"Een vriend hebben is een tweede leven bezitten."
Spaans
Dat de mens het grootste mysterie op aarde is, heeft menigeen gezegd, maar slechts weinigen namen de moeite om dit mysterie te onderzoeken.
Indien we naar buiten zijn gericht en onze interessen in allerlei onderwerpen zoeken, vergeten we dat alles wat zich buiten ons bevindt zich tevens in onszelf bevindt.
Esoterie is het zoeken naar de onzichtbare motor der dingen; occulte en/of esoterische bewegingen verschillen van elkander door interpretaties over een hypothetisch onderwerp.
Maar niets is reëler dan de mens zelf: een wereld in het klein, een aarde, een heelal, inbegrepen al die natuurlijke en geestelijke normen die we eventueel om ons heen bewonderen.
In de mens wonen een beest en een god; een discipel en een leraar; een hemel en een hel.
Zolang we ons houden aan de menswaardige normen bestaan we redelijk harmonisch tussen beide.
De drieëenheid: geest-ziel-lichaam wordt sinds lang niet meer in ere gehouden en zodoende wordt de mens een egoïstisch lichaam, een dweperige ziel, dan wel een scherp, nietsontziend intellect.
De bindende factor die deze drie menswaardige onderdelen tezamen moet houden, werd verwaarloosd, en zo centraliseert zich de mens louter in één onderdeel, waardoor de andere delen tekenen van ontsporing gaan vertonen.
Niettemin verbeeldt hij zich een fenomeen te zijn, een oppergod, die alle andere schepselen mag overheersen en gebruiken naar zijn believen.
Als ik de richtsnoer van de menswaardigheid uit het oog verlies, is er slechts een klein zetje nodig om van mij een dierlijk wezen te maken, hetgeen erger is dan een normaal dier.
Normen zijn richtsnoeren waarnaar we leven; een occultist heeft normen, een esotericus, een gelovig of een humaan mens hebben normen.
De norm van de menswaardigheid ligt altijd in zijn gevallen godendom; de natuurlijke normen zijn niets anders dan een behoefte van zijn organisme, inclusief het ego.
Innerlijke adeldom is immers het zich houden aan de vergeten wetten van het godendom?
De mensheid wordt momenteel geteisterd door afwezigheid van menswaardige normen, hetgeen niets nieuws is, want daar waar de mens zijn godendom totaal vergeet, weet hij eveneens niet meer wat het zeggen wil mens te zijn.
Een mens is een microkosmos; een mens is een klein universum; een mens is licht en duister; hemellichten, seizoenen, natuurelementen wonen in hem en zijn humeur is als het weer: altijd onbetrouwbaar.
Indien dit kleine universum zich verwijdert van de kern, waar omheen hij moet draaien, wordt het geheel een gevaar voor medemensen, wordt het een universumpje waaruit elk ogenblik meteorieten, zonnewinden en radio-actieve stormen kunnen neerdalen op anderen.
De grote wet voor al het levende is voor iedereen van kracht; het is een richtsnoer, een norm, en daarin ligt het zwaartepunt bij de kern, die alles en allen samenbindt.
De samenbindende factor, in hemel en op aarde, is altijd een sterk magnetische bron, datgene dat het sterkste aantrekt, datgene waarheen alle zwakkere lichamen zich bewegen.
De macht van het sterkste vinden we op alle niveau's terug, maar in de sfeer van de menswaardigheid en van de adeldom vernietigt het sterke het zwakke NIET, maar beschermt het.
"De mens is zijn medemens tot een wolf" is een oud gezegde, vergetende dat wolven een zeer edele samenleving hebben. De mens is de medemens tot een aasgier, een beloerende, die leeft volgens de norm van "jouw dood is mijn brood".
Dat is de keiharde wet van de jungle, hoewel daar niet aasgieren op de gezonde wachten, maar slechts het zieke of dode aanvallen.
In onze mensenmaatschappij, meer nog dan vroeger, helpen we de gezonde ziek worden terwille van eigen voordeel. (ik chargeer hier)
De sterke, de verantwoordelijke, de wetende, verlaagden zich tot belagers.
En nu willen we weer naar de oude normen terug, naar menswaardigheid, inclusief de gevallen inwonende god, en naar de normen van de sterke, die zijn medemens schraagt.
Waar moeten we deze edele sterken zoeken?
Tussen de kerkmensen?
Tussen de esoterici, de occultisten, de humanisten, de filosofen?
