"De rivier kan droog staan, zij behoudt haar naam."
Nigeriaans.
Er is heel wat geschreven over de naam; de goede of de slechte naam, de innerlijke dan wel de uiterlijke naam.
Naamsveranderingen zijn niet zonder betekenis.
Menigeen wil onder de druk van zijn naam uit.
Komen we dan naamloos op aarde, dat onze ouders ons een naam moeten geven, waarnaar we eens zullen luisteren?
Wat is een naam?
Voegen wij ons naar onze naam of voegt deze zich naar ons?
In het Openbaringenboek wordt er vele malen iets gezegd over DE of over een naam.
De naam op de witte keursteen; de Naam Gods; de nieuwe naam; het getal van de naam van het beest.
Alles in de maatschappij, in de natuur, in onze samenleving, in onze esoterische, dan wel religieuze verenigingen wordt gerangschikt onder een naam.
De naam die wij het geven; de naam die wij er bij vinden passen, dan wel een naam waarnaar wij hopen te streven, een symbolische naam. Om ons heen is duidelijk te zien dat namen. door mensen gegeven, af kunnen wijken van de realiteit van de naambezitter.
Er wordt vrijwel nooit rekening gehouden met de naamtrilling, met de kernkracht van de naam.
Een naam heeft nl. met een trillingskracht te maken, onze innerlijke naam, de naam die de hemel ons gaf, is een trllinscoëfficiënt die uit ons voortkomt; net zoals de geur der ziel kenmerkend is voor de betreffende mens.
Wij bezitten een naam als wij onze eerste schreeuw op aarde laten horen. Wij zijn dan een som van een verleden en een chemisch-organische samenstelling in het heden.
Wij dragen een spirituele, kwaliteitsnaam en een natuurlijke, door de chemie bepaalde naamtrilling.
Dan komt onze derde naam: degene die onze ouders ons geven.
Een etiket voor ons tijdelijke verblijf op aarde; een reisnaam, die vervelend kan zijn als hij drukt, d.w.z. als hij ons geestelijk dan wel natuurlijk belast, ons organisch stoort, onze innerlijke naam ontkracht.
Natuurvolkeren kennen een verborgen en een kenbare naam.
Monniken veranderen hun naam bij intrede in het klooster; maar die naam wordt geënt op een bekende naam, een uiterlijke naam van de ene of andere heilige.
Het vernoemen naar heiligen, een rooms gebruik, is gebaseerd op de hoop dat de betrokkene op de vernoemde zal gaan lijken, of omdat men de laatste vereert, dan wel is het een magisch gebruik om zo het hele pantheon van heiligen in de aandacht te behouden. "What is in a name?" zegt het gevleugelde woord.
Maar er staat wel een vraagteken achter.
De roos behoudt haar geur ook als zij haar naam verliest; maar deze roos bezat de geur VOORDAT de mens haar deze naam gaf.
Schoner is het indien men de legenden leest en verneemt hoe God alle dingen een naam gaf en waarom zij juist DIE naam kregen.
Hierop doorbordurende kunnen we zeggen dat God ook ONS, de zielen een naam gaf, maar die verloren ging toen we ons besmeurden met modder; d.w.z. we zijn niet meer herkenbaar, maar de naam leeft voort, in onszelf, in onze herinnering, en soms verlangen we naar onze door God gegeven naam.
We zijn met onze naam ingeschreven in het Boek des Levens.
Misschien werd die naam tijdelijk daaruit uitgewist; misschien luisteren we niet meer naar die levensnaam; misschien komt de klank ons vaag bekend voor, maar weten we niet dat deze op ons slaat.
Wij denken dat namen uit letters bestaan, maar namen zijn klanken, of trillingen.
Zingende, open klanken, openbrekende trillingen zijn nodig om een naam sterker door te laten dringen tot het innerlijk.
Onze rechterhersenhelft is ingesteld op deze soort trillingen, ongecompliceerde, oneindige, harmoniserende trillingen.
