Het machtige heimwee dat de mens individueel voortdrijft op zoek naar de Bron, waaruit hij eenmaal is gevallen, maakt van hem een prooi voor allen, die spirituele handelswaar hebben aan te bieden.
De mensheid zoekt reeds aeonenlang naar die vage voorstelling van de absolute Harmonie, die als een flauwe herinnering in hem is achtergebleven.
Dit zoeken ontaardde in bitterheid, overgave aan charlatans, atheïsme,
en exaltatie.
De teleurstelling om het niet-gevonden hebben tekent de huidige mensheid en brengt haar ten val.
De koninklijke mens heeft de herinnering aan zijn koninklijke afstamming weggedrukt, en stort zich in de afleiding, of lààt zich opnemen in de egocentrische omarming der religieuze bewegingen.
Eeuwen van misleiding, bedrog, parasitisme en schijnheiligheid lieten de mensheid ziek, leeg en bitter achter, op een planeet die evenzeer ziek, ledig en onmachtig geworden is.
De wisselwerking mensheid - planeet heeft opgehouden te bestaan, evenals de wisselwerking "zo boven- zo beneden".
De egocentriciteit, de Narcissus-obsessie van de maan brengt planeet en mensheid tot het dieptepunt der ledigheid en der verstening.
De oorspronkelijke "koninklijkheid" van het schepsel is verworden tot arrogantie, waardoor de koninklijke gaven in zichzelf verstikken en tot gif worden.
Toen Freud zijn eerste ontdekkingen deed omtrent de psychoanalyse en hij de nerveuze depressies het gevolg noemde van innerlijke gespletenheid, ging er wellicht bij de enkele denkende mensen een lichtje op.
De oorzaak van alle nerveuze aandoeningen, die wederom organische ziekten tot gevolg hebben, ligt in de onrust van het individu, dat aeonenlang zocht en nimmer vond hetgeen hij zocht.
Alle spiritueel gerichte mensen bezitten een gevoelig zenuwgestel en teleurstelling, misleiding, en het niet-gevonden hebben tast hun zenuwgestel aan.
Iedere spiritualist, zo hij tegen zichzelf ingaat, vangt zijn individuele innerlijke leugen, op met zijn zenuwgestel.
Dáár waar de koninklijke mens zijn koninklijkheid gevoelt verminderen, en dit bemerkt hij altijd, stijgt in hem de onrust, de vrees, totdat op een gegeven ogenblik, ook deze onrust en deze vrees gestorven zijn en er slechts de gezapigheid, de uiterlijkheid en de materialist overblijven.
Deze vindt bevrediging in de materie.
Dat de huidige mensheid een prooi is van hysterie, extase en zenuwstoornissen is te wijten aan het feit dat er tè veel individuen geslachtofferd werden door spirituele charlatans.
Het beeld dat wij momenteel om ons heen zien is het resultaat van eeuwenlange imitatie-religie.
Religie, hereniging met het Hoogte, is niets anders geworden dan een vereniging met een uiterlijk religieus lichaam, die de plaats van het allerhoogste, "het Bovenste" heeft ingenomen.
Zulk een vereniging van individu en religieuze beweging, bewerkstelligt een tijdelijke dood, een vergetelheid van de innerlijke onrust, van het heimwee.
Het "Bovenste" heeft in het denken van de mens de plaats geruimd voor het religieuze lichaam en deze imitatie-religie kan het heimwee enige tijd in bedwang houden, doch er komt altijd een ogenblik waarop de ziel wakker geschud wordt, hetzij door ervaringen, hetzij door ziekten, of door zelf-onderzoek.
In heel veel gevallen - vooral bij de koninklijk spirituele mens wordt het zenuwgestel geïrriteerd, een teken dat er een innerlijke strijd gaande is.
Iedere koninklijke mens, de Lichtzoon, volbrengt zijn weg onder leiding van de instrumenten, die hem ter beschikking zijn gesteld.
Van leven tot leven kunnen die instrumenten worden geperfectioneerd dan wel worden gedeformeerd.
Ieder mens begint zijn leven met een geërfd instrumentarium, waarmede hij moet verder gaan, vanwaar zijn voorganger is gebleven.
De culminatie van ongeloof, bitterheid, cynisme en honger naar rust, eenheid en harmonie zoals deze 20ste eeuw die te zien geeft, zijn de erfenis van eeuwen imitatie-religie.
Religie zou de kern moeten zijn waar omheen de mensheid en haar planeet draaien, maar zij is waarlijk geworden, zoals Lenin zei: "Opium voor het volk."
En dat kan op de rekening van de religieuze lichamen dezer wereld geschreven worden en op de rekening van de spirituele charlatans, groot of klein.
