"Het hete water vergeet niet dat het koud is geweest."
(Nigritien)
In de onderwereld stroomt de rivier de Lethe, waaruit de schimmen moesten drinken om het verleden te vergeten.
Dat zegt de Griekse mythe.
Je kunt je afvragen waarom 'vergetelheid" opgedrongen wordt in de onderwereld, en niet in de "bovenwereld", daar waar de lichten eeuwig schijnen.
Licht en vergetelheid behoren niet bij elkander.
Goden vergeten nooit, zij kunnen hoogstens een gebeurtenis opheffen door transmutatie, uitwisseling.
Zij, die vergeten MOETEN, schijnen niet capabel te worden geacht voor deze transmutatie, hetzij dan dat zij moedwillig worden gedwongen tot een teug vergetelheid, opdat zij nooit zullen weten.
Dat de onderwereld niet overheerst in de schepping wordt bewezen door de onvergetelijkheid, die is ingebouwd in de schepping en het schepsel.
Wij bezitten een onuitwisbare herinnering, geëtst in onze herinneringsatomen, waardoor wij gedrongen worden tot de herhaling, totdat wij de transmutatie volbrengen.
Daarna vergeten we het transmutatieproces niet meer en zo is de "zondaar aan het einde van de aardse reis wijzer dan degene die niet zondigde".
Er is soms een menselijke wrok merkbaar tegen de teug vergetelheid, die ons door mensen en demonen, in de loop der eeuwen werd opgedrongen, zodat we schijnbaar vergaten dat we Goden waren ofwel reeds levenslang doende waren met kennis te verzamelen. Wanneer we vergaten, althans schijnbaar, bewijst dat, dat we annex zijn geweest met de onderwereld, met het schimmenrijk, waarin goddeloze figuren schimmen kwellen ofwel manipuleren.
Iedereen weet dat we maar een klein gedeelte van onze hersenen gebruiken en dat we hierin verschillen met de dieren die alles gebruiken wat ze bezitten.
Het past in onze moderne tijd om tegen deze vergetelheid in opstand te komen, maar het past eveneens in deze tijd dat we nauwelijks proberen er ZELF wat tegen te doen.
Vergeten is nl. anti-goddelijk en anti-natuurlijk.
We zouden er alles tegen moeten doen om NOOIT te kunnen vergeten. In de praktijk blijkt echter dat we gemakkelijk vergeten hetgeen ons hart niet raakt, maar dat ingrijpende evenementen als 't ware in ons hartsgeheugen worden gekerfd, zodat ze bij 't minste geringste weer boven komen.
De gave van de associatie is nl. een genade.
Uit een associatie worden we opnieuw met iets geconfronteerd waardoor we mogelijk herinnerd kunnen worden aan hetgeen we fout deden, of hetgeen we niet wensten, of mogelijk aan hetgeen we opnieuw zouden moeten proberen.
Dit associatie-vermogen hebben we niet voor niets en je zou kunnen zeggen dat het de "teug vergetelheid" vergoedt die we in de onderwereld dronken.
Hebt u wel eens bemerkt dat die vergetelheid doordringbaarder wordt in het ogenblik dat we ontvankelijk, open, of gevoelig zijn?
Dat we, in zulk een moment, contact krijgen met het ongeziene of ongesprokene, en zo opnieuw de "taal der vogels" kunnen beheersen? Vergetelheid heeft te maken met ons gevoelsleven; daarin lijkt de drempel te zijn opgeworpen.
Wanneer we ons intellectueel iets WILLEN herinneren gebeurt er niets, slechts wanneer we die wil loslaten, ontspannen worden, NIET dwingen.
Dwang bewijst dus iets funests te zijn op de weg naar de innerlijke ontplooiing en het opheffen van de teug vergetelheid.
Een teug vergetelheid die moedwillig werd ingebouwd in een organisme dat hieraan tegenstrijdig is.
Het behoort niet bij ons.
