Het zo buiten zo binnen is een alom bekende idee, die echter niet altijd van toepassing wordt gebracht op een levensinstelling.
Zo boven - zo beneden is begrijpelijker dan het zo binnen - zo buiten, niettemin dringt hetgeen binnen is naar buiten zonder dat we daar iets tegen kunnen doen.
Iedereen zal zich er wel eens op hebben betrapt, dat een gedachte of een daad totaal verrassend blijkt, we hadden onszelf een totaal andere voorstelling gemaakt.
Je kunt jezelf tegenvallen, dan wel meevallen.
Er zijn mensen die tegenvallen en mensen die meevallen.
Het binnen wordt in harde omstandigheden naar buiten geforceerd, en dan volgt de confrontatie met het ons soms onbekende wezen.
Als in ons een god woont, zal die er van tijd tot tijd uitkomen; en in elk mens woont een god dan wel een duivel, bij niemand ontbreekt hij.
Deze duivel of god buiten zich zoeken, is iets dat ons werd aangeleerd en wel vanaf de tijd dat de goden de aarde-mensen bezochten.
Vanaf dat ogenblik werden de goden verwacht, er werd naar uitgezien, de Verlosser zou van buiten komen om ons te verlossen.
Dit is bij diverse volkeren te herkennen.
Maar ook bij groeperingen; een bewijs dat zij zich baseren op de ervaring van aarde-mensen en niet van goden.
Het "god-in-u" is een idee die leeft bij de godszonen.
Deze gedachte vindt men in de alleroudste tijden, de tijd van voor de zondvloed. De tijd van de goden-op-aarde, die beseften zelf een godheid te zijn.
Deze godheid buiten zich projecteren maakt afhankelijk, onderdanig, en vooral strevend, men wil zulk een godheid goed stemmen.
Niettemin zien we bepaalde kentekenen, die deze alleroudste godheid in ons heeft afgedrukt: b.v. onze vingerafdruk, die een spiraalvorm, een draaiende cirkel, dan wel een golvende lijn vertoont.
De god Atoûm werd uitgebeeld als een spiraal, een tekening zoals we b.v. op een slakkenhuis zien.
Het is een universeel symbool van een celkern, een energie die zichzelf opwindt, een naar rechts dan wel naar links draaiende beweging, die aan het uiteinde open is.
Deze draaiende beweging is oeroud en als symbool van energie in velerlei natuurlijke vormen te vinden.
Het is het alles verbindende begrip van de energie die in allen en alles ronddraait, die ons oplaadt, dan wel ons ontlaadt.
Maar energie is altijd aanwezig en het sterkst geladen veld overheerst de andere.
De energiekste mens domineert de anderen.
Energie, als oer-godsbeeltenis, is onsterfelijk, maar ook gevaarlijk omdat het een vuurbron is.
Onze energie kan met ons op de loop gaan, zowel ten goede als ten kwade. Onze wil is energie, onze wens is energie; de eerste is echter van een lagere kwaliteit, d.w.z. langzamer, grover dan de tweede.
Hoe sneller de energie-golven des te hoger zij is, d.w.z. des te dichter staat het bij de abstractie.
Energie die onmeetbaar is ontgaat de menselijke instrumenten, maar niettemin weten we dat zij er is.
Zo was - of is - het ook met de alleroudste Godheid, een energiebron die bestaat, maar voor menselijke maatstaven onbereikbaar, zelfs ondenkbaar is.
Als wij een godheid erkennen, is het er altijd één, die we ons kunnen voorstellen.
Hoe dichter die bij ons staat, des te aannemelijker we hem vinden.
Iemand, die een god ontkent, ontkent in wezen zichzelf.
Dat wat de atheïsten tegen een godheid hebben, is in wezen het aanbidden van iets dat niet kan worden bewezen.
Maar aanbidden is ook een gewoonte van aarde-wezens.
Het "aanbidden" is in de natuur onbekend, slechts het respecteren bestaat. Het respecteren van het sterkste of het grootste.
Aanbidden is iets voor onwetenden.
Men aanbidt niet iets dat men zelf bezit, maar men respecteert iets dat groter of sterker is dan jezelf.
Uit respecteren kan eerbied voortkomen, maar ook zonder aanbidding; alles wat het zelf de energie ontneemt, is riskant binnen de scheppingswetten.
Als ergens de energie aan wordt onttrokken heeft dat een doel: het ondergeschikt maken.
Het is interessant te weten waarom velen behoefte hebben aan iets of iemand die zij kunnen aanbidden; is de ineigen god niet sterk genoeg of is er een angst om risico's te aanvaarden?
