"Het juweel "kennis" is een groot vermogen, dat bloedverwanten niet kunnen roven, dat geen dief mee neemt, en dat bij wegschenken niet wordt opgeteerd."
Indisch
"Hij is een denker, d.w.z. hij verstaat de kunst de dingen eenvoudiger te nemen dan ze zijn."
Nietzsche
Er heerst de vreemde opvatting. dat intuïtie kan bestaan zonder kennis; dat ontvankelijkheid een ledigheid is zonder bodem.
Allereerst moeten we natuurlijk de idee laten varen dat kennis iets te maken heeft met geleerdheid, intellectuele verzamelwoede.
Deze geleerdheid ontneemt ons de mogelijkheid tot kennis.
De Boom der Kennis van Goed en Kwaad is een totaal andere boom dan die van de geleerdheid, die meestal onverklaarbare gezwellen heeft.
Het woord "kennen" komt van het oudnederfrankische woord "kenuan" of "cognoscere" of het oudhoogduitse "bi-chennen", "irkennen" en "un-chennento" is "non-agnoscendo".
Hiervan afgeleid kregen we dus "kennis" en dit bewijst dat het niet te maken heeft met aanleren, maar waarschijnlijk meer met ontwikkelen, herkennen en erkennen.
Iemand die veel "kennis" draagt wordt wijs.
En onze hunkering naar wijsheid verleidde ons om kennis met geleerdheid te vermengen en dus "ezels te beladen met pakken boeken" doende alsof hij daardoor wijs zou worden.
Tragischer werd het toen we onze begeerte naar kennis en/of wijsheid gingen verleggen naar de spiritualiteit die zetelt in de "non-agnoscendo". Iedereen weet dat deze pogingen uitgelopen zijn in onwijsheid en non-sens, het onbetekenende.
Het zoeken naar kennis is nl. zo bezielend dat het ons aanzet tot meer inzicht in de dingen, omdat deze speurtocht ons in wezen niet vermoeid maakt, maar ons opent, ons los- of ont-wikkelt.
Als men kennis afwijst dan bedoelt men in feite dat hoofd-geleerdheid een beletsel vormt voor ont-wikkeling, hetgeen grotendeels waar is. Aan de andere kant weet iedereen dat hart-intuïtie en hoofd-kennis samenmoeten gaan om iemand wijzer te maken.
De basis of de grond voor onderzoek is een weten; een ingeschapen kennis dringt ons tot het dieper doordringen in de spiritualiteit.
Oppervlakkige spirituele interesse is voor de on-ontwikkelden; degenen, die zichzelf nog niet los-wikkelden.
Menigeen schaamt zich voor zijn bescheiden intellectuele scholing en stelt alles is het werk om deze te bedekken dan wel te verbeteren.
Dit is een uitwas van de veel verbreide misvatting dat hoofd-geleerdheid macht zou zijn, indien men deze macht verwart met geld is dit juist.
Indien men macht echter ziet als zelfbeheersing of zelf-inzicht zoals men dit vroeger beschouwde dan komt men met hoofd-geleerdheid niet ver. Slechts in een ledig hoofd dringt kennis door.
Maar een ledig hoofd is geen leeghoofdigheid.
Al deze begrippen hebben een chaotische verwarring gesticht waarop we heden onze zoekersdrift botvieren en onze tanden stukbijten.
Er is in deze chaotische spraak en begripsverwarring geen plaats voor God. God is ongeletterd, onbelezen, onkundig van de menselijke fantasieën en daarom niet gewenst binnen de kringen van de hoofd-geleerdheid.
Ieder weldenkend, dus volgens Nietsche, een-voudig mens beseft dat spiritualiteit een gave is van de kennisdragende mens en dat geen enkele a-gnosticus deze kennis kan aanleren of verzamelen.
Men kan op spiritualiteit niet prat gaan, anders is zij in hetzelfde moment verdwenen; men kan haar niet ombuigen naar de wil, anders spat zij uiteen, kortom: spiritualiteit is aanwezig zonder woorden, zonder geletterdheid, zonder een pak boeken, maar wel groeit zij in de bodem van de kennis.
De ledigheid die ontstaat uit de volheid is slechts vol-ledigheid.
Zoals het niemand-zijn, ontstaat uit het iemand-zijn.
En het "hebben" pas volgt na het "zijn".
Noch intuïtie noch kennis zijn aan te leren, zij zijn een twee-eenheid die éénzelfde plant vormen.
Er zijn heel wat mensen die verwonderd constateerden dat hun nuttigste en meest bevredigende kennis ontstond in de momenten van ontspanning en bezinning. Bezinning behoeft slechts een eenvoudige aanleiding, evenals ontspanning.
Ont-spanning kan men aanleren, maar de bevrediging komt als men dit automatisch doet, spontaan, indien men wederom weet waardoor, waarin en hoe men zich ontspant.
