"De geest van een mens en niet zij meester maakt hem tot slaaf."
Samuel Johnson
Het grote onderscheid tussen de spirituele opvattingen van Oost en West ligt in de beklemtoning van het IK.
Met het beeld van de gekruisigde Christus benadrukt de westerling de ondergang of de boosheid van het IK; de Oosterling ziet dat IK als schijn, onbestaanbaar, dus kan het ook niet worden gekruisigd.
Het IS niet.
Als de Oosterling zegt: Ik ben die ik ben, meent hij, dat hij een deel van de eeuwigheid is, die IS.
De Westerling geeft er eenvoudig mee aan dat hij nu eenmaal is zoals zijn karakter uitdrukt. Daarom vinden we in het westen vele leringen, die het IK aanspreken, het ophemelen, dan wel het verachten, of straffen.
Indien het IK niet is, niet realistisch voor iemand leeft, zal men er ook geen aandacht aan schenken. Dat heeft direct betrekking op het Oosterse "wu-wei", het niet-doen.
Indien dat IK doet, is er iets grandioos mis met de ware mens; indien men dat IK als een booswicht ziet, besteedt men er TE veel aandacht aan, wat niet IS, wordt genegeerd.
Hier stuiten we op een diep-filosofische en ook reële opvatting van de gnostiek; het endura of de ik-versterving, die dus eigenlijk al vanaf het begin aanwezig is.
Wat niet IS kan niet sterven, het IS gestorven.
Of het is NOOIT geboren.
Het is tijdelijk, waan, niet de moeite waard om bij stil te staan.
Zodra we zeggen: je moet eerst iemand ZIJN om tot de erkenning te komen van het niet-zijn, bevatten deze woorden eigenlijk het herkennen van de betrekkelijkheid van het IK en de eeuwigheid van het GIJ-in-mij. Alle methoden tot ikversterving zijn dus het spelen of zich inzetten voor de waan; iets dat niet IS, kan geen aanzet tot leven worden.
De spiritualiteit, hoe we deze ook etiketteren, heeft te maken met de eeuwigheid, het goddelijk-geestelijke, aldus gaat deze het Ik niets aan; daar we echter gebruik maken van het tijdelijke als existentie, is het van belang een harmonische, zijn plaats kennende natuur, te bezitten.
Dat we deze levensovertuiging zo weinig in het westen tegenkomen, vloeit voort uit de eeuwenlange methoden die het Ik aanspreken, vleiend dan wel bestraffend.
Alle menselijke verboden slaan op dat Ik, alle goddelijke geboden slaan op de ziel, deze is tenslotte "gevallen", nietwaar?
De hang naar macht en overheersing komt: altijd uit een a-spiritueel, d.w.z. eigenlijk psychisch ziek mens.
Zodra iemand zijn ego laat preveleren boven het inwonende Gij, is hij buiten de ordening, de natuurwet en de geestelijke wet getreden.
Dat noemt men met een christelijk dogmatisch woord "zonde".
De grootste "zondaar" op aarde maakt gebruik van de mede-mens ten eigen bate.
"Hij, die uitmunt in het gebruiken van mensen stelt zich onder hen", is een oud Chinees woord.
Hetzelfde is van toepassing op het geraffineerd gebruiken van ons eigen ego, men stelt zich, als spiritueel wezen, dan daaronder.
Over enige spirituele weg of leer behoeft men dan niet meer te praten, die is onbereikbaar geworden.
Zoals de grootste tiran zich kleedt in de vlag van de vrijheid, zo kan de grootste mensenmisleider zich kleden in het kleed van theoretische menselijkheid en spiritualiteit.
Als we aan het symbool van het Roosencruys denken, een kruis met een roos in het midden, dan stelt dat kruis ons ego voor en de roos onze ziel of ware Mens-zijn.
Het kruis draagt de roos, het kruis is een verbintenis tussen horizontaal en verticaal, het kruis is harmonie, gulden snede, twee dragende elementen; het is een tijdelijke draagbaar voor een ziel, die nog niet kan wandelen.
Deze draagbaar is ons ego.
Deze is de natuur, de tijdelijke dochter van de eeuwige natuur; men maakt daar bescheiden gebruik van, meer niet.
Men houdt zich ten opzichte van dit ego aan de wetten die dat ego natuurlijk-harmonisch in stand houden.
Een geschonden, uit elkaar gevallen kruis, is als een hemel zonder aarde of omgekeerd, noch de ene, noch de andere is dan functioneel en het resultaat is onbruikbaar.
Willen we een spiritueel, doordenkend mens zijn, dan zullen we elke menselijke dwingelandij, elke emotionele ikdrift, elke geraffineerde ego-explosie moeten beschouwen als een teken van tegennatuurlijkheid en a-spiritualiteit.
Zodra we deze uitwassen nog in onszelf herkennen zijn we nog steeds, in de beste zin, zoekende naar DE weg, een Rozekruiser met een gehavend kruis en een nauwelijks herkenbare rozeknop, ergens verdwaald op één van de gevallen balken.
Wij hebben onszelf gesuggereerd, of het werd ons aangepraat, dat dit Ik waarde heeft met betrekking tot DE spiritualiteit, waarde, als gecultiveerde schijnfiguur, dan wel als een gemarteld wezen, bloedend aan een kruis, en dat heeft ook waarde.
In werkelijkheid is het Ik noch het ene noch het andere.
Het is een tijdelijk instrument, dat gebruikt, misbruikt, dan wel weggeworpen kan worden, en elke handeling heeft zijn gevolgen.
Degene die hier werkelijk wat te zeggen heeft is die ware mens, die ziel, die gevallen rebel, tot wie de goddelijke geboden zich richten, maar die immuun is voor menselijke VERboden, laten we dat niet vergeten.
Wat gekneveld en gemanipuleerd wordt is dat Ik, en uit de moeilijkheden en frustraties die dat Ik daardoor krijgt, wordt hij als draagbaar voor die ziel onbruikbaar.
Dus krijg je tegennatuurlijke, a-spirituele, hopeloos chaotische menselijke schepsels. Er is ingegrepen in een oerprincipe.
Zulke chaotische schepsels grijpen elke grashalm vast die hen eventueel herstel kan geven, dat weten allen die "gebruik maken van mensen ten eigen voordele".
Een verbod is een bevel tot ontzegging, een gebod is een bevel, een voorschrift.
Wij worden omringd door VERboden, en we binden ons heel dikwijls aan eisen, GEboden, voorschriften, in de hoop dat die ons zullen behoeden tegen- of afhouden van bepaalde gewoonten of gedragingen.
Een VERbod is als een waarschuwing, dikwijls samengaande met een dreigement; een GEbod, is als een houvast, voorschriften die ons tegen onszelf beschermen, net zoals een strenge vader of moeder een houvast vormt voor een onevenwichtig, bandeloos, met zichzelf in de knoei liggend kind. Dat heeft allemaal te maken met het zwaartepunt, dat er op ons Ik werd of wordt gelegd.
Een innerlijk onevenwichtig mens is een verstoorde twee-eenheid van hemel en aarde. Zolang wij ons aan voorschriften vastklampen zijn we onvolwassen, ofwel een verstoorde twee-eenheid.
Uit een twee-eenheid komt het NIEUWE of het hernieuwde, het Licht, de VERlossing.
Zolang wij ons Ik kastijden, benadrukken, ophemelen, dan wel doorlopend in de gaten houden, verliezen wij het oerbeeld van de twee-eenheid uit het oog, vergeten wij de werkzaamheid van de hemel; de macht van het licht dat in het duister werkt.
Je kunt zeggen: ons vertrouwen is weg, kennis hebben we niet, geloof is slechts een klank, en filosofie of esoterie zijn spelletjes waarmede we ons bezighouden, of een vlucht in de schijn.
Rozekruiser ZIJN behoort ervaren te worden als: Ik bèn de drager van de Roos die IS.
En dat "drager" zijn, lijkt ontzaglijk veel moeite te kosten, voornamelijk omdat we de twee balken van het ego-kruis niet aan elkander krijgen: de verticale, de hemel en de horizontale, de aarde.
Toch moet er een tijd zijn geweest, dat we dat wel konden, dat we het vanzelfsprekend vonden dat zulk een kruis bestond, en we er ons dus niet druk over maakten, maar ons slechts om het "zijn" bekommerden.
Het "zijn" dat met de ontluiking van die roos te maken heeft, want het Rozekruis WAS reeds aanwezig, als een vanzelfsprekend fundament.
Voelt u hoe ver we van de oergrond zijn afgeweken, nu we ons druk gaan maken om een geestelijk-natuurlijk fundament?
Hoe kan ik dus terugkomen op dat oerfundament, is de enige vraag die ons moet bezighouden.
Heel eenvoudig: Door te ZIJN die we ZIJN.
Dat heeft niets met het EGO te maken, de draagbaar van dat zijn.
In onszelf kijken is de roos vinden, dat groene, nog een onaanzienlijk knopje, hopelijk niet verwelkt.
Het schouwen en verbonden blijven met die roos brengt de kruisbalken van dat ego opnieuw in de juiste stand: verticaal en horizontaal. Wij moeten ons denken, onze emoties hier zeker niet bij bepalen, omdat die alle uit datzelfde ego-kruis opkomen en dus vervormd zijn.
Bepaald worden bij het kruis, is emotioneel gebonden worden aan het ego, maar dat wil niet zeggen dat we die "draagbaar" moeten wegwerpen; er is die prachtige tussenweg: doen wat je, van binnenuit, doen kunt of moet.
Je niet zorgen maken over "wie dringt daarbinnen, is dat mijn ego?"
Want dat is TE veel aandacht voor deze tijdelijke existentie; neen, je doet wat je voelt te moeten en te kunnen doen, en de gevolgen leren je wel wat fout is en wat niet.
Dat is ONT-wikkeling, het loswikkelen van de roos, het verlossen van de roos uit de teisteringen van twee neergesmeten kruis-balken, en de druk van hun gewicht.
We leven in een tijd die gebukt gaat onder zwaarwichtige discussies over dat Ik; alsof dit toonaangevend, oppermachtig zou zijn.
Het is belangrijk geworden, net als een zieke, die TE veel aandacht vraagt, een hysterische, verwende, of verwaarloosde zieke.
Onze aandacht wordt momenteel geketend aan duizend en één aspecten van het Ik: zijn voeding, zijn emoties, zijn brein, zijn oefeningen en ook zijn wensen.
Het wenst tegenwoordig spiritueel te zijn.
Welk een farce. Hoe belachelijk.
Die ego-wens tot spiritualiteit is het toppunt van het falen van het fundamentele Zijn, het Roze-kruiser zijn.
Al die wensen, al die belachelijke oefeningen om het ego geestelijk te maken, hebben niets te maken met God, gebod of geest.
God geeft het ego geen voorschriften.
Dat is ZIJN ZOON niet, maar slechts materiaal voor het herstel van zijn Zoon. God stelt eisen aan Zijn Zoon.
De eeuwige bemoeit zich met het eeuwige, nietwaar?
Zodra het ego zich tussen God en Zijn Zoon stelt, is het alsof een draagbaar gaat spreken.
Is het niet logisch dat al die methoden falen?
Is het niet begrijpelijk dat we desnoods allerlei draagbaren, scheve, zachte, kapotte, schijnbaar luie kunnen vervaardigen, zoals we luxe doodkisten maken, maar dat dit lang niet wil zeggen dat de ROOS zich daaraan hecht?
Dan zou die roos eisen stellen aan zijn draagbaar, aan het ego.
Maar dat ego is tijdelijk, louter natuur, gebonden aan natuurwetten, NIET te imiteren door menselijke verboden of vervormingen.
Het ego behoort tot de schepping, de tijdelijke dochter van de eeuwige natuur.
Niets meer en niets minder.
Mensenkuren, d.w.z. uit hun balans geslagen ego's, kunnen hierin slechts narigheid brengen. De natuur heeft geen kuren, heeft geen wensen, maar volgt, als een blinde kracht, haar wetten. Ook het ego.
Ons denken kan hierin nuancen aanbrengen, maar onze emotionele ketenen beslissen uiteindelijk. Beide behoren tot de natuur.
Twee aan de grote natuurwet ondergeschikte blinde krachten.
Is het intellect niet blind? En de emotie?
Noch het intellect, noch de emotie kunnen we "ziende" d.w.z. geestelijk maken, maar we kunnen wel hen samen tot een natuurlijke draagbaar maken, een evenwichtige hemel-aarde die de Zoon Gods draagt. Hoe doen we dat?
Door te accepteren dat het kruis, ONS kruis, dat GEEN lijdenstriomfee is, bestaat uit een verticale en een horizontale balk.
Anders gezegd: door te erkennen dat we een harmonisch, dienend ego nodig hebben om daarvan een kruis, met de gulden snede te maken.
Niet strijden tegen ziekte-verschijnselen van dat ego, opwellingen, raffinement, oerzonden, die uit hun hol gekropen zijn, neen, door al die kuren eenvoudig te negeren.
Negeren is niet zo eenvoudig als het lijkt.
Hebt u ooit een lastige zieke om u heen gehad, één die uw aandacht opeiste? Een tiran?