De sterke, die zijn verantwoordelijkheid kent is altijd de menswaardige mens, omdat deze verregaande verantwoordelijkheid het dier-instinct ontstijgt, het raakt het godendom, de goden die hun schepselen alle vrijheid en alle levenskansen gunnen.
Goddelijke normen zijn bovenmenselijke richtsnoeren, menswaardige normen zijn ingeschapen wetten, een goddelijke natuur die zich boven de tijdelijke natuur gesteld weet, omdat zij zich haar goddelijke afkomst herinnert.
Het is de mens niet waardig zijn gelijke te bevechten; het is hem onwaardig concurrentie-strijd aan te gaan met zijns gelijken.
In de esoterische kringen veranderen de normen niet, wel de voorschriften.
We zouden onszelf af moeten vragen of wij wel leven, ons gedragen naar de waardigheid van ons mens-zijn.
Zelfs de maatschappij is onder deze norm uitgezakt, maar ook de wetende mens, de esotericus, bekommert zich niet meer om die normen, hij heeft het te druk met zijn hypothesen.
Een hypothese is een onzekerheid, een veronderstelling, die we nooit aan den lijve hebben doorproefd; het enige wat werkelijk voor ons kan zijn is het menswaardige richtsnoer: onze van gode ingeschapen norm.
Waarom geven we er de voorkeur aan ons in hypothesen te verdiepen en het dichtst naast-ons-zijnde te negeren?
Waarom gaan we niet eerst van een menswaardigheid uit en verdiepen dat door esoterie, filosofie, of religie?
Menswaardigheid behelst immers al de gaven die wij nodig hebben om de voornoemde onderwerpen te doorschouwen?
Menswaardig zijn is zich als een hervonden "god" gedragen - innerlijk en uiterlijk - een godheid kent geen onwaardigheid, geen dierlijkheid, geen onwaarachtigheid.
De fundamentele drieëenheid geest-ziel-lichaam bezit onderling zulk een intensieve binding dat het lichaam zich schamen kan over het hart, dan wel over het verstand, of de rede.
Bewijs: ons lichamelijke organisme weigert mee te doen aan hypocresie, aan maskerade of aan doortraptheid.
Hierop is immers de leugendetector gefundeerd: als ik lieg, liegt mijn lichaam niet, integendeel, het begint te transpireren, een teken dat rede en organisme niet in overeenstemming zijn.
Soms bloost het lichaam; of het begint te trillen; of de stem weigert; of de darmen spelen op.
Kortom: het organisme gedraagt zich volgens zijn normen.
Het meest ontwikkelde, d.w.z. verstandelijke dier is ook het meest geraffineerde, het kan comedie spelen.
Het verstand is dus hier de spelbreker die hart en organisme afhoudt van de ingeschapen normen.
In het verstand wonen "god en demon", nietwaar?
Het verstand leidt ons naar uitwijkende filosofieën, naar voordelige religies, naar kruiwagens die ons "verder" helpen op de maatschappelijke ladder.
Het kent de wet van de sterkste en ONDER-kent daarin zijn voordeel
Het kent de angst voor de straf na begane misdaden, en het beseft heel goed dat men op zijn "blaren moet zitten", maar ziet hierin noch een voordeel, noch een nut, noch enige andere interesse.
Daarom kent het verstand verdraaiingen van de waarheid, het kent een concurrentiedrift en het zoekt intelligent naar een oplossing als de tijd van de "blaren" komt.
Het verstand, dat de geest zou moeten bezitten, levert hart en lichaam, zijn mede-bondgenoten, uit aan demon.
Met alle gevolgen van dien.
Het geluk, de gezondheid en de innerlijke adeldom van de drievoudige mens zijn daarvan de inzet. En hiertegen helpt geen enkele studie, waarin dan ook. Hiertegen helpt geen enkele religie, noch een vereniging, noch humanitaire acties.
Er is slechts iets fout in de driebond zelf: het hart gaat zijn eigen weg, want het kan, evenals het lichaam, noch veinzen, noch liegen, noch uiterste plichtsbetrachting.
Het lichaam leeft van de natuurwet; het hart leeft uit de liefde, met een grote L, nl. de wet van de Schepper. Het verstand reageert zo niet, maar speelt, en het verzadigt zichzelf.
Als ons hart de centrale is, waar omheen lichaam en rede of verstand zich bewegen, dan moet het wel een heel andere houding aannemen willen de beide andere harmonisch blijven.