Be-zinnen staat tegenover het non-sens, woordelijk het niet-zinnen.
De zinnen belevendigen, vullen of ont-ledigen.
Alles wat non-sens is doet niets voor ons.
Maar iedereen heeft een eigen idee van non-sens, omdat zijn eigen zinnen totaal anders zijn afgesteld dan die van zijn medemensen.
Hierdoor kan verklaard worden dat onze "zinnen" dus zuiver individueel zijn en bovendien heel veel te maken hebben met kennis of Gnosis.
Onze "zinnen" zijn heel wat meer dan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Niettemin zijn al deze begrippen te transformeren in spiritualiteit. Indien we deze zinnen willen in-spannen, gebeurt dat slechts op het lichamelijke vlak, geestelijk kunnen we ze niet in-spannen, slechts ont-spannen.
En in het moment van ont-spanning werken ze sterker en verkrijgen we kennis; deze kennis schenkt ons macht, een bevrijdende macht.
We worden plotseling groter, het is alsof we in het heelal uitdijen. We krijgen deel aan het onzichtbare en dus verbreken we onze begrensdheid.
Hoofdgeleerdheid doet dit op het lichamelijke vlak, we krijgen een ruimere kennissenkring, we kunnen over andere onderwerpen spreken.
Merkwaardigerwijze beperkt kennis vaak onze kennissenkring, omdat we met minder mensen hierover kunnen spreken, maar zij transformeert onze kennissenkring.
Kennis verandert en dat geeft een sensatie van groei; groei is immers niet altijd groter worden, maar heeft te maken met veranderen, verdiepen, transformeren.
De natuur transformeert en breidt uit; er is een beweging naar buiten en één naar binnen; kennis gaat naar binnen, geleerdheid gaat naar buiten; geleerdheid zet bij, kennis zet om.
Daarom maakt de eerste vol, maar de andere maakt ledig.
Doch je kunt zowel in het eerste als in het tweede geval niet zonder ledig of vol. Ledig als onwetendheid is nodig voor geleerdheid; ledig als ontwikkeling is nodig voor de kennis.
De ont-wikkeling van een bewust-zijn.
Hoe platgetrapt is het begrip bewustzijn geworden; hoe lichtzinnig wordt erover gesproken, terwijl het in het enkelvoud gewoon betekent: hij IS bewust.
Zij zijn bewust.
Zijn we ons bewust van onze ingeschapen kennis, die de basis vormt voor intuïtie, gnosis, en de ledigheid?
Een bewust mens is nooit leeg, maar zijn volheid dijt uit en maakt hem één met de Kosmos, waarin hij dus opgenomen wordt, dank zij zijn ontledigen.
Het begrip "leeg worden" is evenzeer ontaard en beduidt heden: je ont-spannen. Niets meer denken, alles voorbij laten gaan.
Wel, menigeen oefent zich deze toestand in.
Maar hebt u wel eens ondergaan hoe verschrikkelijk het is als je plotseling werkelijk "leeg" bent, als die bodem, die basis, die goede innerlijke aarde, verdwijnt?
Dan krijgt je een zwevende toestand, een her- en derwaarts gemanipuleerd worden, een drijven als een stuk hout.
De vol-ledigheid kan mooi worden vergeleken met de korenaren; ledig zijnde staan ze rechtop, worden gemakkelijk heen en weer geslagen door de wind, vol geworden buigen zij hun hoofd en deinen slechts vriendelijk mede op de wind.
Een storm brengt dan hun innerlijk naar buiten: voedsel voor de hongerenden.
Het hoofd buigen en niet omvallen gelukt slechts degene die innerlijk zijn eigen voedsel bezit. Hij weet echter precies hoe dit voedsel is ontstaan, welke transformaties zich in hem hebben afgespeeld, hij draagt kennis van zichzelf en van het hele groeiproces, want uit deze "kennis" wordt hij bescheiden, blijft hij zichzelf een onwetende gevoelen, iemand die "weet dat hij niets weet". (Cicero)
Wie durft te bekennen dat hij niets weet, welke geleerde zal zeggen: Ik weet niets. Wie durft zichzelf in de ogen van zijn medemensen z.g. te verlagen?
Hoe dieper we doordringen in de alomtegenwoordige kennis, des te eenzamer, beschaamder, maar ook des te rijker we zullen worden.
Rijk zijn is een ont-wikkelde gave.
Je rijk blijven gevoelen, hoewel je materieel weinig bezit, is een kunst die het leven ons leert. Als we deze kennis niet reeds ont-wikkelden.
Onze mond kent alle uitspraken in dit opzicht, we kunnen er voor de vuist weg vast wel enkele citeren, maar wie zijn we en wat doen we als die uitspraken zich lijfelijk aan ons bevestigen?
Dan raakt de innerlijk "arme" in paniek, gedraagt zich geestelijk armelijk en wordt een onrijp mens en veelal een onwetende ziel.