Wel, zo kunt u een onevenwichtig ego beschouwen, een tiran, die de Zoon Gods wil manipuleren. En hoe meer hij schreeuwt, des te meer aandacht krijgt hij; des te meer methoden we zoeken om hem tot rust te brengen, des te intensiever we bij hem betrokken raken en des te slaafser we worden.
En het ergste is dat we dat veelal NIET herkennen, maar ons hartstochtelijk bemoeien om zijn wensen te vervullen, ook zijn wens tot spiritualiteit, de eis van een totaal verziekte ego-tiran.
Als Zoon Gods dragen we immers de kern van de spiritualiteit mede?
De Roos.
Een spirituele weg is een ONT-wikkelen van die roos uit zijn benauwde positie, als gevolg van de tirannie van de draagbaar, dat belachelijke ego.
Het ego WIL - de roos WENST.
Weinig innerlijke macht wordt meestal gecompenseerd door een sterke wil. In de spiritualiteit wordt NIET gewild, maar gewenst en gehoopt. In de spiritualiteit gelooft men, in de ware betekenis, daarbuiten OEFENT men.
In de spiritualiteit is LIEFDE tot de geest, daarbuiten is de liefdesdrift, de passie. De liefdesdrift is ook één van de oerzonden, de wellust, en zoals we allemaal weten: wellust, gepassioneerdheid, de emotionele extase wordt heel dikwijls aangezien voor spiritualiteit.
De wellust van een ego dat spiritueel wil zijn.
De Liefde, die de meeste is, tot de geest is een gestadig brandende vlam, die NOOIT dooft (het verschil met de wellust), maar doorlopend verwarmt, verlicht, bemoedigt, en vooral: de goddelijke GEboden belicht, opdat de ziel haar weg vinde. Opdat zij wete, of opnieuw herkenne, welke wetten de eeuwigheid bijeen houden.
In onze zo losbandige tijd, in onze rebellische 20ste eeuw, waarin gestoorde, verziekte, volkomen de draad kwijtgeraakte ego's, het heft in handen proberen te nemen, ligt de tragedie van de ONT-worteling.
Het ego is ontworteld en zo vindt de ziel geen woning.
Geen draagbaar voor haar onvolgroeide wezen.
Zielen zijn momenteel als baby's, die in kou en onverschilligheid op straat gesmeten worden. Prooi voor losgeslagen, rondvliegende balken die eens ego-kruizen waren.
Angst waart rond; agressie zoekt zijn slachtoffers; machtswaanzin knecht de zwakken. En dat kan allemaal nog erger worden, omdat er geen fundament, geen ROOS en KRUIS meer IS.
Alle oude beladen woorden, zwanger van heiligheid: filosoof, theosoof, christen, boeddhist, rozekruiser, zijn ledig geworden, zij verloren hun vrucht als in een miskraam.
Zij allen droegen HET fundament voor een waarlijk spiritueel mens-zijn.
Daarom roepen we nu, als in koor: terug, terug!
Waarheen wilt U terug? Naar grootmoeders tijd? Naar rust, naar de natuur, naar de tirannie en de slavernij?
Terug naar de twee-eenheid: hemel-aarde, naar het licht dat in het duister MOET schijnen, naar het besef van de harmonie, die zonder LICHT niet mogelijk is.
Terug naar de basis: het kruis.
Op zoek naar de verloren Roos; als het kruis de gulden snede, en de roos dragen we eerbiedig in hart en handen, dan hecht deze zich daar als vanzelfsprekend aan.
Zij klimt omhoog naar het hart van het kruis en verdedigt, als vanzelfsprekend, haar heiligheid door haar doornen.
Een levende Roos wortelt in de aarde, maar klimt langs de verticale balk van het kruis omhoog naar de hemel.
Dat is een symboliek die realiteit verbergt.
De roos is waardevoller dan het kruis, ZOEKEN naar de verloren roos is een eerste gebod; de natuur herstelt het kruis zodra we al onze aandacht bij de roos bepalen.
Want de natuur vindt haar wet terug, de wet van dienstbaarheid, als wij ons maar NIET te veel daarmee bemoeien.
Heiligheid, spiritualiteit, zijn vruchten van het heel-zijn: een ego-kruis dat rechtop staat, fier geplant in de aarde, een drager, en nu geen draagBAAR meer, voor een gezonde roos, die het gebod Gods volgt en het Licht aanbidt.
En daarom, zonder oponthoud, OMHOOG klimt, langs het kruis.
Moge deze beeltenis ons aller beeltenis zijn.