"Het rechtvaardige en het onrechtvaardige komen niet uit de natuur, maar uit de wet."
Millet, V-de eeuw v.Chr.
Helaas zijn wetten noodzakelijk, daar de mens zijn innerlijke wet heeft vergeten. Maar de wet beschermt ons niet, zij houdt ons slechts - gedeeltelijk - in toom.
Het woord "wet" komt van weten en daarom veronderstellen we waarschijnlijk dat de wet het wel kan weten.
Hoe onbeheerster een volk, des te strenger wetten het nodig heeft, maar daar waar die wet ophoudt, begint de tirannie, en tirannie wordt verafschuwd.
Alles wat echter wordt geketend, buigt zich min of meer onder een soort tirannie. En tirannie is het recht van de sterkste.
Het nadeel van menselijke wetten is, dat zij nooit schreeuwen bij gewelddadigheden, hetzelfde geldt voor de geestelijke wet.
Helaas wordt er op dat wat niet schreeuwt geen acht geslagen; zijn er niet talloze uitspraken over de brutaliteit en het lef.
In de natuur is dat anders, omdat deze geen wet kent, maar wel harde rechtvaardigheid, die we wellicht niet zo snel herkennen, maar die niettemin aanwezig is, met als uitgangspunt: zij rekent met het "zijn" en niet met het "welzijn".
Zouden we onszelf willen veranderen, zouden we een z.g. geestelijke weg willen gaan bewandelen, dan moeten we er wel rekening mee houden dat we hier eveneens in een gebied komen waar het "zijn" telt en niet het "wèlzijn".
Als mensen schijnen we er altijd vanuit te gaan dat, "wèlzijn" boven "zijn" gaat.
Maar in wezen is "zijn" hetzelfde als "welzijn", slechts onze opvattingen, onze wetten en onze opvoeding verdelen "welzijn" en "zijn" en maakt hen soms zelfs tegenstrijdig.
"Zijn" is anders dan existentie, existentie kan een aanfluiting zijn voor het "welzijn", maar het "zijn" ontstaat pas na een genoeg aan "hebben".
De wet probeert zowel het "hebben" als het "zijn" aan banden te leggen, maar slaagt daar geenszins in, omdat de menselijke aard afhankelijk is van zijn bewustzijn, en wetten en normen worden afgestemd op een volksbewustzijn.
Wetten veranderen met de tijd, maar ook met gewoonten en godsdiensten. Daar de wet geenszins rekening houdt met filosofie, die nooit een andere taal heeft dan de natuur, is elke wet onrechtvaardig.
Zodra verboden ontstaan is er sprake van tirannie; en daar waar tirannie is, is er sprake van onrechtvaardigheid.
Een verbod is een bevel en een bevel geeft men aan onwetenden of horigen. Iemand die een hekel heeft aan bevelen ontvangen, zal meestal meer plezier hebben in het bevelen geven; en omgekeerd.
Dat wat onwettig is behoeft geenszins wetteloos te zijn, omdat in elk schepsel en in elke schepping een natuurlijke wet is ingeschapen; het negeren van wetten is een gevolg van onevenwichtigheld.
Iemands moreel of eer is een individuele zaak.
Als je naar eer en geweten handelt is dat zeer persoonlijk en dit kan volkomen verschillend zijn van de handeling van de naaste.
Moraal, geweten en eer zijn ingeschapen eigenschappen en deze staan buiten de wet.
De wet is een maatschappelijke plicht, een noodzakelijk kwaad.
Die, bij tijd en wijle, kan worden opgeheven wanneer het zo uitkomt.
In hoeverre doen we ons ge-weten, onze moraal, onze eer geweld aan?
In hoeverre zijn we onze eigen tiran?
Als we iets intensief willen, begint de tirannie van datgene dat zachtmoedig, zwijgzaam en ook wel gewetensvol in ons is.
Tirannie is altijd gewelddadig en de wil kan zeer gewelddadig zijn, vooral bij vuur-en luchttypen.
Zodra we ons tot de geestelijke kant van het leven wenden, verbeelden we ons dat we nu alles anders zullen gaan doen en we beginnen met onszelf in te houden, d.w.z. de wil legt zich toe op een ander soort tirannie, de tirannie van de gewelddadige beheersing. Iemand die iets absoluut wil, sluit een verbond met de dwang en het moeten.
