Wanneer een mens zich tot een religie wendt, verwacht hij daarvan hulp voor zijn levensgang. Religie was oorspronkelijk de dienst van de ziel aan God.
Men kan niemand dwingen religieus te worden, maar vele mensen komen tot vormenreligie onder de dwang van een innerlijke onevenwichtigheid.
Religie en moraal gaan veelal samen. Religieuze voorgangers leggen de morele wetten vast en verbinden de moraal met een god, en de ziel werd buiten al deze leringen gesloten.
Een ziel - zo meent men - is niet reëel, men kan haar niet zien, er is zelfs geen bewijs van haar bestaan. Daarom fundeert men religie en moraal op het hoogste aanzicht in de uiterlijke wereId: het verstand, de rede.
Logisch, redelijk denken is een bewonderenswaardige eigenschap. Zuiver, bewogen gevoelen is een verworpen gave, want een bewogen mens komt steeds in de verdrukking en men noemt hem schamper: emotioneel.
Deze noodorde is bedoeld als een doorgangs-fase voor de ziel, opdat zij daarna haar oorspronkelijke Tehuis zou wedervinden, op basis van ervaring en het herkennen.
De zich steeds doorzettende "zondeval" verhardde de wil en verhief het denken tot koning en het hart verloor zijn gevoeligheid. Niettemin kwamen er religieuze bewegingen tot stand onder de dwang van hen, die aanstoot namen aan de moraal der mensheid. Het ageren tegen de verworden moraal heeft echter geen zin zolang de mens zich niet bewust is van een ziele-element. Zodra de ziel als uitgangspunt en denk-middelpunt wegvalt, kent men geen maatstaven om de moraal te meten.
De ziele-adel brengt automatisch een zeer hoge, moraal voort. Het verlies van ziele-adel maakt het nodig een uiterlijke adel te kiezen, die de toon zou moeten aangeven bij de moraal.
U weet waar dit op is uitgelopen!
Adel is geen uiterlijk stempel, maar adeldom is een toestand van ziele-bewustzijn. Hij die de ziel kent, overtreedt geen enkele wet, althans geen wet die door de natuur werd voortgebracht.
Het uitvaardigen van morele wetten bewijst de innerlijke armoede en onkunde van de mens. Losgeslagen wezens hebben wetten van node om hen enigszins te kunnen regeren. Religieuze mensen - zielen die Godverbonden zijn - kunnen iedere vorm van vrijheid hanteren zonder in excessen te vervallen. Wel, de tijden spitsen zich toe en de door mensen uitgedachte wetten dreigen verloren te gaan in het omwendingsgeweld, waarbij dogma's sterven en ideële denkbeelden aanzien verwerven.
ledere uiterlijk kenbare vorm, letter of beweging, vereniging of groep, loopt het risico vermalen te worden in die gigantische omwending waarin eeuwenlange gewoonten, denkbeelden en religies omver geworpen worden.
Dan moet de mens de realiteit onder ogen zien van leven dat uitsluitend gebaseerd wordt op de intuïtie. De uiterlijke zintuigen zullen niet meer in staat zijn de abstracte, onzichtbare handelingen waar te nemen, die achter de immense omwenteling staan. De wereld binnen de onzichtbare sfeer van onze planeet zal zich langzaam maar zeker aan de uiterlijke wereld gaan bekend maken.
Ons apocalyptische Johannes-tijdperk brengt mede, dat hetgeen onzichtbaar en irreëel was plotseling zichtbaar en werkelijk wordt. Er zijn heden niet zoveel mensen meer die niet kunnen geloven in het hiernamaals in een sfeer waarbinnen etherische wezens leven.