Deze angst is ook in de natuur onbekend, elk schepsel gaat tot aan de grens van het eigen kunnen.
Die grens staat van tevoren vast, hij is ingeschapen.
Ook dit "kunnen" bestaat uit energie.
Hoeveel energie heeft iemand?
Levensenergie is in wezen goddelijk; niemand kan deze energie scheppen; we kunnen hem wel aanwakkeren.
Als we menen dat we vermoeid zijn heeft dat iets te maken met energie; uitputting van geestelijke energie betekent het opraken van levensenergie.
Natuurlijke energie is lichamelijk, daarmede spitten we, lopen we, doen we allerlei handwerk.
Geestelijke energie verbruiken we voor geestelijke zaken: het kijken, het luisteren, het opnemen en het afgeven in wisselwerking met medemensen; geestelijke energie is veel hoger van frequentie dan lichamelijke energie; lichamelijke energie kunnen we bijladen door ons voedsel, geestelijke energie reageert op geestelijk voedsel.
Er zijn lichamelijk zwakke mensen die vol met geestelijke energie zitten en lichamelijk sterken die er te weinig van hebben.
Geestelijke energie komt van binnenuit - uit een centrale kern diep in onszelf - en wordt daar gevoed door Atoûm, de onsterfelijke god.
Deze god Atoûm is zo vrij, dat geen enkel religieus etiket hem past, dat hij noch door enige religie kan worden bijgeladen, noch erdoor gevoed.
Atoûm kiest zijn eigen voedsel, ondanks onszelf.
Atoûm, als onsterfelijke, inwonende en ingeschapen goddelijke energiekern, die al onze cellen belevendigt, beheerst de lichamelijke energie als spiegelbeeld van zichzelf.
Geestelijke energie houdt een lichaam, een mens in stand, al is hij nog zo zwak.
Lichamelijke energie kan te maken hebben met erfelijke kwaliteiten of met astrologische typen; geestelijke energie staat daarboven, zoals in de teerste bloem en in de sterkste boom.
Een Atoûm heerst, ongeacht hun gestalte.
Daarom is de tere bloem niet minder dan de sterkste boom.
Het gaat er dus om: wie de mens is in noodsituaties en wat hij kan hebben in geestelijk zware omstandigheden.
Geestelijk zware omstandigheden beproeven onze Atoûm, en dat kan zowel in luxe uiterlijke, als in sobere uiterlijke omstandigheden zijn.
Wat ondergaan wij als een geestelijke omstandigheid?
Combineren we dat met uiterlijke ontberingen of met geestelijke honger?
Wie hongert geestelijk?
Degene die hongeren kan is onze geestelijke energiebron, als deze uitgeput raakt. Zoals onze celkernen draaien en zich daardoor opladen, zo draait ook die centrale kern Atoûm en laadt zich bij aan de hoogste, voor hem grijpbare, energiefrequentie.
Het hoogste is voor de ene mens klassieke muziek, maar voor de andere kan dat een spirituele ervaring zijn.
Onze individuele Atoûm zoekt zijn eigen voeding.
Ook hiervan is dus onze lichamelijke voedingskeuze een afspiegeling.
De aards ingestelde mens kiest totaal ander geestelijk voedsel dan de erfgenaam der goden, de geestelijk gerichte mens.
Je kunt je lichamelijk ontladen of bijladen door b.v. dolle pret; maar de meesten weten dat die dolle pret intens vervelend kan worden, d.w.z. als we lichamelijk genoeg bijgetankt hebben.
Geestelijk bijladen stelt totaal andere eisen.
Vandaar dat de interesse-keuze iemands visitekaartje kan zijn.
De interesse van het hart is een wegwijzer naar iemands innerlijk.
Niet voor niets leerden de Egyptische artsen dat de diagnose begint bij de interesse van het hart; zodra de innerlijke Atoûm niet genoeg energie meer heeft om zich te vullen met de energie van de Grote Atoûm, kwijnt een mens weg, zeker een geestelijk mens, dan komen er bepaalde ziektebeelden, men kan de innerlijke Atoûm nooit ongestraft zijn voedsel onthouden.
Nu is onze maatschappij zo ingericht dat de individuele Atoûms in de verdrukking zitten, maar ook het organisme raakt de kluts kwijt, omdat het indirect afhankelijk is van de ineigen Atoûm.
Er is geen tijd voor het bijladen van geestelijke energie, we leven in het keurslijf van de tijd, een maatschappelijke klok, en menigeen zegt: als ik gepensioneerd ben dan ......
Dan komt de vrijheid, denkt men, dan komt de hartkeuze, dan zal ik mezelf worden.