Het behoort tot de onderwereld waar wij slechts tijdelijke schimmen zijn geweest. Het verleden vergeten is als de lessen in de school des levens moedwillig uitvlakken.
Hij, die vergeet is onbeleerbaar. Hij, die transmuteert voegt theorie aan de praktijk, lessen aan het leven.
Vergeven kun je slechts als je transmuteert, en daarom is vergeven moeilijk. Hij, die zegt alles te vergeven, vergeeft in werkelijkheid niets. Hij, die zegt alles te kunnen vergeten is een onwijze.
Herhalingen zijn ofwel onvergeten leringen ofwel zielloze citaten.
De natuur herhaalt zichzelf, omdat zij niet vergeten mag.
In de natuur is de teug vergetelheid ingebouwd als een teug genade, de onbewustheid of bewusteloosheid. Het afwezig zijn van waarneming.
Genade is een gift van de goden.
Wie van ons kent niet de genade in de vorm van psychische of physische afwezigheid?
De wijze of geestelijke mens kan hiervan zelf gebruik maken, omdat hij de genade als godengave hanteert. Ons gedrag wordt maar al te vaak gekenmerkt door een dronkenschap van het water uit de Lethe, waardoor we vergaten godenkinderen te zijn; waardoor we in opstand komen tegen God en Zijn geboden; waardoor we de natuur niet zien als een machtige weerspiegeling van een oerwaarheid.
Dan zijn we niet meer in staat te lezen in het Boek der Natuur, evenmin als we datzelfde boek in onszelf kunnen waarnemen en we jammeren over dood en ziekte, tegenspoed en vermeende onbekwaamheden, en gaan onder - letterlijk onder - in het water van de onderwereld.
Het is de opgave van een Zoon des Lichts om de teug vergetelheid, die de leiders van de onderwereld hem dwongen te nemen, om te zetten. Het is zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn Schepper om deze verbintenis met de onderwereld, waardoor hij in de greep van de lichtlozen blijft, volkomen teniet te doen.
Hoe? Dat vraagt menigeen zich af.
Is het u nooit overkomen dat u sterk het gevoel hebt meer te kunnen, meer te zijn, meer te weten, dan u in uw leven demonstreert?
Is het u nooit overkomen dat u geconfronteerd wordt met een kennis die u vertrouwd voorkomt, hoewel u deze nooit eerder vernam?
Door inspanning van onze wil komen we niet tot herbezit van onze weggesloten gaven, evenmin door training of door een aanleren .
Zoals gezegd: onze ervaringen moeten ons leren en deze zouden ons moeten hebben kunnen wijzen op het nut van de innerlijke bereidheid.
Een bereidheid die we verkrachtten door allerlei gesuggereerde of aangeleerde gewoonten.
Is het u nooit opgevallen dat heel veel TEGEN deze innerlijke bereidheid wordt geprotesteerd, terwijl er aan de andere kant van wordt geprofiteerd?
Innerlijke bereidheid maakt ons kwetsbaar, maar een innerlijk kwetsbaar mens is tevens een gevoelig, intuïtief, naar het ongeziene en ontastbare gekeerde mens. We hebben deze diep verborgen kwaliteit weggesloten, de teug vergetelheid verdronk hem, en de angst verbood hem terug te keren.
Angst is onze grootste vijand. Angst ligt, zegt de wijze Chinees, in de nieren, naast onze wil. Angst maakt ons oost-indisch doof, maar stompt ook onze intuïtieve en geestelijke gaven af.
De teug vergetelheid is de kameraad van die angst.
Als onze herinnering aan onze goddelijke afkomst in zijn volle omvang terug zou komen, zou de wereld en de maatschappij op hun grondvesten schudden.
Is er grootser heerlijkheid dan tot in het diepste van je wezen te beseffen, dat je van het goddelijke Ras bent en dus als een erfgenaam beschikken kunt over de gaven der goden?
Is er echter ook een geweldiger tegenspeler voor de goden van de onderwereld, wanneer één mens dit ten volle zou beseffen?
