In de Griekse mythen kan men lezen dat sinds Kronos Uranus overvallen had en van de troon verdreef, de wereld door Kronos wordt geregeerd.
Kronos is de Griekse naam voor Saturnus en Saturnus wordt de tegenkracht van Christus genoemd: de lichtloosheid, de imitatie, de stoffelijke materie.
Kronos werd echter geholpen door zijn moeder Gaea, de aarde.
De aarde is gebonden aan de saturnale macht sinds zij zich onderworpen heeft aan de lichtloosheid en de stoffelijke materie en het hemelse licht verstootte.
Deze Griekse mythe vertelt over de ondergang van aarde en mensheid, een ondergang die niets te maken heeft met uiterlijke dood, maar met een innerlijk gemis.
Vanaf die tijd bekeek de mensheid de gebeurtenissen met saturnale blik en was zij niet meer in staat door te dringen tot een hemels geheimenis.
Vandaar dat het geheim van de hemelse Liefde toegesloten bleef en men niets anders meer kende dan een lachwekkende uitbeelding van Amor, als de zinnelijke verliefdheid.
De mens dezer aarde, saturnaal in denken en gevoelen, door-lopend doende met behulp van deze saturnale aarde het hemelse Licht te onttronen, is niet bij machte het leven des Lichts te begrijpen.
Daar waar men Saturnus dient is men een lichtrover terwille van een eigen egomacht.
De christelijke kerken spreken over de duivel en zoeken hem in zondige en in onkerkelijke opvattingen, maar deze duivel is een motorische kracht die in de mens blijft wonen zolang deze het hemelse Licht, "fohat", weigert te aanvaarden.
Daarom wordt er gezegd: "de ring van Saturnus" moet springen wil de mens de poort tot de hemel binnen kunnen gaan.
Die "saturnale ring" bevindt zich in het menselijke denken, de mens denkt voortdurend in een saturnale kring rond en behelpt zich met de imitatie van het hemelse Licht.
Daarbij is zijn moeder, de aarde, hem zeer behulpzaam, want zij wordt bewoond door de zelfhandhavende kracht en baseert zich op het "oog om oog en tand om tand", "vreten of gevreten worden".
De oorzaak ligt in de zondeval, zeggen de kerken; de Griekse mythe zegt: Alles is begonnen met de onttroning van Uranus, de hemelse kracht.
Onze wereld gaat ten gronde aan geesteloosheid, zielloosheid, lichtloosheid, zo zeggen velen.
Maar hoe kan deze wereld licht tot zich trekken wanneer de aard des mensen nog steeds saturnaal is en daardoor het licht verkracht voordat het zelfs werkzaam kan zijn?
Deze verkrachting des lichts is te herkennen in de methoden van sommige religieuze bewegingen en ook van sommige mensen: daar waar men een lichtende gedachte of een lichtend woord brengt, daar zijn zij direct actief om dit licht daaruit te ontnemen.
Het intellectuele denken is hierbij bijzonder krachtig, want de intellectualiteit is de imitator des geestes; intellectualiteit is egocentrische dynamiek, breinwerking zonder hemels licht.
Uit dit denken komt de hoogmoed voort, waarop de overmoed beslist tot die daad van saturnaal eerzuchtige imitatie.
Het brein meent: Ik kan zonder God!
De wetenschap speelt eveneens met deze gedachte: Er is geen God! Een god kan door het brein tot chemische formules worden terug gebracht.
Uit deze waan worden dan de imitaties van de natuurlijke krachten, van de planetaire werkingen, van natuurlijke hulpbronnen geboren.
De chemie is de redder der mensheid, zo meent men, maar men vergeet dat er eens een AL-chemie was, een universele, kosmische, hemelse chemie die werkzaam was doordat "fohat", Eros, er zijn hemelse licht in projecteerde.
Uranus, de hemel, zoals de Grieken zeiden, is de fohatbron en hij belevendigt de aarde en haar schepselen.
Sinds hij met Uranus onttroond werd is de mensheid afhankelijk van Saturnus en zijn broeders, de planeten en wordt zij gevangen gehouden binnen de saturnale zodiak.
Slechts een hemels mens, een fohat-ziel is in staat het hemelse Licht te verwerken.
Deze fohat-ziel weigert daarom mede te werken met Saturnus, die zijn plaats in het universum doorlopend wil verzekeren.
De strijd in een spiritueel mens vindt altijd plaats tussen deze inwonende saturnale zelfhandhavingsdrift en die vage hunkering voortkomende uit de onttroonde Uranus, het hemelse licht.
Zodra echter het intellect in deze strijd wordt gemengd is hij bij voorbaat verloren, hoe scherpzinnig, hoe schoon en verlichtend deze intellectuele inspanning ook mag schijnen.
Wanneer het intellect op zoek gaat naar de verborgen Uranus vindt het hem nooit; alle woorden der wijzen, alle uitleggingen en raadgevingen blijven vergrendeld, wanneer het intellect deze wil doorgronden.
Er zijn twee soorten taal: de saturnale taal, begrensd, eventueel scherpzinnig intellectueel, en de hemelse taal, die verloren is gegaan.
