Er is niets dat verborgen is, slechts de mens verbergt zichzelf.
Hij verbergt zijn ware individuum dat iedere verborgenheid kan lezen.
Eeuwen voor de christelijke jaartelling zijn er openbaringen geweest die aan het begin van onze jaartelling wederom werden toegesloten.
Het indalende en opstijgende ritme van de "fohat", de electrische bezielende levenskracht brengt mede dat de mensheid ontvankelijk dan wel toegesloten is voor een oerkracht of een oerwaarheid.
In dit levenschenkende ritme brengt de mensheid zelf storingen aan, zoals hij dit eveneens doet in zijn eigen ademhaling.
De onevenwichtige mens grijpt zich heden ten dage vast aan ademhalingsoefeningen, omdat het natuurlijke ademhalingsritme door zijn levenshouding werd verstoord; leringen en aanwijzingen zijn nodig om de mens daarop attent te maken en dit ritme weer op gang te brengen, althans dat meent hij.
Het is hiermede als met alle geneeswijzen der moderne mensheid; het kunstmatige middel heeft de voorrang omdat het sneller en praktischer lijkt dan het natuurlijke, langzamere genezingsproces.
Hierbij speelt de menselijke onwetendheid wederom een belangrijke rol; de mens kent de natuurwet en de spirituele wet niet meer en dus vervalt hij in kunstmatige wetten, die hem door anderen zijn voorgeschreven.
De imitatie en de kunstmatigheid waarmede de moderne mens zijn leven opsiert zijn kenmerkend voor de Aquarius-era.
De Aquarius-straling zet de mens aan tot een verfijnde comedie, waarachter hij zijn ware geaardheid of zijn angsten verschuilen kan.
Zowel in de religie, in de kunst als in de wetenschap speelt de imitatie de hoofdrol. Voorbeelden te over om dit te bewijzen.
De moderne astronomie verschilt van de kennis der Griekse wijsgeren rond 500 voor Chr.
Hun kennis baseerde zich merendeels op een innerlijke waarneming en op een oerwijsheid, die voor het overgrote deel der mensheid verloren is gegaan.
Het experimenteren met de atoomsplitsing komt niet voort uit kennis, maar uit onwijsheid; onwijsheid is een gevolg van het ontbreken van "fohat", de bezielende, hernieuwende en vooral samenbrengende kracht van Eros.
De bijbeltaal is verminkt, waardoor het veelal moeilijk is haar te lezen, doch gelukkig zijn de brokstukken van een universele waarheid soms frappant gemakkelijk aaneen te voegen als men slechts één stukje bezit.
De Griekse oerkosmogonie kende de drie-eenheid van Chaos, Geae en Eros.
Chaos is de Oerbron, Geae is de ontvankelijke Mater Materiae en Eros is de Bezieler.
In de bijbel spreekt men van God, de Vader, de Maagd en Christus, de Zoon; in de Egyptische geschriften spreekt men van Osiris, Isis en Horus.
In meer abstractere begrippen kent men de drie-eenheid Geloof, Hoop en Liefde.
De meest van deze is de Liefde, zegt Paulus.
Christus is Liefde, God is Liefde.
Liefde, als Eros, is "fohat", de levenskracht der ziel.
Uit "fohat" wordt de ziel herschapen, komt zij tot herboren leven.
"Al ware het dat ik alles bezat, maar ik had de Liefde niet, ik ware niets", de bijbelkenners kennen dit woord uit de Korinthenbrief.
Het is een archaïsch woord, eenmaal bewust uitgesproken door de wijze die de onontbeerlijke kracht van "fohat" kende.
Onze grootste fout zou zijn ons blind te staren op de beperkte, door mensen omraamde betekenis van een woord.
Vrijwel geen enkele heden gebruikte klank had in de oertijden dezelfde betekenis. Met de loop der eeuwen heeft alles aan diepte verloren, ook de taal.
Uit deze oppervlakkigheid is een imitatie ontstaan, waaraan de mens zichzelf ophangt, waarin hij zijn dood zal vinden, de dood, het Pluto-geweld uit een lichtloze onderwereld.
Niettemin betekent het woord Plutus in het Grieks: rijkdom, terwijl daarentegen Hades (Pluto) de god der onderwereld was.
Steeds opnieuw stuiten we op die mysterieuze tweevoudigheid: val of opstanding, dood of leven.
In de esoterie wordt dit gezien als "door de poort des doods tot een nieuw leven komen".
De dood is geen stilstand, maar een begin van rijkdom.
De veertiende kaart van de Tarot verzinnebeeldt daarom ook de Wederbelichaming, een figuur die een vaas met water vult.