Door de mens mentaal en gevoelsmatig een religieus doel buiten zichzelf voor te houden, trok men hem de materie binnen, de tijdelijkheid, de verstening, de schijn-spiritualiteit.
De vergankelijkheid van zulk een schijn-religie moet de mens vroeg of laat ontdekken, zoals is geschied en onophoudelijk geschiedt, met alle fatale gevolgen daaraan verbonden.
Noodgedwongen wordt de mens dan weer op een weg geplaatst die hem op zichzelf terugwerpt, en hij ontdekt de innerlijke leegte, en de bitterheid van het niet-gevonden hebben.
De grootste moeilijkheid is deze leeggezogen, bedrogen individuele mens voor zijn eigen beeltenis te plaatsen, het aloude Narcissusbeeld te vernietigen en de spiegel der waarheid voor hem te houden, terwijl men hem tegelijkertijd
de oer-waarheid, de koninklijke waarheid met de koninklijke gaven voor ogen stelt.
De mentaliteit van de moe-gestreden, moe-geleden, vertrapte koninklijke mens ligt veelal in een tegen-actie.
Hij is vervuld van atheïsme, en dat wil zeggen: hij gelooft in niets en niemand meer, dan in zijn uiterlijke zelf en in de dingen die hij ziet.
Zo het atheïsme hem niet in zijn greep houdt, is hij een vermoeid mens, een moegestredene, waarin echter nog vaag de onuitgebluste hoop schuilt.
Deze situatie is de gevaarlijkste, want iedere spirituele profiteur kan hem, zo men het psychologisch goed aanlegt, tot zijn bezit maken.
In deze Aquarius-era scheidt de mensheid zich in twee groeperingen: de vermoeiden, die vol ijdele hoop, zichzelf bedriegende, in de schoot der machtig religieuze bewegingen vallen en de atheïsten, die slechts in zichzelf en de menselijke scheppingen geloven.
De eenzame moedige spiritualist die zichzelf nog staande houdt, zal zich omringd gevoelen door een orgie van religieuze waanzin.
Het zijn de gewone verschijnselen aan het einde van een era, de tegenstellingen, op alle gebied, gaan elkander benaderen.
Fel verzet tegen alle religie òf weerloze overgave aan de massa-religie.
De koninklijke mensen klemmen zich vast aan de herinnering hunner koninklijkheid en worden de slaaf
van een schijn-koning; òf zij verraden hun koninklijkheid en strijden een heftige strijd voor het bezit van hun povere zelf, alle koninklijke gaven vermorsende.
Dit is de rekening die planeet en mensheid wordt gepresenteerd, terwijl de imitatie-religies genade, liefde, barmhartigheid en zaligheid beloofden.
Doch de middelen waarmee zij hun-prooi veroverden: angst, hel, de wrekende god, verdoemenis en buitenste duisternis, hebben hun verwoestingen in het innerlijk der mensen aangericht.
De instrumenten van de individuele mens zijn beschadigd en de instrumenten van de planeet, zijn leefmilieu, zijn beschadigd.
Dat is de som van alle strijd, van het zoeken, en van het geloven in de leugen en het zichzelf overgeven aan de egocentriciteit.
De maan-krankzinnigheid bereikt zijn dieptepunt, de Narcissus-waan stimuleert tot zelfmoord, tot vernietiging van de beeltenis, de oerbeeltenis Gods in de mens.
Als deze Narcissus in het water blikt ziet hij een Medusa-kop, waarop hij vol angst voor zichzelf vlucht.
Het maan-water, waarin de mensheid blikt weerkaatst de Medusakop en de mens geraakt buiten zinnen van angst, totdat hij tenslotte in de maan-materie, in de magische maanvervoering verdrinkt. Een koninklijk mens bezit de gaven der koninklijkheid en hij vergooit zijn waardigheid niet.
Dat zal de grootste opgave zijn in deze era van ontkenning en geweld: de koninklijke waardigheid behouden, hoewel modder, hoon en haat de koninklijken zullen overspoelen.
Doch juist het staande blijven temidden van de spotternij en de droesem tekent de koninklijke.
Het is niet moeilijk koninklijk te blijven, beschut binnen de muren van het eigen isolement, hierdoor verliest men echter de koninklijke gaven: devotie, barmhartigheid, liefde voor anderen. En daar waar de koninklijke mens zijn gaven verliest, verstart hij en wordt een ijdele koning, die zich verliest in het Narcissus-spel.
Indien de koninklijke mensen zich in deze era zouden willen samen voegen zullen zij bewezen moeten hebben: koninklijkheid te bezitten.
En dat wil altijd zeggen: het evenwicht te hebben gevonden tussen de tegengestelden de juiste heerschappij te kennen over de onderdanen, zoals een goed vorst betaamt.
Vrede herstellend in het land, harmonie brengende, wijsheid overdragende, rechtvaardigheid praktiserende.
Zo zal de koninklijke mens tegenover zichzelf staan èn tegenover anderen.
Hij brengt harmonie in zijn eigen innerlijke land, puttende uit de directe verbintenis tussen de Goddelijkheid en zichzelf, zoals een "gezalfde" koning doet.
Koninklijke mensen zijn religieus, in de waarachtige betekenis van het woord.
Zij kennen de hereniging van het Boven en het Beneden.
Hij is bereid te dienen en draagt zijn koninklijkheid slechts uit door de waarheid van zijn gedachten, van zijn woorden en van zijn daden.
Hierdoor brengt hij vrede, waarin zijn gelijken hem kunnen ontmoeten, en waarin zij elkander op een gelijk niveau, nl. binnen de alomtegenwoordigheid van dè waarheid, kunnen herkennen en verstaan.
Slechts zij die het licht van hun koninklijke afkomst vermorsen, verliezen, doven, zijn niet meer koninklijk; alle andere mensen strijden een strijd op leven en dood voor het behoud van hun koninklijkheid en zij zijn het waard dat er voor hen geleden, en geofferd wordt.
Doch slechts de koninklijken die het lijden aan den lijve, en de leugen tot op de bodem doorvoeld hebben zullen in staat zijn een naaste te redden uit de kolkingen van de maan-stromen.
Het redden van de naaste bestaat niet uit hem overgeven aan een religieus lichaam, maar door hem te confronteren met zichzelf, en met de Medusa die hij meedraagt.
Herkent en erkent hij deze Medusa, en gelooft hij niettemin in zijn koninklijkheid, dan kan hij op weg gaan naar de overwinning.
De naaste plaatsen aan het begin van de religie, de weg van het "zo Boven zo Beneden", dat is alles wat er aan broederdienst kan worden gedaan. Bewandelen moet de mens zèlf deze weg.
Daarbij kunnen een woord, een vriendendaad, een raad hem bemoedigen, maar zij kunnen nimmer een luttel onderdeel van de weg vervangen. De koninklijke mens is altijd alléén op zijn weg, al zou hij omringd worden door vrienden.
Juist deze eenzaamheid - hoewel hij gebonden is aan zijn mede-zielen - maakt hem koninklijk, tekent zijn waardigheid.
De enige troost die deze mens kent, is zijn religie, d.w.z. zijn hereniging met het absoluut goddelijke.
Troost vinden in de religie betekent niet zichzelf staande houden door de bescherming van het religieuze apparaat dezer wereld.
De woorden "moge u troost vinden in uw geloof", die zoveel uitgesproken worden bij ziekten en smarten, komen van heel ver, vanuit een grijs verleden, waarin de koninklijke mens "alléén was met zijn God."
Losgebroken uit de imitatie-religie en de imitatie-bescherming van het machtige religieuze lichaam komt de individuele koninklijke mens tot het bewandelen van de terugweg tot de Religio en de "troost van het geloof" groeit mee met zijn bewustzijns-verruiming en wordt steeds moeilijker te vinden.
Totdat hij het "geloof" in zichzelf hervindt, en de "troost" in de oer-religio, die slechts voor koninklijke mensen is weggelegd.
Het geloof is geen waarde die u wordt overgedragen door anderen, zomin als de religie u door anderen kan worden overgedragen.
Het geloof en de religio zijn het bezit van de koninklijke mens
en zij zijn nauw met elkander verbonden als een opgewekte herinnering der ziel.
Zo is de religie geen "opium voor het volk", maar de levensenergie voor de koninklijke mens, waardoor hij zijn koninklijke gaven kan ontplooien en uitdelen.
Het volk mààkt een opium van de religie, omdat het verdoofd wil worden uit angst voor de realiteit. Dat is het kenteken van de slaven, die de koninklijke strijd met de draak niet aandurven.
Daarom zeggen wij - hetgeen ànderen voor ons gezegd hebben:
"Al zou iedere poging om de koninklijke mensen tezamen te voegen, mislukken, houdt nimmer op met proberen, want dààr waar de koninklijke mens zegt: het IS mislukt, daar overmant hem de horde der slaven en vertrapt hem."
Er zijn - over de gehele wereld - genoeg koninklijke mensen en zij strijden hun moedige strijd, in henzelf, buiten henzelf.
Mogen zij allen ogen bezitten om elkander te herkennen!
Mogen zij nog genoeg levenskracht bezitten om elkander te willen opmerken!
En mogen zij nog voldoende hoop bezitten om tezamen - wederom - een poging te wagen!
Hun individuele religio zij hun Begin en hun Goede Einde!