Deze hemelse taal onderwijst men niet op de universiteiten, in de theologie en de filosofie, maar zij vlamt op in de woorden van hen die de hemelse herinnering nog bezitten en zich daarmede tot hun medemensen wenden, opdat deze zich dat archaïsche verleden ook zouden herinneren.
Een spiritueel mens, d.w.z. een zoon des hemels, vergaart daarom nooit kennis, maar hij tracht vonken des hemels te vergaren, opdat deze vermeerdering van licht hem zijn situatie duidelijk maakt en hem de oplossing toont.
De saturnale zonen en de zonen des hemels zijn met elkander verbonden door die archaïsche gebeurtenis, waarvan zij beiden op de hoogte zijn, maar tussen hen ligt de afgrond van hun streven: hun doel is verschillend.
Een saturnaal mens kan niet anders denken dan intellectueel, egocentrisch en een mens des hemels kan niet anders denken dan zielvol.
Daarom is het noodzakelijk zichzelf te doorgronden, omdat men zijn saturnale drijfveer moet opsporen, want deze is de belemmering.
De Griekse wijzen zeiden niet voor niets: "Mens ken uzelf!"
Wanneer het zelfonderzoek bij voorbaat wordt teruggewezen is het als het dichtwerpen van een gevangenisdeur.
De cel binnen de saturnale ring wordt hermetisch afgesloten.
In het denken van zulk een mens wordt geen licht geboren, hij draait rond in dezelfde kring, intellectuele spitsvondigheden schenken hem voldoening, maar hem ontbreekt die bliksem des hemels, die fohat-bezieling die is als het ontsteken van een fakkel waardoor het hart het denken op een nieuwe manier verlicht, en de saturnale rots splijt om het licht in zijn materie op te nemen.
"Al ware het dat ik de taal der engelen en der mensen sprak en ik had de liefde niet, zo ware ik een klinkend metaal of een luide schel", zegt de oude taal.
De Liefde, de "fohat des hemels" is als een alles veranderende macht, zoals men eveneens van de Uranuskracht zegt:
"Dit is de grote kracht die verandert door warmte en licht."
De saturnale mens is koud, star, niet bereid afstand te doen van zijn gaven, zijn ongoddelijke bezittingen.
Zodra in zulk een mens de "fohat" indaalt, verandert zijn instelling, zijn denken, zijn bezieling.
Fanatisme wordt dan hemelse bezieling; plichtsgevoel wordt dan vanzelfsprekende liefde.
Saturnus activeert de plicht, Uranus verandert deze plicht in liefde.
Onze maatschappij is opgebouwd op wet en plicht, één grote gevangenis van vastgestelde regels; de hemelse orde kent slechts liefde-verbintenissen, fohat-werkzaamheid, waaruit een innige verbintenis en een vanzelfsprekende coöperatie ontstaat die blijvend is zolang de ziel leeft.
Sprekende uit deze "fohat", deze liefde, vertolkt de mens licht en warmte; het zo onmisbare geestelijke zonnelicht doet het zielezaad door die rotsachtige saturnale korst heenbreken.
Zodra men godgeleerdheid gaat onderrichten en cum laude kan slagen als een godgeleerde is men nooit verder van God verwijderd geweest.
Het bestuderen der imitatie brengt God niet naderbij maar het doorschouwen van de imitatie kan de herinnering aan God vrijmaken.
Ieder ikcentraal mens is een imitatie van de hemelse mens en om dit te beseffen moeten wij deze imitatie goed doorzien.
Ieder mens is als aards wezen ikcentraal, het ik is de motor dezer aardse natuur; om deze ikcentraliteit te doen afzwakken behoeft men slechts hemelse vlammen te verzamelen, zodat de saturnale nacht verlicht zal worden.
Hoe meer men toegeeft aan de ziele-hunkering des te meer licht men vergaren zal.
Dit is geen kwestie van een gevecht, maar een kwestie van inzicht en ontvangenis.
Men moet de eigen imitatie en de belachelijke hoogmoed inzien om tot een vermeerdering van lichtkracht te kunnen komen.
De saturnale mens zegt: "Ik ben!", de hemelse mens zegt: "Ik was!"
En daarom zoekt de laatste wederom te ZIJN, in de spirituele betekenis. Bij deze instelling past natuurlijk een bepaald levensgedrag, doch dit wijst zich vanzelf, het vormt zich op aanwijzingen van die uitstralende fohatkracht
Daarom is deze mens tegen alle chemische beïnvloeding van zijn organisme, dit is een versterking van de imitatie en ontneemt hem de lichthunkering.
Alle lichtloze hulpmiddelen, dus alle door mensen uitgedachte, kunstmatige beïnvloedingen brengen nooit hemelse kracht, maar altijd saturnale macht mede.
Overheersing van de saturnale macht betekent altijd vrijheidsberoving, niet in materieel, (want niemand is materieel vrij), maar in ziele-opzicht.
De weg naar de hemel wordt in vrijheid gevonden.
Onze huidige maatschappij knecht de mens, omdat zij uit-gedokterd werd door geknechte en saturnale individuen.