We hebben zo af en toe in ons leven toetsen nodig om voor onszelf te weten waar we aan toe zijn, om ons eens terug te werpen op de realiteit, zodat onze monden stom worden, onze hoofden ledig en onze harten gevoelig.
Wee hem, wiens hoofd dan vol blijft, wiens mond blijft zwetsen, wiens hart bitter wordt en wiens ziel zwijgt.
Dan blijkt het werkelijk tijd voor zelfherstel. Het oprakelen van het fragmentarische stukje kennis, dat beslist ergens verborgen zal zijn.
Want niemand begeeft zich op de zoekersweg der spiritualiteit zonder enige kennis of gnosis.
Ik zeg: zoekersweg, niet de doolhof van de interessen.
Een goede zoeker herkent herhaling en wéét dat hij dan wordt gewaarschuwd: je hebt iets niet opgenomen, ingedronken, of herkend. Je was dus in dat vergleden ogenblik niet in "good standing".
Zo is het toch ook met literatuur: iedereen kent de sensatie in lang gelezen boeken begrippen te herkennen, die hem blijkbaar bij de eerste keer waren ontgaan.
Begrippen, woorden, die hem plotseling alles zeggen, die hem aanzetten tot dieper zoeken of tot een vermetele ontdekkingsreis.
Veelal hebben we niet tot op de bodem geschouwd, of doorgenomen, of herkend, dan wel gehoord of gelezen.
Alles komt terug in een nieuw gewaad, een andere vorm.
Er is immers niets nieuws?
Voor ons is datgene nieuw dat we herkennen, er-kennen.
Als we verveeld worden over het begrip "god" kennen we god niet, dragen geen kennis van Hem.
Gelukkig is dikwijls slechts het hernieuwen van een oud gewaad nodig om tot een her-kennen, een er-kennen te komen.
Het opnieuw kennen van iets dat ingeschapen is.
Het is een genade dat de weg tot kennis gaat langs de herhalingen en de transformatie; ook hier gaat weer een begrip aan vooraf: informatie leidt tot transformatie.
Informatie is onbeperkt, en ook transformatie is onbeperkt, beide worden nooit uitgeput.
Dat wat uitgeput raakt blijkt begrensd te zijn; mijn intellectuele opname-vermogen kan uitgeput raken, menselijke leringen hebben een einde; zodra de eindigheid echter de eeuwigheid raakt en in haar overgaat, bereiken we het gebied van de kennis.
Dan blijkt die kennis macht te zijn: macht over eenzaamheid, oerzonden, armoede en rijkdom, over jezelf èn over de medemensen.
Maar een volle korenaar buigt slechts zijn hoofd en verbeeldt zich niets, nietwaar?
Geworteld zijnde in de volheid, beheers je de ledigheid en kent dus nooit de labiliteit van de onrijpe korenaren.
In het aanrakingspunt tussen volheid en ledigheid verenig je jezelf met het Al. Dit is dus een stadium dat de natuur niet kent en geen menselijke aanduiding kan het verwoorden, omdat de eindigheid de eeuwigheid niet kan omvatten, zij kan er slechts in overgaan.
Daar waar alle woorden ontbreken, daar kan de eenvoud binnengaan. Daar waar alle dogma's vallen, daar kan de onbegrensdheid worden bespeurd.
Daar waar men zich bewust wordt van zijn gebondenheid, daar kan de vrijheid worden ervaren.
Wie durft de één-voud aan?
Wie durft zijn jacht naar méér te staken, en te wachten op wat komt?
Wie durft zijn gemakzucht in te ruilen voor de drijfveer van de bezieling?
Want kennis wordt een belasting, die slechts de wijzen verheugt.
Elke stap verder in het land der "Kennisse" vraagt consequenties, de gave van de sterke benen, het toegewijde hart en een begrijpende ziel. Deze drie gaven te bezitten is de gunst voor de ingewijde-in-de-kennis.
Iedereen wijdt zichzelf in, of liever: hij blijft in de massa der wachtenden verborgen, totdat hij uitverkozen wordt om ingewijd te worden.
Dat is een situatie die velen opbreekt, omdat men zich nog niet heeft ont-wikkeld en het geduld heeft verloren, het geduld dat huist in het merg en het gebeente. Terwijl men geduld oefent gaat de school des levens verder, want juist hier, in dit laboratorium, hopen zich de wachtenden op en geen enkel trucje om vooraan te komen heeft enige zin, elk trucje is non-sens.
Laten we daarom doen wat voor onze handen, ons hart en ons hoofd komt en ons geen hoofdbrekens maken over onze plaatsen, want de volheid breekt open als we rijp zijn en de ledigheid dient zich aan als we deze rijpheid wegschenken, zoals de korenaren, en er zal geen moment voorbijgaan waarin we ons niet rijk en gezegend zullen gevoelen.