De experimenten met allerlei psychedelische middelen bewijzen anders! Het atheïsme in zijn oude bekende vorm sterft uit, zoals elke fanatiek verdedigde religieuze opvatting in de naaste toekomst door ontdekkingen zal worden gelogenstraft. De religie - in zijn uiterlijke vorm - wordt een lachwekkende en onhoudbare zaak. Daarom moet de mens zo snel mogelijk de innerlijke waarden opgraven, voor zichzelf een religie scheppen om straks staande te kunnen blijven in de meedogenloze orkaan.
De mensen met ziele-adel blijven onberoerd in ieder geweld, in iedere beeldenstorm. Ziele-adel staat lijnrecht tegenover iedere vorm van egoïsme. De egoïsten zullen zichzelf in deze Aquarius-periode kunnen verrijken, doch hun rijkdom zal waardeloos blijken. Eerbied voor de medemens is geen eigenschap van de egoïst, de ikcentrale keiharde "streber", daarom zullen alle menselijke wetten niet opgewassen blijken tegen het gevecht van "oog om oog en tand om tand" dat zich in deze tijd voltrekken gaat.
leder mens wordt teruggeworpen op de innerlijke ervaringssom en de innerlijke gaven: intuïtie en geweten.
Het geweten is niet louter een onderscheidingsvermogen dat de bekende goed- en kwaad-normen onderkent, maar het woord "geweten" is afgeleid: van "weten" en betekent oorspronkelijk "bewustzijn".
De ziel kent twee leidinggevende gaven om haar terug te voeren tot da Bron: de lntuïtie, het directe kennen, eerste hands kennis, en het geweten, het bewustzijn omtrent de juiste handeling. Uitgerust met deze beide eigenschappen zou de ziel de Thuisweg direct kunnen herkennen, zo zij niet gedomineerd werd door de wil, de grote zondaar en ongoddelijke macht.
U kunt zeggen dat zij, die gewetenloos handelen, zielloos geworden zijn, mensen, die de ziel tot zwijgen hebben gebracht en nu wetten van node hebben om nog enigszins tot rede gebracht te kunnen worden.
Wanneer de religieuze mens het ziele-individuum wil voortbrengen kan hij slechts succes hebben wanneer intuïtie en geweten werkzaam zijn in hun oorspronkelijke toestand. De ziele-ervaringen die in het "geweten" liggen opgetast trekken de mens omhoog tot de top van de Berg der versterving; iedere egocentrische daad verzwakt het "geweten" en maakt de ziel dus onbewuster.
Geweten en lntuïtie werken nauw samen om van een mens een ziele-wezen te maken. Het innerlijk tribunaal of het "geweten" bevat in zichzelf oorzaak en gevolg, het leidt de mens langs ervaringswegen en het jaagt hem harde leringen binnen.
lntuïtie of eerste-hands-kennis is een veel begeerde eigenschap. Men ontvangt deze echter slechts op basis van een ontwikkeld geweten. Zij, die dit geweten als ziele-gave ontwikkeld hebben kunnen niet meer egocentrisch handelen, daar zij hun ego of lk buiten hun interesse-sfeer plaatsen. De onderlinge verschillen in gewetensvragen is een maatstaf voor een ziele-staat. Het oorspronkelijke geweten staat boven elke dogmatische wet, het onderscheidt niet slechts "goed en kwaad", maar het onderkent weIbewust de noodsituatie waarin de mens verkeert. Het gaat zich bij bewuste activiteit ontwikkelen in het scherpe onderscheiden van elke ikcentrale handeling. lkloosheid, zoals Boeddha en Christus leren, kan verwerkelijkt worden met behulp van het geweten.
Bij spirituele mensen is hun zeer strenge geweten hen tot een innerlijke rechter geworden.
Uit deze inwonende rechter groeit de intuïtieve Kennis die niemand de mens aanleren kan. Via de intuïtie kan de blik door de uiterlijke vorm heendringen en kunnen de oren verborgen klanken waarnemen, kortom, kunnen de innerlijke zintuigen wakker worden.
Intuïtie is geen kwestie van voor-oordeel. Alles wat de onbewuste mens met intuïtie bestempeld is een verwrongen beeld van de oorspronkelijke ziele-gave.