Menselijke wetten schuwen noch het moeten, noch de dwang.
Mensen die doorlopend zeggen dat ze iets "moeten", lijden aan innerlijke tirannie en zullen beslist een hekel hebben aan tirannie van buitenaf.
Dit soort typen komen snel in de knoei wanneer zij z.g. vrij worden gelaten; ware spiritualiteit, ware grootsheid en innerlijke adeldom is een kwestie van vrij ontwikkelen of groeien.
De vrijheid wordt de grootste tiran daar het lijkt of hij geen ketens gebruikt, maar daarvoor speelt hij in op de ingeboren tirannie, die alle vrijheidszoekers bezitten.
Het zijn nooit de "horigen" die de vrijheid zoeken, maar altijd de tirannen.
Een "horige" gaat van tirannie naar tirannie, hij verwisselt zijn ketens en zijn tirannen, hij gaat van autoriteit naar goeroe, maar hij wenst een "horige", een geketende te zijn.
De rebellen, degenen die wetten en verboden als een juk voelen, zij werpen zich in de armen van de vrijheid, om te ontdekken dat ze dan overgeleverd worden aan de innerlijke wetten, die bij de meesten zwaarder zijn te verdragen dan de uiterlijke wet.
De gewetensvolle mens is wettischer dan een door uiterlijke wetten gedisciplineerd mens.
In de vrije natuur heersen vaststaande wetten en daar zijn de tirannen eveneens overheersend. De wet van de sterkste geldt onontkoombaar.
Zodra we dit overbrengen naar een geestelijk vlak, zullen we zien dat daar hetzelfde gebeurt, omdat "de of het" sterkste overheersende trillingen uitzendt en daarvan kunnen de zwakken profiteren ofwel erdoor worden geabsorbeerd.
"Het of de" sterkste is echter lang niet altijd een uitstralende bron, het kan eveneens een absorberende bron zijn, het is explosie dan wel implosie, het gaat slechts om de intensiteit van de trilling of de beweging.
In de natuur is niets goed of slecht, er bestaat slechts nuttigheid.
Dat wat te veel is wordt geabsorbeerd, en dat wat te weinig is wordt aangevuld. In de maatschappij wordt het ene veelal meer beschermd dan het andere, omdat de menselijke maatstaven een verdeling heeft gemaakt tussen goed en slecht en deze verdeling ondergebracht in wetten.
In de spiritualiteit is er echter ook geen sprake van goed òf kwaad, maar eveneens van een evenwicht tussen uitstralen en absorberen.
Het werkelijk slechte staat op zichzelf zoals het werkelijk goede alleen staat.
Het spirituele zijn is een evenwicht tussen natuur en geest, verder dan dat kan de mens niet gaan, omdat hij een aards wezen is en zich moet behelpen met de natuurlijke wetten.
Wat sommige leringen ook zeggen, het is onbestaanbaar dat op aarde totaal onaardse situaties mogelijk zijn, er is altijd een min of meer contact met het natuurlijke; je wendt je tot de spiritualiteit volgens een eigen individueel natuurlijk zijn, die voor ieder anders is.
Allen moeten we eerst de uiterste harmonie in het natuurlijke zijn bereiken, alvorens we een voortdurende spritualiteit zouden kunnen ervaren.
Onze natuurlijke verscheidenheid doet ons verschillende geestelijke aspecten of groeperingen zoeken, maar dat behoeft niet te betekenen dat, als we eenmaal de spiritualiteit hebben ontdekt, dat we elkander dan niet meer zouden kunnen begrijpen. Integendeel.
Mits we niet getiranniseerd worden door verschillende wetten.
Maar elke vorm van tirannie maakt de sterken ontevreden, onrustig of rebels.
Als ik mijn wetten wil opdringen aan de naaste, betekent dat, dat ik openlijk dan wel verborgen tiranniseren wil.
Zodra een eerlijk en oprecht strevend mens dit inziet, begint de strijd met de innerlijke tiran, die vooral in de z.g. vrijheid kan culmineren in een obsessie. Niets is meedogenlozer dan de vrijheid, zoals de vrije natuur meedogenloos is, het zwakste MOET zich schikken naar het sterkste.