Daarom zou er een innerlijk verzet moeten zijn tegen die teug vergetelheid en niet die lauwe instelling van "wat kan ik of wij daar tegen doen?"
Hoe intensiever en begeriger wij uit de Lethe drinken des te vager wordt de herinnering aan onze goddelijke afkomst en dus des te ongeloofwaardiger een mogelijke ingeschapen gave der goden wordt, nietwaar?
Hoevelen zeggen niet: "ik kan niets, ik ben niets, ik ben slechts een onvolkomen mens."
Dat is geen bescheidenheid, maar onwetendheid en vooral een verlies van geloof. Met bescheidenheid is het net zo als met ikloosheid: men moet, om hen te kunnen praktizeren, allereerst de hoogmoed en de ikgerichtheid hebben leren kennen.
Om het licht te kennen moet je weten wat duisternis is.
Om de teug vergetelheid op te heffen, moeten we de schrijnende pijn van de vergetelheid hebben gekend.
Hebt u dat?
Een vrijwel tastbare pijn om hetgeen je schijnbaar verloren hebt?
Een vrijwel tastbaar weten dat je meer bent dan een aards wezen?
Een doorlopend aanwezige zekerheid dat je niet bij de onwetende massa behoort, die onwetend speelt met leuzen en citaten?
Hebt u nooit de sensatie gehad dat er af en toe een tip van de sluier wordt opgelicht, alsof er in je herinnering een mist optrekt en je plotseling helder kunt zien?
Zijn deze ogenblikken niet een vorm van genade, ofwel een stimulans die je verantwoordelijkheid tegenover je afkomst bevestigt?
Niet voor niets is de hoogmoed de oerzonde die bij de zon behoort. Hoogmoed en hoge moed zijn tweelingen.
Om van hoogmoed te komen tot hoge moed is een levensopgave, want het is als een gang van vals licht naar waarachtig licht, waarlijk, een Pistis Sophia gang.
De hoge moed is immers synoniem met de bescheidenheid en de bescheiden wijze WEET, hij vergeet NIET, ofwel hij is NIETS vergeten, maar hervond ALLES.
Hij zal ook nimmer meer gedwongen worden te drinken uit de Lethe, want de schimmenwereld is slechts een onbelangrijk doorgangshuis voor hem en haar duistere goden zijn zijn dienaren geworden.
Hoe kan ik mijn teug vergetelheid uitwissen?
Mag ik zeggen: door weigeren dronken te worden van de onwetendheid?
Wat houdt dat in?
Alle mogelijke kansen grijpen om die innerlijke ontvankelijkheid uit te breiden.
Hoe doe je dat?
Door je daar op te houden, waar je het ongeziene en ongesprokene en ontastbare kunt beluisteren en waarnemen. Door innerlijk zo ontspannen te worden, dat de angst niet meer bij je kan inwonen.
Een gespannen mens is innerlijk potdicht ofwel ziekelijk overgevoelig, zijn innerlijke waarnemingsvermogen is aangetast.
Ont-spannen zijn is niets anders dan: de geconeentreerde, dikwijls TE alerte uiterlijke zintuigen de vrije teugel laten, niet meer door die wil tot - of begeren van - in te tomen.
Ontspan je je uiterlijke zintuigen dan worden automatisch de innerlijke zintuigen ingespannen.
Je wil is daartoe niet in staat, hij woont te dicht bij je angst, en je begeerte, ook een kameraad van de angst.
Wanneer je niets WILT, betekent dat niet dat je innerlijk niets WENST.
Laten we een onderscheid maken tussen wensen en begeren.
De wens moet NIET worden gericht door de wil of het begeren.
De wens IS.
Hij is als een rimpelloos meer, een innerlijke bereidheid om de zon, het licht, in de meest verborgen hoeken te ontvangen.
We hebben in de loop der tijden vele woorden vereenzelvigd met valse begrippen, en we deden dit doordat we "zat waren door de drank uit de Lethe".