Intuïtie is ook niet een specifiek vrouwelijke eigenschap, aangezien men veronderstelt dat vrouwen gevoeliger zouden zijn! Niets is minder waar!
De verworden ziel-loze man is een kind vergeleken bij een ziel-loze vrouw.
Zodra de ziel uit het menselijke wezen wordt verjaagd blijft er niets anders over dan een dier, daar het intellect de wreedheid en de meedogenloosheid verscherpt. Geen dier roeit zijn soortgenoten uit, behalve de mens.
Is deze tijd daarvan geen bewijs?
De zielloosheid brengt gewetenloosheid mede en gewetenloosheid brengt intuïtie-loosheid mede, waardoor de mens zijn onderscheidingsvermogen verliest en hij werkelijk een zielloze slaaf wordt van de machtigsten.
Het dier bezit nog een instinct. De in de dierlijke toestand teruggevallen mens heeft zelfs zijn instinct verspeeld.
Er is dan nog slechts: begeerte, de drift die maar twee machten kent: dood of leven.
Indien de huidige zoeker waarlijk religieus wil worden of blijven in de diepste zin van het woord, dient hij zijn geweten te verfijnen en op de zwakste reactie van zijn intuïtie te reageren.
In de ernstig zoekende mens leeft het Volmaakte Beeld Gods, daarnaar zoekt hij, want de drang tot vervolmaking drijft hem voort. Zodra hij handelt naar zijn geweten en daarvan de consequenties trekt, wordt dit innerlijke Godsbeeld duidelijker. Hij komt er directer mee in aanraking. Moraalprediking is overbodig voor deze mens.
Elk stichtelijk woord is een aanfluiting en een belediging voor zijn ziele-adel. Tot deze mens zegt men niet: "U moet deze daad stellen, anders gebeurt u dat!"
Maar tot zulk een mens zegt men: "Heeft u reeds vernomen dat deze daad u nader brengt tot uw doel?"
Men spreekt ook niet in termen als: Dit is waar en dat is onwaar! Men zegt altijd: "Ik meen vernomen te hebben dat er Waarheid ligt in deze woorden of daden...."
De ziele-mens verneemt van binnenuit, als een intuïtie.
Daar hij zichzelf als onvolmaakt beschouwt, laat hij ruimte voor de bredere waarheid door de woorden "ik meen....."
Hij weet dat hij groeiende is, dat zijn innerlijke ziele-bewustzijn zich ontwikkelt en dat hij met het verstrijken van de dagen en uren tot diepere waarheden zal komen.
De waarheid van het moment is altijd tijdelijk.
De horizon van de spirituele Kennis is zonder grenzen, het uitzicht wordt steeds wijdser. Ziele-adel blijkt uit de eigenschap om de eigen onkunde, en ontoereikendheid en het mogelijke ongelijk te erkennen.
Hetgeen men heden denkt en weet is een fundament voor hetgeen men morgen ontvangt. De eeuwige beweging van de intuïtieve eerstehands kennis staat in lijnrechte tegenstelling tot hetgeen vastgelegd wordt in boeken.
Intuïtieve kennis is niet vast te leggen, want, zij blijft ongebonden en verdiept zichzelf totdat zij ondergaat in die grote, oorspronkelijke Kern der eeuwigheid. Daarom is het waarlijke weten gezeteld in "het geweten", het ziele-bewustzijn.
Men streeft niet naar dit ziele-bewustzijn, maar men legt het bloot, omdat het reeds als atoom in de mens verborgen ligt!
De inkeer en de innerlijke stilte dragen ertoe bij om de "stem van het geweten" waar te nemen, soms is zij als een oordeel, dan weer als een mes zo scherp, dan weer als een verlossing, maar altijd grijpt dit geweten in, in de levenssituatie des mensen.