Ook hier sussen we onszelf met het "uitzien naar......", een gewoonte die de geestelijke mens nooit blijvend kan accepteren.
De maatschappelijke dwang legt hem die keten aan.
Een geestelijk mens ziet niet uit naar......, hij leeft uit het Nu, uit de geestelijke kracht van de ineigen Atoûm. In het Nu leven is een opgave die velen vergeten, want het Nu is realiteit, binnen en buiten, innerlijk en uiterlijk.
Het Nu wijst beloften af, het Nu vraagt: Hoe is het Nu gesteld?
Vluchten velen daarom in de irrealiteit?
Vluchten we daarom in droombeelden en toekomstplannen?
Omdat we het Nu verafschuwen of negeren?
Maar de individuele Atoûm leeft in het Nu, hij wacht niet op later, hij voedt zich NU of hongert NU.
Geven we hem eigenlijk wel te eten?
Reageren we op zijn wensen?
Of proberen we ook hem te sussen met een: "straks als...."
Zo laadt men niet bij, weet u.
Bijladen maakt iemand gelukkig, diep in zichzelf, niet oppervlakkig zoals bij jool, neen, diep in jezelf kun je dan een geluksgevoel speuren, en hoe je dit omschrijft is onbelangrijk, als het er maar is.
Dat is Atoûm die zijn levensenergie uitzingt.
Hierop reageert heel het organisme.
Het kan zelfs parasiteren op Atoûm en als deze krachtig is kan hij dus een zwak lichaam kracht geven.
Atoûm reageert ook op geuren, geuren die mensen soms niet speuren, etherische fluïdums; geur geneest psychisch, zoals we weten.
Paracelsus zei dat het meest vluchtige geestelijk geneest.
Geur is etherisch, het vervliegt, zoals een geestelijke injectie kan vervliegen.
Klagen we niet dat we soms zo snel na een geestelijke injectie weer afzwakken?
Dan is de energie-frequentie te hoog geweest voor onze Atoûm en we laten dus heel snel het overgrote deel weer vallen.
Uit het restant gaan we leven en als dit restant een behoorlijke dosis is, kunnen we er lang mee doen, dat bewijst echter onze levensstijl dan. Dat wat geestelijk is, keert ons tot het geestelijke.
Het maakt ons dus evenwichtiger, constant in vreugde en verdriet, geeft ons een geestelijk uithoudingsvermogen.
En als we er nog anderen van kunnen bijladen, hebben we meer dan genoeg, indien we onszelf dan niet ontladen.
Onze individuele Atoûm zoekt, indien we hem vrij laten gaan, de bron die bij hem past; dat is een wet en dan zou het kunnen gebeuren, dat we onszelf betrappen op gedachten en daden, die wellicht totaal tegengesteld zijn aan het leven, dat we hebben opgebouwd.
Wat doen we dan?
Zeggen we tegen Atoûm: "Straks als......"?
Of breken we uit ons kokon en doen we dat wat hij vraagt?
Het sprekende voorbeeld is de klok.
Wie van ons leeft zonder klok?
Dat kan niet, zeggen velen, in de vakantie, dan gaat het, misschien.
Maar ook in de vakantie nemen we de klok mee, een uiterlijke klok die dikwijls tegenstrijdig is met onze innerlijke klok.
Die innerlijke klok moet zich dan maar schikken; dat doet hij ook totdat het organisme seinen geeft dat het fout gaat.
Alles heeft een grens.
Zo heeft ook de honger van de innerlijke Atoûm een grens; en we kunnen ons eens afvragen, indien we ons nu niet bepaald gelukkig gevoelen, of die ineigen Atoûm genoeg, of wel het juiste te eten heeft gehad?
Of we eigenlijk nog wel aan hem denken?
Of we ons niet lichamelijk met allerlei vermaken overvoeden, waar Atoûm niets aan heeft?
Niemand leeft zonder kern; alle bezitten we een bron, die voedsel vraagt. En ons innerlijk welzijn hangt af van de tevredenheid van Atoûm. De natuur bemoeit zich niet met ons welzijn, voor haar is ons "zijn" genoeg.
Het welzijn en het zich gelukkig gevoelen, hangt samen met Atoûm, de bron die geestelijke energie als voedsel zoekt,.
Daarvoor hoeven we niet op pad te gaan, zwervend langs s' Heren wegen op zoek naar geestelijk voedsel, hij zoekt dit zelf, en hij dringt ons in die richting, als we maar luisteren willen, Nu!
Want voor Atoûm bestaat er geen geweest, en geen heden, en geen later, voor Atoûm is zijn leven Nu.
Mogen we in dit Nu het onsterfelijke geluk vinden.