Het is echter tragisch te bemerken hoe weinig mensen werkelijk geïnteresseerd zijn in de oerwaarheid.
Wij kunnen daar allerlei oorzaken voor aanvoeren, maar de diepste reden is dat hen de "fohat", de liefde, Christus, de ziel (als levend atoom) ontbreekt.
Er zijn mensen die van binnenuit als door een voortdurend brandende vlam verlicht kunnen worden, soms is dit kenbaar in hun blik, waaruit een bezieling spreekt, hun oogstraling vertelt de aard van hun fohatvlam.
Op de zesde Tarotkaart richt Eros zijn pijl op Eva, zodat Hevah daardoor verenigd zal worden met Adamas.
Eros, Liefde, "fohat" verenigen, maar scheiden nooit.
Dit is zelfs te herkennen in de natuurlijke, menselijke liefde; de vereniging door "fohat" berust echter uitsluitend op de ziele-verbintenis, de samenvoeging van de oersubstantie die in Adamas en Hevah gescheiden werd.
Men kan ook zeggen: op basis van de ziel vinden de mensen elkander, dat is hetzelfde alsof men zegt de Liefde verenigt allen.
"Daar waar twee of drie tezamen zijn ben Ik in het midden", het gaat hier om dat "tezamen zijn", de oersubstantie van de ziel tezamen voegen. Op dat moment is Eros, de "fohat", Christus in het midden.
Er moeten mensen zijn die deze "fohat" ontvangen en uitdragen kunnen om tot die oeréénheid of die oerwijsheid te komen.
Uit deze "fohat" worden kennis en wijsheid geboren en zo zal men dus nimmer aan onwetendheid kunnen leiden.
Aanwezigheid van "fohat" brengt verdieping, de horizon wordt wijdser, het doel steeds grootser.
"Fohat" ondervangt geestelijke stilstand.
Het is niet voor niets dat er steeds over de Liefde gesproken wordt in de overdrachten der wijzen; alleen verstaat de mens het woord liefde, evenals het symbool van Eros of Amor verkeerd.
Hij denkt direct aan lichamelijke liefde, aan sympathie en welwillendheid, aan offerande en plicht.
Liefde verenigt de tegenstellingen en dus voegt zij de dood samen met het leven, de man met de vrouw, het duister met het licht.
Onder de instraling van de electrische fohattrilling kan de dood niet bestaan, hoewel het tijdelijke vergaat, vervalt tot zijn oorsprong, de stof.
Het ego kan zichzelf niet handhaven in die fohatstraling, het treedt terug.
Mensen die bezield worden door "fohat", hetzij op een bepaald moment, hetzij in hun levensuitdrukking, zijn nooit egocentrisch.
Zij denken daar niet aan, omdat "fohat" hun gedachteleven verandert en de egocentriciteit omzet in christocentriciteit, fohatkracht.
Zielloze, liefdeloze, fohatloze mensen verstaan zulk een instelling niet, omdat zij denken uit een lichtloze electrische geladenheid.
Electrische spanning is alom in het universum, maar het is de bliksem die belevendigt, het is het licht dat schept.
God bracht de steen tot leven door zijn bliksem, zo kan men in het Boek Henoch lezen.
De negatieve ontvankelijke mater materiae is zonder deze positieve universele schatbron niets.
De ontvankelijke ziel is levenloos zonder de indaling van deze bliksem vanuit "fohat": de oerfohat, als God verwekt Christus, als de individuele "fohat".
De ziel is slechts een waterstofatoom, een oermateria, die wachtende is.
Zij wacht op die ene straal uit de fohatbron om zelf "fohat" te worden.
De bliksem Gods, die specifieke bevruchtende lichttrilling, moet opgewekt worden door de donder.
Donder is geladenheid, de mens moet electrisch opgeladen zijn om te kunnen baren.
Men moet innerlijk vol zijn van iets, van een idee, een ideaal, een wijsheid, om tot een fohatbaring te kunnen komen.
Voordat deze "fohat" naar buiten treedt kunnen er levens voorbijgaan, soms een enkel leven, soms nog minder, maar er is altijd een voorbereidingstijd voor dat de "fohat" uit de mens te voorschijn komt.
Er zijn perioden waarin het iets gemakkelijker valt om tot een innerlijke volheid te komen, om zich te vullen met fohattrillingen.
Men kan dat constateren uit de mensheidsgeschiedenis.
Er zijn tijden waarin wijzen geboren werden, mannen en vrouwen bezield door "fohat", en er zijn tijden dat er grotendeels van imitators sprake is. Zulk een tijd is de 20ste eeuw.
De electrische universele fohatconcentratie stuit af op de afgeslotenheid der schepping, der mensheid, der wateren.
