96

De inzet van iedere religieuze strijd, van alle kruistochten en bloedige onderdrukkingen is: de ziel.   

Niettemin weet niemand precies wie en wat de ziel waarlijk is. 

De alchemisten kwamen er nog het dichtste bij door te zeggen. dat de ziel een bemiddelende trilling is tussen stof en geest. Deze ziele-trilling heeft zich aangepast aan het aardse leven, doch zij zal daar nimmer deel van worden. 

Zij is als het kwikzilverachtige mercurius-metaal, openstaande voor de lagere, natuurlijke trilling en openstaande voor de hogere goddelijke trilling. 

Omdat deze ziele-trilling in staat is natuur en God te scheiden, òf het natuurlijke te doen sterven in God, is zij de meest begerenswaardige schat voor de zoekers naar den Geest. 

Er wordt altijd van het denkbeeld uitgegaan dat iedere zoeker een ziel-gedreven mens is. 

Niets is echter minder waar. 

De zielloze mens zoekt nooit naar de Geest, omdat zij deze nooit gekend heeft, en deze daarom niet zal willen bezitten. 

De zielvolle mens zoekt slechts naar den Geest, omdat een oer-oude, onbewuste herinnering hem daartoe aanzet. 

Tot deze laatsten spreken Paracelsus en al zijn mede-wijzen en wetenden. Voor hen legde hij dat proces van de zevenvoudige transplantatio uit, die voor ieder zielloos mens een geheim moet blijven. 

Verkalking, als de eerste graad , is het verkrijgen van het IK, een gereinigd, ondergeschikt Ik, dat in staat is de tweede graad der transplantatio, te helpen verwerkelijken. 

Daar waar het IK namelijk in staat is tot as te worden, daar kan de sublimatie plaats vinden. Sublimatie is het bouwen van een nieuwe denk- en gevoelswereld op de as van het IK. 

Wanneer wij even doordenken dan zullen wij bemerken, dat er een overeenkomst te vinden is tussen de zeven metalen en de zeven graden van Paracelcus' Transplantatio. 

De eerste graad is de verkalking; de energie van het ijzer aanwenden om de vurige drift om te zetten in gereinigde as, het overblijfsel in het vuur. 

Uit deze vuurwerking staat de Vuurvogel op, uit de as staat de sublimatie op, het gereinigde element, de pure natuur, de Materia Mater, waaruit het getransplanteerde wezen gevormd wordt.  

Deze sublimatie, zegt Paracelsus, is een geheim dat gij niet aan de onderzoekers moet bekend maken: - het is namelijk een vermenging van olie en steen, dan weer is het olie, en dan weer is het steen. 

Olie, zoals ook in het Boek Henoch staat, is het element waardoor ziel en stof, èn ziel en geest worden verbonden. 

Olie is de etherische verbinding tussen twee werelden. 

Steen is de Materia Mater zelf: de Steen der Wijzen, de Moeder-aarde, waaruit de edele materialen tot vorming van het oer-wezen van de Lichtzoon geëxtraheerd kunnen worden. 

 "Het zal voor de sophisten", zegt Paracelsus, "een onbegrijpelijkheid zijn, dat de sublimatie dan wéér olie is en dan weer steen. En toch zijn zij beiden aanwezig." 

U kunt deze uitspraak vergelijken met de spirituele mens, die zich fundeert op een deemoedig, ontvankelijk en zuiver ego, hij is, horizontaal gesproken, een goed mens, maar hij neemt daar geen genoegen mee en tracht deze goedheid boven de begrenzing van het natuurlijk-mogelijke te verheffen.  

Daardoor verlegt hij zijn denkrichting, hij sublimeert zijn denken, omdat hij hiertoe vanuit de ziele-trilling gedreven wordt.  

Let wel: wij zeggen: vanuit de ziele-trilling en niet vanuit zijn wil.  

Hij wordt gedwongen tot een zoeken buiten de begrenzing, omdat zijn ziele-herinnering hem daartoe aanzet.  

Wanneer deze mens, die in het stadium van de sublimatie staat, aan het vuur wordt toevertrouwd, verkrijgt hij materialen die nimmer meer vergaan; hij wordt dan tot een steen, die van een wonderbaarlijk grote kracht is. 

Het denken van deze mens is als olie, etherische olie, de denkziel verlichtend; raakt het geestvuur dit denken aan dan vormen zich kristal-heldere stenen, onvergankelijke materialen, die zich in deze mens gaan samenvoegen tot een hersteld ziele-lichaam. 

In deze werkingen zien wij het samenvoegende element van het koper, het Venusmetaal. Het koper, de trillingen van Venus wakkeren de intuïtie aan, mits natuurlijk het ver-aste IK de basis vormt. 

Een onverbrand IK stimuleert en bewerkt de tegenovergestelde werkingen van de zeven graden. 