Is er niet altijd die onuitgesproken ondefinieerbare, maar daarom niet minder waarneembare wens in de ziel om zich met de geest te verenigen?
Dat wil niet zeggen dat we daarom, uit intellectueel omvatten, onze wil die ziel laten najagen, opdat zij zich met die geest verenige.
Dat wordt een enorm fiasco.
Zij slaat daardoor dicht. Het rimpelloze meer der ontvankelijkheid wordt troebel en weten wordt verduisterd door valse begrippen.
Onze grootste zorg zou moeten zijn dat we dit innerlijke Meer der Heerlijkheid verontreinigen, een typische analogie met de natuurlijke water-verontreiniging, waar de schepping door wordt gekweld.
Overal waar we zo intensief POGEN, ofwel met onze wil en onze angst doende zijn om die ziel te overheersen, vervuilen we dat ingeschapen Meer.
Wie kan innerlijk stil genoeg zijn om dit Meer te horen ruisen?
Het zijn lang niet altijd de gedachten die ons beletten.
Maar het is heel dikwijls ons hart dat ons belet die ontvankelijke stilte te bereiken. Het is geen stilte na oefening, het is niet het moedwillig stilleggen van gedachten, maar het is een afwachtende, luisterende stilte, waarin de ziel en haar mogelijkheden zich neigen naar de onkenbare God, die zich uitdrukt in het niet voor de uiterlijke zintuigen waarneembare.
Dan weet je wat er om je heen aanwezig is; dan weet je wat er van je gevraagd wordt, en dan weet je wat je moet corrigeren om - beter dan voorheen - op de weg naar de Bovenwereld te blijven.
Het transmuteren van de teug vergetelheid bewijst zich doordat je weet wanneer je iets fout ofwel TEGENstrijdigs doet.
Je verantwoordelijkheid brengt mede dat je fouten corrigeert.
Sterker: dat je je diepste opwellingen herkent en uitwist door transmutatie: het doen van het tegenovergestelde.
Haat wordt door liefde uitgedaan, kwaad door goed, schuld door vergiffenis, "zonde" door berouw.
En al deze gevoelsuitdrukkingen moeten spontaan vanuit dat innerlijke Meer opwellen, anders zijn zij waardeloos.
De wil staat daar buiten.
Anders gezegd: je moet menen wat je doet.
Je moet het tot in je botten voelen.
Je moet er één mee zijn.
Daar waar twee één zijn wordt het nieuwe geboren.
Zo ook hier.
Daar waar jij één bent met je ziel, kan deze iets nieuws, ofwel iets oerouds herboren doen worden.
Wie is één met zijn ziel.
Hij, die de ontvankelijkheid tot het z.g. vergeten verleden ontsluit.
Hij is bereid te luisteren en mee te bewegen.
Dat is iets heel anders als zelf, als ego, inbegrepen wil, angst en begeerte, te bewegen.
Het is merkwaardig om te ondergaan: ik wil niet, maar ben één en al wens en toch ben ik stil, als een in de zon glinsterend meer.
Dat is een gewaarwording die meestal te waardevol is om te versplinteren in woorden, die gekleed werden in valse begrippen.
Gelukkig de mens die zeggen kan: ik herinner mij alles en die herinnering is als een onstilbare drang in mij.
Hij heft me op tot mijn Schepper en werpt me neer ter aarde en hij houdt mij levend, totdat mijn ziel zich vol verrukking overgeeft aan Degene die zij in het Land der Kennis en des Lichts achterliet.
Als deze ervaring, al is het slechts zeer ten dele, uw deel is of was, dan verenigt het WETEN ons en dit zal onvergetelijk zijn.
De ziel - in haar verrukking - zal NOOIT vergeten dat zij duister is geweest, zoals het warme water nooit vergeet dat het koud is geweest.
Die kennis schept dankbaarheid, erkentelijkheid èn liefde.
Moge het zo zijn in ons allen.