De enige oplossing is de acceptatie, het aanvaarden van de wet binnen de vrijheid. Acceptatie behoeft niet uit te lopen op de totale ondergang van het zwakste, maar kan leiden tot een versterking van het zwakke.
Kijk maar naar de natuur: al het geschapene heeft zijn eigen sterke en zwakke zijden.
Een mens is echter maar al te vaak een tegennatuurlijk wezen geworden en meent daarom dat zijn "zwakke" zijde heropgevoed moet worden, terwijl het terugkeren tot een innerlijke, harmonisch natuurlijk-geestelijke wet juist onderwijst in het "laten gaan".
Het "laten gaan" bevordert het terugvallen in de ingeschapen normaal-harmonische verhoudingen.
Het "je laten gaan" heeft een twijfelachtige klank gekregen, niettemin is het "laten gaan" een spontane reactie, als de innerlijke tiran er niet zou zijn.
Geen mens kan zich onbegrensd laten meedrijven, zich laten gaan; alles heeft een grens, zoals het tiranniseren ook kan uitlopen in een explosieve of ziekmakende toestand.
Maar het gaan tot aan de grens van zijn eigen mogelijkheden of kunnen, bewerkt altijd een doorbraak, er komt iets nieuws, een omzetting.
Alles in de natuur gaat tot aan de eigen beperking, en het kan niet verder; zo is het met de mens ook, geestlijk en lichamelijk.
Als we onze eigen mogelijkheden WILLEN overschrijden krijgen we de pen op de neus.
De tiran wordt dan hevig geïrriteerd, omdat de wil duivels tiranniek kan zijn en nooit rekening houdt met anderen, hij is dus nooit ingesteld op een wisselwerking, die harmonie betekent.
De innerlijke wet kan iemand tot aan de grens van zijn kunnen brengen, maar gaat daar NOOIT overheen, omdat er ingeschapen remmen zijn.
De rem via het geweten, via de intuïtie, via het organisme.
Een dier, een plant, provoceren niet, zij gaan tot hun uiterste kunnen, dat is alles. Omstandigheden kunnen iemand dwingen zijn uiterste best te doen, maar ook hier ligt een grens.
Als iemand doorlopend wil worden geprovoceerd, betekent dit dat hij door zijn dagelijkse omstandigheden, geestelijk en lichamelijk lui is geworden. Zodra luiheid een blijvende toestand is, kan hij geestelijk en lichamelijk dodelijk worden.
De door het leven doorlopend beproefde mens vraagt geen verdere provocatie, hij heeft zo al genoeg.
Dat is een ingeschapen wet die menigeen negeert of niet onderkent.
En deze gaat mee tot aan de top van ons natuurlijke zijn en verweeft zich met alle vormen van spiritualiteit.
Zodra we onze innerlijk tiran meenemen bij geestelijke handelingen raken we precies zo gefrustreerd en gejaagd als in het dagelijkse leven.
Loskomen van jezelf is ONmogelijk, je kunt slechts jezelf opvoeden, beleren, of herontdekken. Je kunt wat met jezelf doen, maar nooit jezelf wegwerpen.
Dat zelf heeft ook zijn wetten, en die kunnen volkomen tegengesteld zijn aan onze wil.
Dat wat we WILLEN kan wel heel slecht zijn voor onszelf.
Wie oordeelt hier? De wil? Wat of wie willen we in werkelijkheid bevredigen? Wat of wie willen we dus vrede geven?
Dat is de belangrijkste vraag.
Laten we onszelf niet wijsmaken dat we de ziel willen bevredigen, want de ziel meldt zich via het ge-weten en/of de intuïtie en nooit via de wil. De ziel kan huilen, maar doceert niet; zij kan pijn lijden, maar kan ook onlogisch blij zijn.
De ziel is datgene dat we zo dikwijls niet begrijpen in onszelf en waar we dan mee gaan redeneren, hetgeen totaal nutteloos blijkt.
De ziel is nl. werkelijk vrij en houdt zich aan geen enkele menselijke wet of suggestie, noch aan zijn tirannie.
In spontaniteit, in het onbewuste zit dus wat van die ziel.