Daarom zegt Paracelsus: zonder de eerste graad, de verkalking, kunnen de volgende graden nooit bewerkt worden. Het is ook deze eerste graad waarmee de zoeker de meeste moeite heeft en die de zielloze mens nimmer lukken zal.  

Men moet de zin van deze "verkalking" of ver-assing volkomen begrijpen zo men haar wil realiseren. Men moet verstaan dat de ingedaalde ziel of Lichtzoon onderworpen is aan het proces van Transplantatio, omdat juist dit het enige middel tot ziele-terugkeer is. 

Overal om ons heen zien wij de waarheid van deze transplantatio bewezen, de natuur bewerkt haar binnen haar eigen materie, door een wisselwerking binnen de vier rijken. 

De vier rijken dienen elkander daar zij tezamen de natuurlijke opeenvolging van leven en dood in beweging houden. Het is tegennatuurlijk, om hierin geforceerd in te grijpen, zoals door wrede uitmoording. Het ritme van deze zevenvoudige transplantatio is reeds lang verstoord door de ingreep in het levensmilieu en de harmonisch natuurlijke verhoudingen.  

Dit houdt echter tevens in dat de harmonische voorwaarden tot een ziele-terugkeer steeds verder degraderen, waaruit wederom voortkomt dat de eerste graad, de zo noodzakelijke ver-assing door de mens nauwelijks meer volvoerd kan worden, omdat zijn natuurlijke ego, de middelen gaat ontbreken. 

Het verstaat de transplantatio niet meer, materieel verziekt hij; de ziel hunkert nog wel, maar kan haar heimwee niet door laten dringen tot in het ego, omdat dit voertuig zijn capaciteiten gaat verliezen.  

Bewijzen hiervoor behoeven wij u niet te geven, zij zijn overal om u heen zichtbaar. Een groot deel van de mensheid is dagelijks doende om te trachten dit ego, dit natuurlijke voertuig zijn bekwaamheden terug te schenken, met meer of minder resultaat. Het interesse-veld van het overgrote deel der mensheid is daardoor uitsluitend op dit verziekte ego gericht, terwijl de ziel wordt genegeerd.  

Met dit verziekte ego, waaronder men alle vormen van disharmonie, in denken, in gevoelen, in willen, en in het lichaam kan verstaan, tracht de zoeker zich niettemin op te heffen tot de sublimatie, de tweede graad van Paracelsus. 

Het gevolg is dat het zieke ego kristalliseert in zijn disharmonie versteent, terwijl de etherische olie der ziel afwezig blijft.  

Want uit de as staat de sublimatie in zijn tweevoudige aanzicht op. Uit de ver-assing van het IK staat de vuurvogel der geestziel op. 

Wellicht zag u deze ver-assing als de kroon van uw streven en zoeken, Paracelsus zegt: hij is het begin!  

Het Goede Begin! 

Daarom hebben wij herhaaldelijk gezegd: zolang het ego zijn lied meezingt op uw zoekersweg hebt u nog niet waarlijk het Pad van Transplantatio of Transfiguratie betreden. 

Hieruit volgt wederom dat zulk een mens geen Rozekruiser, geen Kathaar, geen Alchemist of enige andere ziele-bevrijder is, maar slechts een zoeker in het alchemisch laboratorium, een experimenteerder, die de juiste opeenvolging van de alchemische stadia nog niet schouwt.  

Men is geen Rozekruiser of Alchemist of Kathaar door deze leringen intellectueel te bevestigen, maar men volgt deze Groten slechts wanneer men bewijs dat hun leringen verwerkelijkt kunnen worden.  

Na de sublimatie, zo zegt Paracelsus, volgt de oplossing, het opgaan en zich overgeven. Er is een tweevoudige "oplossing" of overgave, één van de koude en één van de hitte.  Deze "overgave" betreft de ziel èn het ego.  

De ziel geeft zich over aan de hitte van het geestvuur, het ego blijft terug in de koude, in de onbeweeglijkheid, de schaduw.  Deze "overgave" kunnen we vergelijken met de Stilte; er is een Stilte van het ego en een Stilte van de ziel en deze beiden hebben niets met elkander te maken, hoewel beide vormen een overgave betekenen. 

Het ego geeft zich niet over aan de ziel, maar trekt zich terug vàn de ziel, het sluit zich wederom op in de eigen materie, in zijn oer-materie, en op dat moment kan de ziel zich volkomen naar de overgave of haar Stilte toekeren.  

Het Geestvuur beroert daarop de ziel, nooit het ego, aangezien dit zich in een totaal ander levensveld ophoudt.  

Zodra de ziel, binnen haar Stilte, omvat wordt door het Geestvuur wordt zij herboren en dat betekent altijd dat zij zo krachtig is dat zij haar terugweg tot een Goed Einde kan volbrengen. 

