Alle schepselen zij afhankelijk van de "fohat", de electrische kosmische kracht die de dingen vormt en de daad tot aanschijn brengt.
God, zoals hij door de religies gekend wordt, is een Hoger Wezen, dat in een archaïsch verleden de aarde en haar mensheid schiep.
God is de ene alomtegenwoordige bron van "fohat" en zonder Hem is de schepping met alles wat daarin is gedoemd onder te gaan.
In het "Boek der geheimenissen Henochs" spreekt deze God:
"Ik ken geen raadsman noch onderzoeker van Mijn scheppingen. Ik ben zelf eeuwig en niet met handen gemaakt; Mijn gedachten zijn zonder veranderingen, Mijn raadsman is Mijn wijsheid en Mijn woord is Mijn daad.
Mijn ogen zien op alles. Als Ik op alles nederblik staan zij rechtop en sidderen van vrees; als Ik echter Mijn aangezicht afwend wordt alles vernietigd."
Naast deze God bestaat niemand.
Hij zendt slechts kracht uit, zoals electriciteit, tweevoudig van aard, negatief en positief.
De volksvertellingen spreken over Maria en haar zoon Jezus; de occulte, d.w.z. autonome onderzoeker spreekt van het goddelijke vuur en de vrouwelijke wateren der chaos.
God zendt zijn electrische geladenheid uit en de
wateren worden bevrucht en zij baren "fohat", een alom-tegenwoordige levenstrilling waardoor alle schepselen worden bezield.
De "fohat" is de bezieling Gods en zonder deze "fohat" bestaat niemand; wanneer God zijn aangezicht afwendt van de vrouwelijke wateren der chaos komt deze schepping tot een einde en niemand zal bij machte zijn rechtop te kunnen staan.
De "fohat" stroomt door ons ruggemerg, zij doet ons denken en bewegen, zodra zij terugvloeit wordt ons denken chaotischer, duister, en ons bekken actiever, wellustig in de betekenis van zingenot.
Stroomt zij echter geheel uit ons weg, zoals dit kan gebeuren in depressieve toestanden, dan zijn wij verlamd, niet in staat ons te bewegen en worden wij bedlegerig, vervuld van onbevruchte, negatieve gedachten.
Ziekteverschijnselen zijn merendeels het gevolg van dit ontbreken van "fohat".
De Griekse mythologie heeft het over Eros, in het moderne denken geworden tot een lager liefdessymbool, maar in het archaïsche denken het symbool van de oerkracht, de "fohat".
Liefde is het meest mysterieuze woord in onze taal, want het wordt slechts door enkele mensen begrepen.
Het is de ontoereikende aanduiding van de electrische kracht, de "fohat".
Gods' liefde bezielt de mens, Gods' liefde brengt hem tot leven.
Alle goddelijke begrippen, zoals barmhartigheid, gerechtigheid en genade zijn aanzichten van "fohat", de electrische kracht die in stand houdt of vernietigt.
In deze "fohat" en de woorden in het Boek van Henoch: "Als Ik Mijn gezicht afwend wordt alles vernietigd", kan men ook het Shiva-principe herkennen.
Vernietiging en opstanding.
Dit heeft niets te maken met onze idee over de liefde, Eros.
Liefde die heelt zonder het oude te vernietigen is geen liefde, kan niet vergeleken worden met "fohat".
Indien deze "fohat" afwezig is in de mens, is dat niet de schuld van "fohat" of van de liefde, want de negatieve wateren, de zielewateren moeten hunkerend zijn om "fohat" te ontvangen.
De mens is maar al te dikwijls te veel afgeleid, te druk met andere dingen bezig om zijn zielewateren hunkerend, ontvangend te houden en zo verzwakt de "fohat" en wordt hij ziek dan wel ongelukkig of twijfelmoedig.
God heeft dan zijn gelaat van hem afgewend, omdat hij niet luisteren wilde of toegesloten was.
Dit is een natuurlijke wet.
Het gelijke zoekt het gelijke; hij die luistert verneemt.
Iedere strafbepaling valt buiten deze wet.
Straf is onbekend bij God, onbekend in de "fohat-werking".
Straf is een bedenksel van de ongoddelijke mens en is dus altijd beperkt en ontoereikend.
De enige "straf" die de natuurwet kent is "oorzaak en gevolg" en dit is geen gewone strafmaatstaf, maar een aantrekkings- en een afstotingswet.
Heel de natuur is daarop gebouwd en indien de mens daarin niet had ingegrepen zou hij nog feilloos werken en zouden de mensheid alle rampen die buiten deze wet vallen bespaard zijn gebleven.
Iedere daad, iedere gedachte, ieder woord kennen hun reflectie in de abstracte sfeer, het is als het ingriffen van een merkteken, waarvan op de vastgestelde tijd een reactie komt.