Het ontwijkt nl. meestal de moeilijkheden; het droomt, verschuilt zich in beeltenissen.
Hierdoor wordt een ziele-leven a-reëel, want deze is aangewezen op het hart.
Een onwerkelijk ziele-leven maakt de mens niet tot waardige, noch tot een wijze. Bij de meesten van ons is het hart op de vlucht voor de zwakten van het lichaam of de onwaardigheid van het verstand.
Aldus is er geen motor meer die de drie bijeenhoudt, zij gaan zo een eigen leven leiden, een rusteloos, ongebonden, vrijgevochten leven.
Een bestaan dat geen enkele zekerheid, en geen enkele innerlijke overtuiging kent, waarin het lichaam zich vastgrijpt aan voorschriften en het verstand hoopt zich waardig te maken met intellectuele studie, onverschillig op welk gebied.
Het hart doet niet meer mee; het leeft zijn leven als het verstand en het organisme op non-actief staan: 's nachts.
Dan is hun wereld weggevaagd en onthult zich het heelal van het hart, waarin de ziel zijn wijdse vlucht onderneemt.
Dat is de troost van het hart.
Elk hart troost zich op deze wijze, maar er komt een moment dat troost niet meer helpt.
Er komt beslist een moment waarop het zijn plaats als motor van de drieëenheid: geest-ziel-lichaam moet innemen.
En dat moment komt altijd als een schok.
Dan is het lichaam ziek, ontspoord; het verstand is vermoeid, moegestreefd en het hart wordt gehuld in een wade van teleurstellingen, bitterheid, pijnen en heimwee; een verlangen naar zijn heelal, waarin de ziel reisde tussen de hemellichten.
Dat is de tendens van onze tijd.
Het hart hunkert naar de lichten der hemelen, naar de werkelijkheid van zijn vergeten dromen, naar een waarachtigheid, waarbij hij zich niet behoeft te verschuilen.
Als ons verstand uitgestreefd is, als het opgehouden heeft te determineren, opgehouden door middel van demonisch raffinement de goddelijkheid uiteen te rafelen, dan komt de tijd van het hart.
En voor velen van ons is dat helaas pas op oudere leeftijd, als het leven reeds voor tweederde deel voorbij is.
Dan willen we inhalen wat we gemist hebben.
Dan willen we goedmaken wat we fout deden. Maar het organisme doet dan nog maar nauwelijks, of helemaal niet, mee.
De driebond is uiteengevallen er zijn twee zwakke schakels gekomen: organisme, en soms, het verstand, veelal afhankelijk van het organisme. Maar als het hart levend is, als het gedragen wordt door zijn herinneringen, verlicht wordt door de ziel, dan kan het beide doorlichten, dan kan het, als sterkste, de zwakken dragen en dan is het niet belangrijk of verstand en organisme niet meer 100 % zijn, want mens-WAARDIGHEID is een zaak van het hart en de ziel; een zaak van godendom, herinneringen aan dat godendom; en het hart is vol met herinneringen die het zich niet heeft laten ontnemen.
Het heeft zich gevoed met dromen, gevoed met esoterie, verborgen waarheid en daarom is het NOOIT te laat om het richtsnoer van de waardige mens opnieuw te volgen, d.w.z. zich te verheffen uit het stof van de slavernij, uit de flikkering van het demonisme, en MENS te worden, een drievoudige mens met het hart en de ziel als motor.
Wat behelzen menswaardige normen?
Ten eerste: een mens is een edel dier met een gevallen god in zich;
ten tweede: het is die mens waardig zich te richten naar de eisen van die gevallen god;
ten derde: die gevallen god wil opstanding en daarnaar schikt zich het edele mensdier.
Van nu af aan zal deze mens dus vele dingen die hij vroeger deed, nalaten. De normen van het edele dier sluiten OVER-verzadiging (intellectueel en emotioneel) uit; zij kennen noch abnormaliteiten, noch tegennatuurlijke gedragingen, en de eisen van de gevallen god berusten altijd op INNERLIJKE adeldom die demonisme uitsluiten; en demonisme is alles wat te maken heeft met VERNIETIGING, hetzij van de mede-schepselen, hetzij van zichzelf.
Elke onwaardige gedachte neemt deel aan een vernietiging, alleen al omdat deze het organisme belast; leugens, schijnheiligheid, slaafsheid, angst, al deze uitingen belagen één van de drie leden van de driebond: geest, ziel, dan wel lichaam.