____________


De uiteenzettingen van Paracelsus klinken wellicht gecompliceerd, hij moest zijn weten verbergen achter zinnebeelden, maar zij komen wonderlijk goed overeen met alle oude uitspraken der wijzen. 

Er wordt zo dikwijls gemeend, dat het ego zondig is, en dat het daarom te vuur en te zwaard, door kastijdingen en pijnigingen gefolterd moet worden, opdat het zich zal gaan overgeven, opdat zijn wortels uitgerukt zullen kunnen worden. 

Welk een waan. En wat een lijden heeft dit met zich meegebracht. Duizenden occulte, mystieke secten drijven hun aanhangers tot waanzin, omdat zij het Ik aangrijpen en het trachten te vernietigen. 

Terwijl, integendeel, een zuiver en harmonisch ego juist de enige voorwaarde is om tot een ziele-leven te komen. 

Vergist u zich niet: wij spreken niet van een ego-cultuur, maar van een natuurlijk, deemoedig en vooral evenwichtig ego, waarbinnen de tegengestelden elkander opheffen, en elkander nooit bestrijden. Deze worden beiden tot as in de eerste graad: de verkalking.  

U kunt aan de hand van deze redenering wel nagaan dat alles wat te is, 

een tè grote ijver, 

een tè grote moed,  

een tè grote aspiratie tot niets leiden, dit alles is disharmonie, onevenwichtigheid, de tekenen van een verziekt ego.   

Toegeslotenheid van het wezen is het signaal van een verziekt ik, maar ook een tè grote toeschietelijkheid is een vervorming van het ego. Beide uitingen zijn een stempel der beschadiging. 

Zolang deze overdreven acties nog aanwezig zijn is er geen sprake van ver-assing, want de twee tegengestelden binnen het ego strijden een verbitterde strijd; de éne helft wil zich overgeven, de andere helft verzet zich. 

Daarom is uw strijd, uw problematiek voor vrijwel 90 % gelegen in het ego, en niet in de ziel. De ziel veroorzaakt geen problemen, zij komt nog niet aan bod, zolang het ego de ver-assing niet is ingegaan. Zij zendt hoogstens impulsen uit, opwekkingen, die veelal de strijd nog aanwakkeren.  Daarom vinden velen het zo moeilijk de Stilte te praktiseren, want deze leidt tot overwegingen, zowel van het ego als van de ziel.  Vandaar dat de Stilte, die juist in deze maan-periode zo veelvoudig gepropageerd wordt, de mens vaak wordt opgeIegd door een meester, van buitenaf. 

Het is nooit de stilte, die van binnenuit komt, nooit een gevolg van ver-assing en sublimatie. De mens die innerlijk niet stil kan worden, in ego en ziel, strijdt nog steeds de egostrijd, die hem belet zijn denken en gevoelen te harmoniseren. 

Deze egostrijd, die nu eenmaal aan de ver-assing voorafgaat en slechts door een onbewogenheid in denken en gevoelen gestild kan worden, vormt de barensnood voor het waardige ego, het lood, en nog NIET voor de ziel.   

Een goed, humaan, edel mens behoeft nog geen ziele-mens te zijn, maar hij kan wel het fundament voor een ziele-geboorte in zich omdragen. En een hunkerende ziele-mens, een voortgejaagde door het ziele-element, kan hierdoor zelfs een onevenwichtig, disharmonisch mens worden, omdat dat vreemde, onaardse element hem pijnigt, treitert, zouden wij haast zeggen. 

Het is heel goed mogelijk dat de onevenwichtige ziele-mens, een goed en harmonisch mens geweest is, en toen gegrepen werd door de ziele-herinnering, waardoor hij volkomen ondersteboven werd gekeerd en nu bezig is het evenwicht weer te herstellen, met behoud van zijn ziele-herinnering. 

Dat is wat anders dan een zielloos goed mens zijn.  

Een goed mens blijven, in de hoogste betekenis van het woord, terwijl het ontwaakte ziele-oog de waarheid onderkent is veel moeilijker dan niets te herkennen en goed te doen zonder méér.  

Niet weten kan een zegen, een genade zijn, (vanuit het ego gezien) weten of intelligentie kan een pijniging, een vloek worden voor het ego. 

Maar zij die dit kruis, een kruis van weten en onderkennen, op de schouders gelegd krijgen, zijn de kruisgang wàard, zegt Paracelsus. 

Laten deze woorden u tot een troost zijn, en u een hulp worden bij het proces van ziele-wording.  

Iedere geboorte kent de weeën en de vreugde, vergeet u dat niet, zij behoren bij elkaar. 

Houdt daarom moed, pelgrim, want het AURORA schijnt nog steeds.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene