Het denkbeeld van de drie-eenheid: Eloï - Jehovah - Jahweh
is een voortvloeisel uit de opvattingen van voor de zondvloed.
Het Genesis-boek, samenraapsel van oude overleveringen, geeft slechts een summier, en ook verwrongen beeld
van de allereerste weergave der schepping.
Het Genesis-scheppingsverhaal is bewerkt daar de oorspronkelijke zienswijze, volgens Eusebius, atheïsme in de hand zou werken.
Want de oudste weergave van zondeval en schepping wordt gevonden in de geschriften van Hermes, en van de Phoeniciër Sanchoniathon, die ten tijde van Mozes leefde,
deze heeft zijn werk echter weer gebaseerd op fragmentarische woordelijke overleveringen.
Deze Sanchoniathon verwijt de Grieken en andere schriftstellers dat zij de waarheid verdraaien en goden scheppen rond de Oerbron, die slechts aanbidding verdient.
Dit verwijt maakte hij zo'n 20 eeuwen vòòr Christus, waarmee wij maar zeggen willen dat wij momenteel dermate ver van de bron der waarheid zijn verwijderd, dat het bijna ondoenlijk is een weg te vinden in de doolhof.
Het Godsbeeld dat voor ons gedurende 2O eeuwen werd opgehangen, heeft vrijwel niets meer gemeen met de hermetische zienswijze, die, zoals ook Sanchoniathon zegt,
de eerste vertolker der waarheid was,
Hermes, zo kan men uit het geschrift van Sanchoniathon opmaken, was één van de Lichtzonen, degene die de mensheid onderwees in het schrift.
Hiermede wordt direct een verbinding gelegd tussen het geschrift van Sanchoniathon en het Boek Henoch,
waarin staat dat de Lichtzonen nederdaalden om de mensheid te onderwijzen in bepaalde takken van kennis.
Hermes was ook degene die symboliek benutte om de gaven der Lichtzonen aan te duiden.
Tevens was hij de eerste die Het Saturnusbeeld vereenzelvigde met een zonnesymbool.
Saturnus is degene - zo zegt hij, die alomtegenwoordig is, die ziet als hij slaapt en slaapt als hij waakt, vandaar dat hij hem afbeeldt met 4 ogen, waarvan twee waken en twee slapen.
Twee zijn naar buiten gekeerd en twee naar binnen.
Van Hermes komt de gnostieke alchemie van de Saturnus-omzetting, zoals van hem de directe heenwijzing komt naar de transfiguratie van Zoon der duisternis tot Zoon des Lichts.
De schepping, deze tijdelijke natuur, is ontstaan doordat de elektromagnetische wind, de storm zich concentreerde op de eigenliefde.
De trilling der verwerkeling schiep zijn evenbeeld omdat hij dit zelf liefhad.
Hieruit komt de Narcissus-mythe voort.
Het is de weergave van het ontstaan der schepping,
en de voortzetting van de zondeval.
Jehovah, geïnspireerd door Eloï, bracht uit zichzelf zijn evenbeeld voort.
Daartoe benutte hij de chaos, waarbinnen de lichtloosheid aanwezig was en voerde er het licht, of de elektromagnetische
oertrilling binnen, die, afgeremd door de zware trilling van de chaos, de vorm schiep.
De Lichtzoon Hermes, Vader van de Gnostieke-alchemie, meent, geheel volgens de legende der Lichtzonen, dat de saturnale materie, twee-ledig is: Licht en duister, wakend en slapend.
De lichtloze materie ontvangt het licht van de Oerbron, of van de Verwerkelijker, doch daarom kan deze materie NIET lichtend worden, want zij bezit de mogelijkheid tot de allerhoogste trilling niet.
Uit de materie moet het Licht zich vrijmaken, opstaan, opklimmen.
Dit zijn begrijpelijke woorden voor een Lichtzoon, een god, zoals de Egyptenaren zeiden, daar in de aanvang alle Lichtzonen als goden werden vereerd.
Doch er is geen God, buiten God.
Zowel Hermes, Thaath of Thot, als Sanchoniathon zeggen dit.
De fout van de lichtloze materie is, dat zij de ingedaalde lichtzonen, of de licht-trilling binnen de materie ging aanbidden en daardoor het eeuwigheidsbeeld Gods vergat.
Uit deze goden-aanbidding is de momentele religieuze verwording gegroeid, en de verheffing tot meester of afgod van hetgeen binnen de schepping existeert.
Er kan geen vorm, geen beeltenis geplaatst worden tussen de Oerbron, GOd, Het UniverseIe Oeratoom en het licht binnen de Lichtzoon.
Slechts de zonen der duisternis, of de maan-zonen hebben een afgod, een vorm-god nodig.
Hetzij dat daarvoor een medemens wordt benut, of een beeltenis Gods, of het eigen zelf. Deze methode van godsaanbidding is niets anders dan een herhaling van de zondeval.
"Deze wind werd verliefd op zijn eigen principes", zo staat er woordelijk in het oude geschrift.
Deze oer-vorm van zelfaanbidding, eigenliefde, is de oorzaak van de mislukking der Terugweg tot het Licht.
Zodra men probeert de menselijke gedachte tot een abstractie
te voeren, zuigt deze zich vast aan een zichtbare afgodenvorm, hetzij een meester, hetzij een godenbeeld.
De materie, die niet door de trilling des Lichts wordt belevendigd, zoekt een eigen kern, waaromheen zijn energie kan rondcirkelen.
ledere schepping is een krachtveld waarbinnen een kern de aantrekking en de afstoting produceert.
Gelijk er geschreven staat in de overleveringen, dat de schepping een ei-vorm is, een ei-vormig krachtlijnenstelsel, met daarbinnen de kern die dit stelsel in evenwicht houdt.
Zodra de levenskern, en dat is de Lichtkern der Oertrilling,
zich uit de lichtloze materie terugtrekt valt het ei-vormige lichaam uiteen.
Dit geldt in het spirituele levensbeginsel zowel als in het materiële levensbeginsel.
De woorden van Christus:
"Eloï, Eloï, waarom hebt gij mij verlaten," is de uiteenvalling van licht en duister, ziel en materie, waarop da materie terugkeert tot stof.
In dat moment trekt de Verwerkelijkende Lichtkracht, die het proces beëindigd heeft, zich terug in de AI-Verwerkelijker, en de mens, het ego der materie blijft lichtloos achter.
Deze lichamelijke dood is hiervan, een afspiegeling, zoals de geheIe tijdelijke natuur een afspiegeling is van het Godsbeeld van de Schepper.
Het geheIe Al is opgebouwd uit weerspiegelingen, uit trillingsfasen en geen enkele sfeer is van de andere te scheiden,
zolang de Belevendiger des Lichts de schepping in stand houdt.
Hermes ziet Saturnus niet slechts als een planeet, maar als een zeer langzame trilling, die de materie bij elkaar houdt, en die opgenomen, doorstraald wordt door de hoge Lichttrilling.
Daarom is Saturnus, Chronos, zoals hij ook wel genoemd wordt: twee in één.
De hermetische alchemie is dan ook geen religie, maar een werkelijkheid, die bewezen kan worden in de schepping.
Ons zonnestelsel met zijn sterren en planeten en hun benamingen is niets anders dan een stoffelijke weergave van de kosmogenische gebeurtenissen.
De benamingen der planeten en sterrenbeelden staan alle nauw in verband met die overweldigende gebeurtenis, toen de Lichtzonen neerdaalden.
Het is het ogenblik waarop de Chaos tot leven gebracht werd; het moment van de schepping en al het geschapene, het moment van de splitsing in licht en duister, van de onrust en de jaloezie, maar ook van de overweldigende aanwezigheid van de Lichttrilling, die de chaos overwon, of tot zijn dienares maakte.
Vanaf dat tijdstip is er een goden-aanbidding geboren: het Licht, God, de Oertrilling heeft zich dan immers bekend gemaakt aan de chaos?
Hun eigenbelang zendt alle lichtlozen en duistere machten tot het Licht, de grandioze eenheid of volmaaktheid.
Waar de lichtloosheid meent iets te kunnen verkrijgen, te kunnen profiteren, daar gaat zij heen.
Het is de wet die zijn intrede deed toen het Licht de chaos binnenging.
Zolang de tijdelijke natuur meent dat er niets hoger, beter of edeler is dan zijzelf, verdiept zij zich in de eigen gaven.
Het eigenbelang is de drijfveer tot de verdiepte zondeval, hetgeen niets nieuws voor ons is.
Vanaf de indaling der Lichtzonen zoekt het lichtloze het Licht.
En binnen die kolking van de eigenbelangen-drift moet de Lichtzoon zich de Weg-Terug banen.
Deze intensieve vermenging van materie en Licht doet Hermes zeggen:
"De Poorten tot de Hemel zijn geopend -
De Poorten tot de Aarde zijn geopend -
De weg der Stromen is geopend -
Mijn geest wordt geroepen door alle goden en genieën -
Door de Geest des Hemels- van de Aarde- van de Zee-
van de Trillingen."
Door het geheIe Al zweven de trillingen der goden, de trillingen der genieën of verwerkelijkers, de energie van de Schepper.
Vanuit de Poorten der Aarde zoekt de ziel, via de Weg der Stromen of Trillingen, de toegang tot de Poorten des Hemels.
Het Boven en het Beneden moeten geopend zijn, wil de ziel de "weg der stromen" vinden.
Hecht u niet aan de vorm, niet aan enige beeltenis, er zijn slechts trillingen, daarom:
"Stijg uit boven elke hoogte - daal af in de diepste diepten -
verenig in u alle beroeringen van het geschapene:
het water, het vuur, de droogte, de vochtigheid.
Denk overal te zijn in dezelfde tijd - in het water, in de aarde, in de hemel.
Denk alsof u nooit waart geboren, alsof u nog een embryo waart.
Jong en toch oud - dood en ontheven aan de dood -
Begrijp alles in een oogwenk - de tijd, de plaatsen, de dingen: hoeveelheid en hoedanigheid."
Door het wegvagen van de tegenstellingen wil Hermes het Zijn, waarbinnen het Niet-Zijn existeert aan zijn volgelingen overdragen.
De mens losrukken uit de begrenzing, uit de beeltenissen, hem boven zichzelf plaatsen, opdat hij het ongekende begrijpe.
Dit kan slechts gebeuren wanneer het denken en gevoelen des mensen meebeweegt in de harmonische trillingen die van bovenaf indaalt en van onderenop wederom opstijgt.
Iedere - door mensenbreinen gevormde godenfiguur belemmert de arbeid van de indalende trilling in de lichtkern des mensen.
Verliest deze lichtkern zijn snelheid, dan wordt zij ingekapseld door het ritme van de lichtloze trilling.
De strijd tussen de Lichtzonen en de lichtloze zonen is slechts een kwestie van trillings-werkzaamheid.
Het gaat er om welke trillings-snelheid de Lichtkern kan aantrekken tot haar belevendiging.
Zolang er een lichttrilling in haar is, trekt zij boven-aardse trillingen tot zich, verzwakt het licht, dan verlangzaamt haar ritme, en sluit zij zichzelf op in de lichtloosheid.
Iedere gedachte van eigenbelang verlangzaamt de trilling, versteent de mens, kunt u zeggen.
Het doet er niets toe of dit eigenbelang een spiritueel dan wel een materieel kleed draagt.
De drie-eenheid zoals die uit de verre oudheid, via Hermes, tot ons komt is te herkennen in het cijfer 8: de twee werelden, verbonden door het kruispunt.
Eloï - Jehovah, de doorstromende macht en Jahweh, de ontvangende schepping.
Laat Jehovah zijn schepping los, of beweegt deze schepping zich onder de "vleugelen van Jehovah" uit, dan is er lichtloosheid, chaos zonder leven.
Dan zijn de beide cirkels van de acht van elkander losgeslagen en bewegen zij zich ieder besloten in zichzelf.
Eloï, de Oerkracht trekt zich in zichzelf terug en de materie, de tijdelijke natuur, sluit zich op in zichzelf.
Zodra er getracht wordt het denken van de mensheid op een tijdelijk aanzicht te vestigen, hetzij in het zichtbare, hetzij in het onzichtbare veld, is er de beslotenheid binnen de onderste cirkel, en verlaat de eeuwigheid de mens.
Daarom is beslotenheid in alle opzichten dodelijk, verstenend, belemmerend.
De Poorten tot de Hemel zijn geopend -
De Poorten tot de Aarde zijn geopend -
en de "weg der stromen" is geopend -
dàt is de enige mogelijkheid.
Deze drie voorwaarden moeten vervuld zijn wil de Lichtzoon terug kunnen keren uit de chaos.
Slechts onder de schaduw van de vleugelen van Jehovah blijven deze poorten open. Dat is de eerste Waarheid, die vanaf het begin der tijden tot ons komt.
Uit de Onthevene en de Rechtvaardige werden acht zonen geboren, die de mensheid de herinnering der Waarheid moesten voorhouden.
De achtste zoon heette: Asclepius, de genezer of heler.
Asclepius is de verbinding tussen het Boven en het Beneden, de heiliger, de her-schepper. Dit staat in de alleroudste optekening rond schepping en zondeval.
Asclepius werd geïnstrueerd door Hermes, vandaar de Mercurius-staf die in zijn heiligdommen werd aangewend als symbool.
De zeven zonen waren getuigen, zij zijn één, herinneringen aan de Waarheid, maar de achtste Zoon is de Genezer, de Verwerkelijker.
Zij, die dezelfde weg als deze achtste zoon willen gaan, onder de schaduw van de Al-verwerkelijker, zij zijn uniek, éénlingen, genezers in de spirituele betekenis.
Deze achtste Zonen staan zelf, als verbinding tussen Hemel en Aarde, tussen de Poorten, zowel in zichzelf àls voor ànderen.
Zij zijn gebonden aan het kruispunt, aan de nauwe doorgang, die de beide poorten verbindt, zij zijn de poortwachter die het beneden èn het boven verenigt.
Zij zijn geen meester, geen adept, zij zijn niets dan een geminachte poortwachter en zij tikken, in zichzelf,
èn in anderen de Christiaan Rosencruys op de schouder.
Hetgeen zich in de mens voltrekt, voltrekt zich eveneens om hem.
Daarom is het Rozekruisersschap een kwestie van innerlijke standing, een Asclepius-zijn, een beeltenis van Jehovah of Christus zijn.
De literatuur is vol met beeldspraak, maar slechts zij die de allereerste Waarheid herkennen, vinden de weg uit de doolhof.
Die het verstaan kàn, versta het.