Als onmetelijke electrische levenskrachtbron is het God onmogelijk zich af te wenden van deze schepping, zo Hij zijn eigen werk niet wil vernielen.
Maar Hij vernietigt hetgeen waardeloos geworden is; zond-vloeden, aardbevingen, natuurrampen zijn het gevolg van een averechtse werking van "fohat" of van een verzwakte werking.
De "fohat" kan misbruikt worden; dan wordt het zwarte magie en zij kan verlangzaamd worden tot een dogmatische religie.
Verzwakking of afwezigheid van "fohat" brengt waterramp-spoeden, oververhitting, misbruik van "fohat" brengen vuur-rampspoeden.
Hetzelfde geldt voor de individuele mens.
Energie-misbruik, overspanning brengen evenzeer een innerlijke chaos, een explosie, als laksheid, gemakzucht, verkeerde over-gave.
Zodra de wetenschap erin zal slagen de aard van de "fohat" op te sporen en daarmee gaat experimenteren is de mensheid gedoemd onder te gaan.
Daarom is atoomsplisting zo funest.
In iedere cel, in iedere proton en neutron bevindt zich "fohat".
Het splitsen van de atomen brengt splitsing van de "fohat" mede en dit kan slechts tot een bepaalde grens getolereerd worden, voordat er een enorme uitbarsting ontstaat die wereld en mensheid vernietigen zal.
De energie waaraan de wetenschap sleutelt is oorspronkelijk goddelijk, misbruik daarvan wordt gestraft door een onvoorzien en catastrofaal gevolg.
De mens roept de rampen over zijn hoofd op en God is daarbij afwezig, nooit aanwezig.
Aanwezigheid van God voorkomt rampen, ziekten, misgrepen; afwezigheid bevordert iedere vorm van tegenspoed.
De acupunctuur in de Chinese geneeskunde kan door de pols-slagdiagnose zien in hoeverre de "fohat" in enig orgaan ontbreekt.
Het hart reageert op de "fohat" en in de harteklop vindt men de levensconcentratie, de "fohat" van het gehele organisme terug.
Ons hart is als de zon en zou moeten zijn als een geestzon, een goddelijke zon, de "fohat" door ons gehele lichaam stuwende.
Een verziekt, verbitterd, teleurgesteld hart is niet in staat deze "fohat" voldoende door het organisme te voeren, zodat er dus ziekte ontstaat.
Men kan nog zo dogmatisch, primitief en schijnbaar gelovig religieus zijn, wanneer de "fohat" ontbreekt of verkeerd werkt, wordt men ziek.
Om deze "fohat", deze goddelijke stroom weder in zich zelf op te wekken heeft de mens geen raadsman van node, noch een psychiater, maar hij moet doen gelijk Zijn schepper doet: "te rade gaan bij de wijsheid en Zijn woord tot daad maken!" Hierin ligt het struikelblok.
De mens roept allerlei hulpmiddelen te baat, hij zoekt kunstmatige methoden, maar hij gaat nooit te rade bij de wijsheid.
De wijsheid is een aanzicht van de goddelijkheid, zij is het bezit van de negatieve, de vrouwelijke zijde van "fohat" en sluimert in de wateren der ziel; zodra de goddelijke vuurkracht deze wateren raakt ontwaakt wijsheid, en "fohat" doorstroomt de mens.
Op zulk een moment gaat de wijsheid aan zijn zijde en op raad van deze wijsheid maakt hij zijn woord tot daad.
Iemand die wijsheid kent wordt niet beroerd door tegenspoed, want iedere tegenstand houdt een lering in zich.
Tegenspoed is niets anders dan de tegenstroom waar de "fohat" doorheen moet breken.
Tegenspoed en tegenstand worden niet beslecht door afwezigheid van "fohat", welke krachten men ook inzet, maar door aanwezigheid van "fohat" en dan behoeft men slechts luttele kracht te gebruiken.
Zoals de beeldspraak zegt: "uw geloof kan bergen verzetten en door een vinger te bewegen siddert de schepping."
In de occulte, ego-magische wetenschap bewijst men dit op beperkte schaal door via gedachtekracht, fohatkracht, voorwerpen van hun plaats te brengen.
De "fohat" is echter in ons aanwezig om tot een herschepping te komen, een wederopstanding.
In hoge ouderdom trekt het lichaam steeds minder "fohat" tot zich, daarom vervalt het en wordt tenslotte weder tot stof, maar de ziel is in staat ten eeuwigen dage de "fohat" op te wekken.