Als je spontaan met iemand mede-lijdt (zonder sentimenteel te worden) of spontaan iemand terzijde staat, komt dat van binnenuit, dat zijn vrije handelingen en die storen zich beslist niet aan menselijke beoordelingen.
Bovendien tiranniseren deze ons niet en we worden er niet moe van, uitputting is een gevolg van tweestrijd of oppositie.
Uitputting kun je ook hebben door talloze verplichtingen die je tegenstaan; maar een hartelijk, zielbewogen mens wordt nooit moe hartelijk en bewogen te zijn.
Dit geeft te denken, nietwaar?
De ziel. die wegschenkt wordt nl. automatisch bijgeladen, dat is een vrije wet. Je moet daar natuurlijk niet zelf tussenin gaan staan, maar het bijladen gebeurt als een vanzelfsprekende inademing.
Er is in het universum geen ledigheid; het ledige vult zich altijd; er is hierin slechts een verandering merkbaar als de mens ingrijpt.
Daarom zal een schepsel, en zeker de mens, nooit ledig zijn; als je zegt: "Ik voel me zo leeg", heb je tegen een wet gezondigd, meestal is de innerlijke tiran dan fanatiek bezig geweest.
Het volle en het ledige compenseren elkander, dat is een wet die slechts onderbroken kan worden door een verbod van menselijke tirannen.
Er is in de natuur geen bevel, geen verbod, slechts een actie en een reactie.
Waarom zou dit in de spiritualiteit anders zijn?
Er is de wet van omzetting, maar nooit die van onderbreking of totale opheffing. Er is slechts één wet en dat is DE wet van de vrijheid, binnen de natuur, die zich vanzelfsprekend beweegt in de omarming van de geest. De geest houdt die wet instand.
Waarom denkt een mens dat hij zich aan die wet niet zou behoeven te houden?
Hij hoopt dit misschien, omdat daarin iets hem niet zint, maar dat betekent niet dat hij hieraan ontkomt, en dat zal hij dan wel door schade en schande leren.
Als iets niet goedschiks, volgens wijsheid en raad, kan gaan, gaat het kwaadschiks, maar DE wet voltrekt zich altijd en zonder advocaten, maar wel via processen.
In de natuur en in de geest praat men het rechte niet krom en omgekeerd. In deze handelwijze, die we zo dikwijls bij onszelf toepassen, ligt er een bijbedoeling op de loer.
Daar komt nog bij dat DE wet zich niet aan tijd houdt; zij rekent met de eeuwigheid, en daarom is hardheid en schijnbare onrechtvaardigheid zo betrekkelijk.
We winden ons soms zo op over wat we zien, maar we vermijden verder te zien dan onze mogelijkheden; we kunnen niet over de grens van ons eigen projectieveld heenkijken; helaas.
Spiritualiteit zou betekenen dat we dat wel behoren te kunnen of te proberen. Alles heeft zin, niets is totaal ledig; het zich verdiepen in deze gerechtige wet is een boeiende en vooral middelpuntvliedende bezigheid.
Een verbod is een bevel; anders is het met een verzoek dat je kunt inwilligen of afslaan. Een verzoek wordt gedaan aan gelijken, bevelen betreft ondergeschikten.
Het interessante is dat binnen de natuur alles ondergeschikt is aan De Ene Bron; van daaruit straalt DE wet met zijn innerlijk dringen.
Er staat altijd een eenling, een Een, boven de veelheid.
Maar dit brengt verantwoordelijkheid, zelfkennis en vooral inzicht mede.
Het woord "wet" komt van "weten"; en als we de hoogste wet erkennen betekent dit dat we "weten", het ge-weten is herontwaakt.
Iemand die naar eer en ge-weten handelt, volgt aldus zijn hoogste innerlijke wet, die gradueel kan verschillen met die van zijn eerlijke naaste, maar die nooit totaal anders zal zijn.
Het ge-weten ontsluit stukje bij beetje deze innerlijke wet, die zich vooral in de vrijheid bekend maakt. Want er is geen strenger meester dan de vrijheid, omdat deze het dichtste staat bij de universele alomtegenwoordige Meester.
Mogen uw handen, harten en hoofden eerbiedig en voorzichtig met deze vrijheid omgaan.