Zoals de overheid alle revolte tegen deze maatschappelijke orde in de kiem smoort, zo is er steeds een massale agressie tegen iedere ziel die ontsnappen wil aan de saturnale indoctrinatie.
Onderdrukking, vrijheidsberoving in denken en willen zijn de enige methoden waarmede de saturnale overmacht deze lichtloze imitatie in stand kan houden.
Een materialistisch ingestelde overheid denkt instinctief saturnaal, ontneemt het individu zijn vrijheid en ontsteelt hem alle geestelijke licht. Niet slechts uit machtswellust, maar vooral uit onwetendheid, domheidsmacht.
De strijd van de zoon des lichts gaat daarom vooral tegen de onwetendheid en deze is niet in een vakje onder te brengen, noch heeft zij een naam.
Men vindt deze onwetendheid overal in de gehele wereld en haar slaven zijn de materialistisch ingestelde mensen.
De kruisdood van Christus is als een kruisiging van het hemelse Licht, de Eros, de "oerfohat".
De door zijn saturnale ego beheerste mens is voortdurend bezig deze "fohat" te kruisigen; hij verdoet zijn leven met spijkers zoeken en kruizen maken om iedere nieuwe lichtimpuls op te hangen.
Iedere lichtloze uitvinding, iedere idee die gebaseerd is op de imitatie gods is als een kruisnagel.
De grootste vloek onzer tijden is de chemie, die schijnbaar geneest en schijnbaar verlicht, maar die in werkelijkheid de saturnale dood brengt.
Maar de saturnale mens aanbidt saturnale ingevingen, hij kan niet anders. Toen Gaea, moeder aarde, besloot Saturnus te helpen bij de onttroning van Uranus, haar gade des hemels, verkocht zij zich aan de grillen van Saturnus.
Zo zal zij daarvan de vruchten moeten plukken.
Onze aarde doet niets anders dan de bittere vruchten smaken van een archaïsch verraad.
Maar op een dag, zoals de mythe zegt, zal zij Zeus, haar jongste zoon redden van de vernietigingsdrift van zijn vader Saturnus en dan is het einde van Saturnus daar.
Moeder Aarde komt in opstand wanneer bijna al haar licht haar ontnomen is. Dan werpt zij haar laatste overgebleven licht in de strijd tegen Saturnus.
Dit laatste overgebleven licht zetelt mede in hen die nog hemels licht bezitten, die met jupiterische bezieling de vlammen des hemels verzameld en bewaard hebben en zij zullen in bescherming genomen worden door Gaea, Moeder Aarde, die moede geworden is door de saturnale overheersing.
Let op deze symbolische uitspraak, want zij is van toepassing op onze tijd.
De aarde wordt moede en zij gaat Saturnus vervloeken en het op aarde ingedaalde licht in bescherming nemen.
Daartoe geeft zij Saturnus een steen om te verslinden, zodat hij haar jongste zoon, Jupiter, ongemoeid laat.
Saturnus krijgt een steen te verslinden.
Hij zal ondergaan aan zijn eigen materie, de starheid, de liefdeloosheid, de lichtloosheid.
De duisternis keert zich tegen zichzelf.
De macht die de mensheid opriep keert zich tegen haar en zal alles wat uit de saturnale trilling is geschapen, vernietigen.
De imitatiegoden zullen elkander vernietigen en hun scheppingen zullen ondergaan en slechts het lichtende, de kracht des hemels, zal gespaard blijven door Gaea, de natuur die door het restant fohatkracht geïnspireerd wordt.
Hetgeen Gaea bezielt om tegen Saturnus op te staan is die oerkracht, die oernatuur, die Mater Materiae waarin de vlam des hemels nog zwak flikkert.
Gaea hunkert ernaar om wederom die Mater Materiae te worden en daarom geeft zij Saturnus, de vergiftigde materie, zijn gif terug.
De steen die door de bliksem Gods, door Eros, niet bezield kon worden, krijgt Saturnus te verslinden en dan zal er nog slechts de hunkerende materia overblijven, die ontvankelijke materia, die uit het Licht leven wil. Daarom zegt men van een Jupiter-jaar dat het verlichting en hulp zal brengen, omdat Jupiter degene is die ontsnapte aan de saturnale vernietigingsdrift.
Dit is slechts van toepassing wanneer er fohatkracht aanwezig is, want zonder "fohat", zonder Liefde is elk woord, elke symboliek, ieder mens een klinkend metaal en een luidende schel.
Deze wereld is vol met de klank van metaal en het valse schelgelui.
Zie daarom om u heen, doorschouw deze tijd, sta niet stil bij uiterlijke werkingen en de woorden der onwetenden, maar leef volgens die archaïsche overlevering en vergaar het Licht-in-u, zodat Moeder Aarde u waardig vindt om te ontsnappen aan de vernietigingsdrift van Saturnus.
Zodra u een Zoon des Hemels bent wordt Gaea, Moeder Aarde, uw helpster en uw dienares, in alle opzichten, en de aloude drie-eenheid: Hemel - Aarde en Fohat zal zich manifesteren in U.
Moge dit uw toekomstland worden, pelgrim!