Namen, door mensen gegeven, houden daar rekening mede, omdat men weet dat sterk intellectuele mensen hulp hebben van namen met veel klinkers en dromerige, irreële mensen hulp hebben van namen met veel medeklinkers. Klinkers en medeklinkers zijn menselijke begrippen; in de schepping kent men stimulerende of/en afvoerende trillingen, opbouwende of/en afbrekende trillingen.
De naam, die God ons gaf is noch opbouwend, noch afbrekend. hij is het concentraat dat we zijn, of waren.
Een trilling die BOVEN opbouwend dan wel afvoerend staan.
Wij beoordelen onze menselijke naam vanuit onze innerlijke en uiterlijke onevenwichtigheid; door een naam willen we iets toevoegen dan wel iets verminderen.
Dat is het beste wat we via de menselijke naam, het door mensen op ons gelegde mantram kunnen doen.
Maar ook die goddelijke Naam is als een mantram; een in de ziel ingeschapen mantram, dat als herinnering, als klank of trilling in ons blijft doorzeuren.
Het is de trilling die ons opwekt, afremt, pijnigt, gelukkig maakt.
Er wordt zo dikwijls gezegd: U wordt geroepen van Gods wege; dan krijg je moraalpredikingen, het "goede betrachten", enz., maar die roep die onze Naam inhoudt komt van binnenuit, en zodra die in ons opstijgt lijkt die ons van alle zijden te omringen, soms als een beschermende mantel te omhullen.
Is op aarde het "naamloos" zijn niet iets denigrerends, dan wel onverdraaglijk?
Iemand die innerlijke zekerheid bezit in geestelijke zin, weet wie hij is, onder welke Naam hij geroepen wordt, naar welke trilling hij luistert.
En zulk een ziel bezit een roepnaam, maar ook een Familienaam, de naam van de Goddelijke Vader, de naam die ALLE zielen bezitten, eenzelfde verzamelnaam.
Dat is hun gelijkheid, dat is hun verbintenis.
Wat de mensen met namen doen is een flauwe afspiegeling van de oorspronkelijkheid.
De Naam Gods is onuitsprekelijk.
Het woord "God" is een etiket, misbruikt, onbegrepen, vervloekt.
Wie kan deze onsterfelijke Krachtbron een naam geven als men zelfs zijn trilling of zijn klank niet kan begrijpen, als we NIET weten wat die Bron inhoudt?
Een Naam kun je van een schepping of schepsel aflezen, en dat deden de mensen ook, op hun begrensde wijze.
Behalve met kindernamen, die zijn vaak het gevolg van traditie, dweperij of sympathie.
De naam is er, voordat men het kleine wezen immers kent?
Het moet zich naar dat stempel voegen.
Men negeert de ineigen naam daarvan, zelfs met huisdieren doen we het anders: we geven dikwijls een naam naar de indruk die het op ons maakt, of de gewoonten die het heeft.
We etiketteren graag, vooral zichtbaar, omdat we het innerlijke herkennen hebben verloren.
Een uiterlijke naam is een uiterlijk handig handvat, waarbij wij onszelf en onze medemensen kunnen vastpakken.
En elkeen gewent zich aan dat handvat, laat zich erbij vastpakken.
Het is onuitstaanbaar wanneer iemand ongrijpbaar is, nietwaar?
Heeft hij geen etiket, dan kennen we hem niet.
De hemel en God - kent ons allen, de geest rangschikt ons allen.
De mens die het meeste Licht bevat komt het dichtste zijn oorspronkelijke Naam naderbij.
Licht, hoge trillingen, vormen de naam van onze Vader.
Wij, als individuele ziel, zijn daarbinnen gerangschikt, elk naar onze kwaliteit.
Hoe meer Licht, geestelijke intentie, iemand bezit, des te gemakkelijker komt hij in binding met de oneindigheid, met het verborgen weten, met de essentie van alle dingen.
De naam van de Vader, de Krachtbron, verenigt alles en allen.
Maar wie van hen kent de persoonlijke, de roepnaam, van deze Vader of Krachtbron?
Wat doen we in een gebed?
Wat roepen we in nood?
Etiketten. Verzamelbegrippen .
En toch, hebt u niet het gevoel de zeer individuele Naam Gods te kennen? B.v. als een intense, zeer gerichte roep uit u opstijgt?
Dan richt u uw eigen trilling specifiek naar iets, dan laat u die roep niet zomaar wat rondzweven in de ruimte.
Een intens biddend mens, zonder woorden, richt zich tot iets dat hij kent, een gebundelde Kracht die hij buiten zich aanwezig weet.
Waar?
Daarover maakt hij zich geen zorgen, hij richt een straal, een gerichte zoeker, en deze wordt ontvangen, dat weet hij en dat bemerkt hij.
Iemand die deze ervaring niet kent, is zijn eigen naam en de onuitsprekelijke Naam Gods, vergeten. Over die grote onzichtbaar, maar krachtige Aanwezige in de onbegrensde ruimte discussiëren we niet.
Zielen stellen zich daar zwijgend op af en vormen zo een trillingsveld, zonder afspraak, zonder regels, zonder methoden.
Met al deze dingen belasten we de geëtiketteerde God, die je, omdat Hij een grijpbare naam heeft, kan bediscussiëren, kan vervloeken, kan negeren, maar ook kan aanbidden.
Het is de oppergoeroe.
We kunnen met Hem praten over nonsens en we kunnen Hem van alles verzoeken, kortom. Hij leeft naast ons, het is onze god; onze afgod of onze aanbeden god, ons godsbeeld, degene die wij associëren met zijn door mensen gegeven naam.
Maar de Onuitsprekelijke Naam luistert naar de ziel met-de-onuitsprekelijke-naam.
Eeuwigheid stelt zich in op eeuwigheid.
Onuitsprekelijke taal is een taal die niet beperkt wordt door klinkers of medeklinkers; voor de westerling is een taal zonder medeklinkers onbegrijpelijk; voor anderen is een taal zonder klinkers een verborgen taal, de klinkers DENK je erbij, maar ze bestaan niet werkelijk, d.w.z. concreet, letterlijk, mathematisch.
Denk aan de Hebreeuwse taal en de naam JHVH.
Vier medeklinkers, gesproken verbonden met klinkers.
Hoe "vertalen" we het geluid van een beek?
Hoe "vertalen" we het geluid van de ruisende bomen?
Hoe "vertalen" we muziek?
Muziek kan niet gesproken worden, wel geschreven, wel gevangen op papier, omdat we dienaangaande bepaalde afspraken gemaakt hebben.
Noten zijn klanken, klinkers: a-e-i-o-u, do-re-mi-fa-sol.
Klinkers zingen, half-medeklinkers, zoals de l zijn een verbintenis tussen onder en boven.
Denk maar aan de stand van de tong.
Toen de ziel nog een herinnering had aan zijn indaling in de stof, aan die halfslachtigheid als godenzoon, werd de taal een "bemiddelaar" tussen boven en beneden, tussen geest en stof.
De medeklinker was stof, de klinker geest.
De half-medeklinkers moesten daartussen bemiddelen.
Gevangen klinkers geven een naam, een woord iets grijpbaars, iets stoffelijks, positiefs noemen we dat.
Wat we niet kunnen pakken ontglipt ons, vandaar de naam God, een eeuwigheidsklinker in het midden, een halfklinker ervoor en dan de doemletter d erachter, de saturnale letter. Zo is god heel grijpbaar bij ons op aarde, met ons ingedaald, met ons besmeurd, onze kameraad, die op de hoogte is van onze zwakheden.
De naam Dieu is verderaf, ook de naam Allah.
Onze eigen naam staat tussen onze ziel en onszelf.
"Ik ken mezelf niet."
Wie ben je? Pietje of Trijntje.
Neen, die ben ik niet, dat is het masker, het tijdelijke, dat mij beklemt, dat me niet loslaat.
"Je moet jezelf leren loslaten", zegt de therapeut.
Hierdoor ontstaat dikwijls ontworteling.
Jezelf leren loslaten is je menselijke etiket vergeten en JEZELF vinden.
Wie voelt zich ontworteld als hij zich voorstelt "niemand" te zijn, een stofje zonder naam, zonder handvat in het grote Niets?
Je NOOIT ontworteld gevoelen, ook al valt je naam, de menselijke associatie met je beeltenis, weg.
Dat betekent ZIJN. Zijn, geworteld zijn door je hemelse naam.
Onthecht gehecht zijn. Ontheemd gehuisvest zijn.
Ont-ikt bezield zijn. Ik ben Piet of Trijn.
Maar "IK BEN" ligt in de ziele-naam. Die ben je.
Piet of Trijn existeren onder een door mensen gegeven mantram.
Besloten binnen een door mensen voortgebracht trillingsveld, dat velen tegenstaat; trillingsvelden die de ziel kunnen hinderen, die hen volkomen vreemd is, waardoor contactstoornissen, uitwisselingsgebreken tussen zielen ontstaan.
De ene ziel bereikt de andere niet meer.
Zij moeten door een mist waden voordat zij helderheid hebben, duidelijk kunnen onderkennen.
Maar als we ons tot die Krachtbron wenden in nood, in dank, dan plotseling doorbreken we alles.
Dan zijn we bezield, worden gedragen door een bliksemschicht die alles doorbreekt.
Pets! Binnen in het centrum van de Bron.
Een ziel vindt zijn Oorsprong.
Die zij altijd, als het een levende ziel is, weet te vinden.
Indien dit niet zo is, dan is die ziel ontworteld, naamloos, onroepbaar, onvindbaar, ondergegaan in nevel en stof.
Alleen DE BRON, door een krachtig uitstoten van haar oorspronkelijke naam, zou haar nog kunnen vinden.
Dat betekent: schok, bliksemflits vanuit de Bron zelf, nu naar beneden schietend - Pets - midden in de ziel, om deze te doen ontwaken of herstellen.
Kent u dat?
Een schok, een geestelijke schok die je weer intensief bij DE BRON bepaalt?
Waarna een hernieuwd zoeken, hunkeren, zelfs een luisteren volgt?
Je Naam echo't dan neer in jezelf.
Een vage klank of trilling, een onuitsprekelijk iets dat je trekt, waarop je reageert. Je Naam wordt opgegraven uit de bedekking.
Een "klinker" bevrijdt zich uit de gevangenis van de mede-klinkers.
Er breekt iets open:
je mond gaat open - verwondering.
je hart gaat open - herkenning,
je ziel gaat open - hervonden zekerheid.
Dan pas ben je "geworteld" of WEER geworteld.
Dan pas behoor je WEER bij de grote FAMILIE-naam; de naam van de Hemelse Vader. En dan pas heb je je eigen naam hervonden, de naam die die Hemelse Vader je gaf.
Hoe is die naam?
Dat weet ik niet - ik ken van de anderen slechts de familie - de gemeenschappelijke naam.
De persoonlijke ziele-naam kent alleen de Bron en jezelf.
Een andere ziel kan die naam horen, maar hij gaat aan haar voorbij, hij behoort bij u,, bij jou.
Dat is: vele kleuren, vele klanken, vele namen worden verenigd onder die Ene onuitsprekelijke naam, waarover men niet strijdt, waarachter men zich niet verschuilt, die nooit aanleiding is tot afgescheidenheid, maar ALTIJD verbindt, alle zielen, van alle namen, alle rassen, kleuren.
Zielen, die zich verschuilen achter etiketten; die wenen achter etiketten; die hongeren achter etiketten; die stikken onder etiketten en die worstelen onder etiketten. Zielen, die hun hemelse naam horen en niet reageren kunnen, door hun etiketten.
Zielen, die ketenen dragen door angst, suggesties, door opgelegde bedreigingen.
Als we elkaars hemelse naam horen, zien, herkennen zijn we, in een oogwenk, verenigd onder die onbegrensde verenigende Naam van de Vader, en dan pas ademen we vrij op, dan pas belevendigt ons de goddelijke Adem en herstelt in ons HET Leven.
Dat uit en in de Alvader is.
Hervindt je naam en alles zal goed zijn, onmetelijk goed.