Hoe verder de mens komt op het Pad van Zielebevrijding des te strenger het geweten zal worden. Dan behoeven geen richtlijnen meer gegeven te worden door een uiterlijke leider, want de kandidaat laat alles na wat de ziel beledigt.
Zelfs de primaire eisen van een spirituele Weg worden dan zonder dwang, en van binnenuit opgevolgd. Hij, die van bovenaf verboden moet worden is een kind, dat de materie der grote mensen onkundig behandelt. Zodra de volwassenheid komt zal hij kennen waarmede hij arbeidt en leeft. Zo ook op Weg der ziele-verlossing.
Een serieuze kandidaat verwerft ziele-adel door zijn geweten de vrije teugel te laten en zo ontvangt hij het zo begeerde Hogere Weten om niet door de herleefde intuïtie.
Zouden alle intellectuele filosofen deze eenvoudige regel kennen en volgen dan zou iedere ingewikkelde filosofische stelling neergehaald worden, maar de wereId zou pure, ziel-volle mensen kennen, die niet slechts de rede als hoogste goed bezaten, maar ook de ziele-ervaring en de intuïtie kenden.
Logica en rede zijn de gaven van de zeer ontwikkelde natuurgeboren mens, maar intuïtie en geweten zijn de gaven van de ontwikkelde ziele-mens. Ook de duivel is logisch, zo zegt een gevleugeld woord. En dat wil niets anders zeggen dan dat de logica en de rede binnen het bereik van de duivel liggen.
De intuïtie in haar hoogste uitdrukkingsvorm, en het geweten in haar meest verfijnde openbaring, liggen buiten de greep van Satanael, of Saturnus, want zij zijn opgebouwd uit trillingen die uit het Land aan Gene Zijde van de Saturnus-poort komen. Daarom zal hij die de daad der Zaligsprekingen realiseert altijd zijn afgestemd op de trillingen van deze beide innerlijke gaven. Niet de mens verbiedt hem maar zijn geweten zal hem verbieden en hij zal dat gebod aanvaarden, omdat hij leven wil volgens de regels van de hoogste wet.
Zulk een levenshouding brengt automatisch, pijnloos de Ikloosheid, waarnaar men dikwijls zo krampachtig streeft.
Deze levenshouding brengt eveneens de hoogste Kennis, als een rijkdom, als een bezit waarnaar de duivel, Satanael, vergeefs zijn klauwen zal uitstrekken. Zo zal het leven van deze mens gedragen worden door een innerlijke rijkdom en niemand zal hem die kunnen ontnemen.
Angst, twijfel, wanhoop zullen uit hem wegglijden, omdat hij dan andere normen en waarden kent. Deze rijkdom kan de mens slechts erlangen als individuum, als ziele-atoom en eenheid, want alle onderworpenheid en afhankelijkheid verdeelt en kent de eenheid niet.
Ook een massa is verdeeld, slechts het Individuum is één en aan Gode gelijk. Daarom zal een kandidaat op de Thuisweg moeten leren in zichzelf één te worden door de trilling van het geweten, als ziele-gave, door zijn levenswandel bloot te leggen.
Dan zal hij bemerken dat hij als Individuum en als goddelijk atoom behoort tot het uitverkoren volk dat de Goddelijke Kennis bezit!
De Weg hiertoe is niet moeilijk, maar hij is slechts smal doordat het ziele-geweten streng is en geen compromissen sluit.
Het gaat er om of de pelgrim deze weg waarlijk betreden wil.
Zo ja, dan knielt deze wil, als heersende demon, neder en voegt zich in de éénheid van het ziele-atoom. Dat is het begin van de Weg, maar dit begin vormt de basis voor het Goede Einde, waarnaar de kandidaat verlangt, reeds voor dit begin te kennen!
Zet dan deze eerste stap en beluister in de stilte de flauwe echo uit het Land in de Verte, opdat de Weg u bekend worde, o pelgrim!