Gaea, Maria, de mater materiae is bezoedeld en daarom reageert zij niet direct op de fohattrilling en komt zij niet tot baren.
Uit deze mater materiae wordt geen Liefde, in de oerbetekenis van het woord, geboren. De liefde die de mens kent slaat door een luttel voorval om in haat.
Haar bron is niet God, maar geld.
Uit geld wordt de moderne liefde geboren, of uit de zinnen, die echter eveneens op de tijdelijke materie zijn afgesteld.
De bron van de menselijke liefde is niet eeuwig, maar tijdelijk en daarom is de vrucht tijdelijk en onderhevig aan de invloeden der zinnen.
Deze liefde verenigt Adam en Eva, berustend op de zinnen en dus altijd tijdelijk, de vlam dezer liefde dooft in de loop der tijden.
Onder instraling van Eros, de Liefde die HET leven schenkt, is men echter doorlopend in staat de bezielende vlam brandende te houden.
Vermoeidheid en ouderdom knagen nooit aan deze vlam, omdat zij uit de eeuwigheid werd geboren en op de eeuwigheid haar leven bouwt.
Deze Eros die Adamas en Hevah verenigt, baart geen plicht en vraagt geen offerande, want daar waar zij verschijnt worden wetten, regels en maatstaven overbodig.
Deze Liefde, die niets met vrees te maken heeft, die de doodsverachting kent, doch nooit ijdele overmoed, deze Liefde zoekt de Waarheid en de Waarheid is wijsheid en gerechtigheid.
De vier pijlers waarop de goddelijke Bron rust zijn niet van elkander te scheiden: de Liefde is gerechtig, zij is waar en zij is wijs. Wijsheid is Liefde en Gerechtigheid is Waarheid.
Geen van deze gaven kunnen bestaan zonder de andere.
Zodra men ÈÈn dezer gaven kent zijn de andere pijlers eveneens vertegenwoordigd.
De pelgrim, reizende naar het Land der Hoogten, zoekt de Liefde niet, want zij IS zodra hij zijn keuze tussen Eva en Hevah heeft gedaan.
Op de zesde Tarotkaart van de Beslissing is Eros, want zonder hem kan Adamas niet kiezen.
Door de inwonende fohatkracht wordt de mens aangetrokken tot zijn naaste, die deze "fohat" eveneens bezit.
Zoals de magneet het ijzervijlsel ordent, zo ordent de "fohat" de zielen der mensen en verenigt hen die tezamen horen.
Eros ordent en voegt samen, zegt Plato, en dus zullen slechts de onwetenden "ach en wee" roepen als zij de ordening zien, omdat zij niet uit hun "fohat" oordelen.
Hoe intensiever de fohatfrequentie wordt, des te minder ontvangstbronnen zij vindt, dat is een normale zaak.
De sterkste fohattrilling doodt het ego; hoe sterker de fohattrilling in een mens wordt, des te zwakker zullen zijn egocentrische handelingen worden.
Dit is geen kwestie van streven, maar een kwestie van ontvangen.
Er is een uitspraak die zegt: "Het is beter te geven dan te ontvangen", doch dit berust op egocentriciteit.
Zolang de mens geen zielegoud bezit mag hij niet geven of hij zou waardeloze dingen willen uitdelen.
De wens tot geven verjaagt de hunkering tot ontvangen.
Een mens moet eerst kunnen ontvangen voordat hij kan geven.
Er moet eerst sprake zijn van een fohat-ontvankelijkheid voordat men wijsheid om zich heen gaat strooien.
Maar ontvangt men eenmaal de "fohat" dan is het vanzelfsprekend dat men schept, dus: geeft.
Het probleem ligt nooit in het "geven", maar altijd bij het "ontvangen".
Is de "fohat" als een geladen donderwolk in de mens aanwezig, dan is het scheppen geen probleem meer.
De "fohat" kent zijn eigen wetten en deze zijn gebaseerd op leven, dus op ademhaling, d.w.z. ontvangen en geven.
Het "verbeter de wereld en begin met jezelf" kan men ook op spirituele gronden tot waarheid maken en daarbij zijn zij die menen: "Ik ben niets en ik heb niets", de grootste zondaars, want zij houden reeds op voordat zij begonnen zijn aan de taak die hun Schepper hen gesteld heeft.
Daar waar de pelgrim een beslissende keuze maakt, daar is Eros, de verenigen de Liefde, aan zijn zijde.
De archaïsche taal van de wijzen, en de verborgen zieletaal die om en in ons is, kunnen wij niet loochenen, want zij spreekt de Waarheid en zij is gerechtig en zij is wijs, want zij wordt omsloten door de Liefde, die uit God is!