Als we dit WETEN, doch ons ondanks daartegen vergrijpen, zijn we onszelf tot een demon en gode tot een provocateur.
Elke provocatie heeft zijn grenzen. We hebben geen tijd om vermoeid te geraken, we hebben geen tijd om te zeggen: Nu is het welletjes.
Elke seconde kan een intensieve vernieuwing of een hernieuwing betekenen van de waardige menselijke drieëenheid: geest-ziel-lichaam.
Hoe kunnen we menen het zonder zulk een driebond te kunnen?
Praktisch wil dat zeggen dat we leven moeten uit het levende, geestelijk en natuurlijk.
Dat wat ons voedt en onze geestelijke en lichamelijke welzijn ten goede komt, moeten we slechts benutten. Ballast belast ons; als esotericus zullen we ALTIJD naar de motor achter de vorm zoeken.
Dus ook in woorden, in leringen, in beeltenissen, in interessen.
Ons beladen met uiterlijke, ledige onderwerpen of vermaken belast ons, maakt ons duf, zat en slaperig, zoals na een copieus, maar inhoudelijk onvolwaardig, maal.
Als we verstrooiing zoeken, moeten we erdoor vrolijk en ontspannen worden; als we voeding zoeken, moeten we erdoor energieker, rijker en rijper worden.
Het is onvoorstelbaar onmenselijk, zelfs ondierlijk om, zoals we via de T.V. konden zien, Godszegen en succes te vragen voor de jacht op jonge zeehonden.
Het is religieus barbarisme, een handeling die elke waardige mens het schaamrood op de kaken zal jagen. Niemand mag dan zeggen: ik zie dat niet, of: dat gaat mij niets aan.
Elke wetende mens, die de esoterische gevolgen van dit leed en het natuurlijke leed doorziet, moet zich daartegen verzetten.
Esotericus zijn is niet slechts bespiegelingen houden over hypothesen.
Neen.
Het begint bij menswaardigheid, en niet bij onwetendheid.
De driebond van geest-ziel-lichaam bestaat bij de gratie van het Levende, en alles wat theoretisch is, is dood.
De mens zelf, als levende drieëenheid is geen theoretische idee, hij is een werkelijkheid en het demonisme OF het goddelijke in hem is werkelijkheid.
Daaraan danken wij de situatie op aarde.
Daaraan danken wij dat we van de religio een business hebben gemaakt; dat esoterie een hypothese is geworden en dat occultisme zich demonstreert als zwarte, vernietigende magie.
Wij kunnen niet zeggen: vergeef me want het lichaam is zwak.
Het lichaam is oprechter en sterker dan het verstand.
Het reageert zoals het, volgens zijn wet, moet.
Maar het verstand revolteert tegen de geest en het hart vlucht in lafheid.
En nu, in deze milieu-vervuilende tijd, begint de onderste schakel in deze driebond, het loodje te leggen; het lichaam wordt ziek, het reageert niet goed, of niet meer, kortom: de laatste schakel laat het ook afweten.
En nu, ja NU, zoekt het hart een terugweg naar deze driebond om zijn verlaten plaats in het midden weer in te nemen.
Maar het weet veelal niet meer hoe het orde moet scheppen, hoe het de fouten kan herstellen, ja, het weet zelfs vaak niet meer wat het doen moet, hoe het deze driebond leiden moet, en herinnert zich niet precies meer wie of wat in hem woont.
Noemde men die bewoner niet : Chrestos of het geluk, of de oerherinnering?
Het is de hoogste tijd voor dit laffe, zich schikkende hart, om op zijn schreden terug te keren, zijn dromen voor een ogenblik te verlaten en zich nu in de werkelijkheid te plaatsen, om te constateren hoe het er, met zijn kameraden, de rede en het lichaam, voor staat.
Wel, het staat er ellendig voor.
De enige, die hierin verandering kan brengen is het hart.
0En dat zal het moeten doen door de ingeschapen normen van menswaardigheid één voor één weer op te delven, en met vastbeslotenheid, dus van binnenuit, zonder compromis, zich daaraan te houden; het verstand met vaste hand te regeren, en het lichaam bemoedigend te pulseren.
Want het moment waarop de mensheid schreeuwt om een sterke motor, om een edele en waardige Heerser, is zeer nabij.
Dan zullen waardige drievoudige mensen moeten aantreden en zij zullen hart moeten hebben voor de zwakken en liefde moeten hebben voor het levende.
Dan pas zal de dood, als vernietiger, opgehouden hebben te bestaan.