Vandaar dat spiritueel sterk levende mensen tot op hoge leeftijd een jeugdige activiteit behouden, hun fohatkracht houdt het ouder wordende lichaam in actie en hun verbeeldings- en gedachten-kracht baadt zich voortdurend in zulk een fohatbad van Bethesda.
Ieder mens is verantwoordelijk voor zijn eigen situatie, zijn levensomstandigheden, zijn gezondheid.
(Wij laten erfelijke belasting even buiten beschouwing)
Een opeenvolgende reeks van verkeerde leefgewoonten, ver-keerde gedachten, goddeloze daden, inhoudsloze woorden en de afwezigheid van wijsheid, stempelen de mens tot een ongoddelijk schepsel; hij is ongoddelijk uit onwetendheid en onwijsheid.
"Hij is verwerpelijk", zoals God zegt in het Boek Henoch, omdat hij onwetend is, en deze onwetendheid bewijst dat hij weigert dan wel onkundig is om de wijsheid op te delven die hem tot raadsman zou moeten dienen.
Een ongoddelijk mens is als een dode, hij existeert, maar leeft niet uit "fohat".
Zijn levenskracht is een parasiteren op de aanwezige electriciteit in de kosmos.
Vandaar dat hij zo uitermate gevoelig is voor allerlei kosmische invloeden, voor het weer, de biologische klok, de natuurlijke omgeving.
Hij is nog lang niet de onaantastbare eenheid, die hij zou moeten zijn, gelijk Zijn Vader in de hemelen is.
Die eenheid bevat alle goddelijke gaven en hij zou deze kunnen bezitten op het moment dat hij de Wagen van Osiris beklimt, zoals uitgebeeld is in de zevende kaart van de Tarot.
Deze Wagen van Osiris rijdt hem een andere wereld binnen, de wereld van de achtduizend, zoals het Boek Henoch het noemt.
De wereld van de "achtste dag" is de wereld van de gerechtigheid Gods.
Alleen zij die de Weegschaal-proef doorstaan hebben gaan dit rijk van de "achtste dag" binnen.
De achtste Tarotkaart symboliseert de gerechtigheid.
De Gerechtigheid Gods is voor deze pelgrims een zegen, want hierdoor keert Hij Zijn aangezicht nooit meer van deze pelgrims af, omdat zij uit "fohat" zijn geworden.
Deze schepselen beschermt Hij en Hij doet Zijn gerechtige Liefde over hen schijnen.
Dan is de weegschaal in evenwicht, rampspoeden vagen de goede dagen niet meer weg, chaos vernietigt de harmonie niet meer, de rust gevende, balsemende gerechtigheid, waarbij de stilte door de voortdurende aanwezigheid van "fohat" en daardoor de afwezigheid van angst, de pelgrim koesterend omvat houdt, geeft hem de gewaarwording dat hij baadt in een liefde volle omarming.
Dit is nu die merkwaardige symboliek van de "achtste dag", van de achtduizend, van de achtste kaart en van alle aanduidingen met betrekking tot de Acht.
Voor de ÈÈn is het de hoogste rust en zaligheid, voor de ander is het niet anders dan vernietiging, vernietiging voor hen die de acht niet bereiken, noch aanvaarden kunnen.
Men vreest de gerechtigheid, omdat men zijn schulden kent, zijn misbruik vermoedt, zijn schijnheiligheid onderkent.
De mens ontvlucht die weg van de Wagen van Osiris.
Hij wil vol trots en hoogmoed, uit eerzucht en spirituele wellust de Wagen van Osiris bestijgen, opdat hij met pracht en praal aan de volke getoond zal worden, maar hij vreest het spoor dat de Wagen volgt. Vandaar dat hij allerlei methoden heeft uitgedokterd om een namaak Zegewagen te bestijgen: inwijdingen, graden, etiketten. En deze hebben het voordeel dat zij niet leiden naar de gerechtigheid, naar die Poort van Saturnus waar de bewaker op de aflossing wacht.
Doch God spreekt: "Mijn raadsman is Mijn wijsheid en Mijn woord is Mijn daad."
Hij, die uit God is en uit de "fohat" leeft wordt aan deze uitspraak gehouden.
Men streeft niet naar wijsheid, want zij is aanwezig en zij ontwaakt zodra de mens om genezing vraagt bij zijn ziel en zo de "fohat", de electrische liefdekracht Gods over hem laat komen.
Deze bede om "fohat" doet de mens eens de "Wagen van Osiris" bestijgen en deze brengt hem langs de kleuren van de hemelboog tot aan de Poort van Saturnus.
En deze zal zich openen op het wachtwoord, dat deze mens Saturnus zal toefluisteren.
Zo wordt door deze pelgrim het verloren meesterwoord hervonden en hij zal voortgaan met de bouw, in wijsheid, in woord en daad!