Er is een alom verbreid pessimisme gegroeid gedurende de laatste jaren., dat zich baseert op de harde feiten die men dagelijks in de publiciteitsmedia kan tegenkomen.
Het "oog om oog en tand om tand" grijpt om zich heen en spaart zeker de nietige mens niet.
Hij wordt heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop, tussen onzekerheid en zijn geloofszekerheid.
Maar geen enkele individuele instelling kan de wereld voor zijn neergang behoeden, de wijzers van de kosmische klok draaien benedenwaarts, het hoogtepunt van de menselijke ontwikkeling is reeds lang voorbij en dat kan men duidelijk waarnemen in de menselijke uitingen: de wetenschap grijpt terug, de kunst is niet meer gericht op schoonheid, de religie zoekt zichzelf in een herhaling.
De creativiteit van het individu ondergaat de neerwaartse gang van de kosmische klok en daarom stoot men op het ledige, het bodemloze gat waarin slechts het onderbewuste zijn spel speelt.
De intuïtieve en gewetensvolle mens zoekt nooit beneden zijn niveau, maar verheft zich steeds naar een hoogte, of een zielebeginsel.
In de achter ons liggende jaren zijn er maar weinig bewijzen geweest voor dit idealisme van de mens.
De stem van het geweten en de fluistering van de intuïtie werden gemakkelijk genegeerd, de meest voor de hand liggende weg was altijd de brede weg, geplaveid met geld en eigenbelang.
Het individu zowel als de volkeren en groeperingen kozen die weg, en boven de hoofden lachte Saturnus-SatanaÎl zijn lach der bevrediging, want er was bijna niemand die ontsnapte aan zijn listen.
Rampen, wreedaardigheden, terreur en onverzettelijk egoïsme kenmerkten de afgelopen jaren.
Maar wie werd daardoor tot in de ziel getroffen?
Wie kwam tot inzicht en wendde zich om naar een volkomen andere weg?
Meent de mens over het algemeen niet dat geld en goed hem van alle schulden kwijtschelden?
Bleek deze mentaliteit niet duidelijk in de laatste jaren?
De levenshouding van de zelfofferande, de volkomen wegcijfering van het eigen zelf is in de verdrukking gekomen.
Er vindt al enige jaren een verschuiving plaats: zij, die de beker der materiële geneugten tot op de bodem willen leegdrinken zoeken de steden met hun vertier en hun beloning; en zij die de bitterheid van deze bevrediging hebben ondergaan, zij zoeken opnieuw de natuur en haar rust.
Deze beweging is een ontwikkelingsgang waaruit zich altijd een groep rijp gebeukte mensen zal losmaken die de grens van de materiële genoegdoening heeft bereikt en dus uit die saturnale greep wil losbreken.
Men moet de saturnale bezitsdrift, de gierige, in eigenbelang verzonken aard van het ego volkomen leren kennen voordat men de moed bezit om zijn greep van zich af te schudden.
Zij, die materialistisch zijn ingesteld, ontvangen de aards-gerichte planetaire stralen, zij, die spiritueel gericht zijn, extraheren uit deze stralingen het spirituele, zielgerichte beginsel.
Alle gelovigen ter wereld kunnen zich ter aarde werpen en hun gebed uitzenden, zij zullen de kosmische overheersing nooit teniet kunnen doen.
De mens moet leven onder de omstandigheden die in de loop der eeuwen door hemzelf werden geschapen.
Men kan niet de schuld van de zware omstandigheden, van de verharding der mensheid, van het leed en het onbegrip van de verdwazing en de lafhartigheid aan zijn naaste en zijn vijanden toeschrijven.
De mensheid als geheel schept de omstandigheden en plaatst die twee aartsvijanden: Saturnus-Satanaël en het Licht tegenover elkander, de strijd tussen deze beide tegengestelden flankeert de levensweg van ieder mens en hij is hetzij de toeschouwer, hetzij de scheidsrechter die van tijd tot tijd de ring betreden moet en daardoor rake klappen ontvangt.
Daarom leeft er in het onderbewustzijn van ieder mens een gedachte aan vlucht; vluchten uit deze situatie, vluchten voor Satanaël dan wel voor God.
Zo komt hij terecht in de invloedssfeer van de drie uitwijk-mogelijkheden: religie, kunst en wetenschap.
Zij zijn alle drie uitstekende godheden, naast hen is het de mens vrijwel onmogelijk een andere godheid te dienen.
Daarom lenen zij zich zo goed om de hunkering, de honger en de innerlijke gesteldheid van de mens uit te drukken.
De religie is een vergaarplaats voor zoekenden. die het evenwicht tussen intellect en hart willen herstellen; de wetenschap is voor de begaafden der hersenen en de kunst is voor de begaafden des harten. De onevenwichtige mens gevoelt zich altijd tot één van de drie expressies aangetrokken.
Door middel van hen kan men God en Satanaël dienen.
Daarom stijgt het aantal aanbidders van de satans-religie: de waarachtige godendienaren kunnen de mens noch bezit, noch aanzien, noch macht aanbieden.
De religies die de mens psychische macht, aanzien, rijkdom en zekerheid bieden genieten de voorkeur, want de hebzuchtige egocentrische mens wil wat in zijn handen hebben.
Hij wil zich uitleven in zijn religie zoals de kunstenaar in zijn kunst en de onderzoeker in zijn wetenschap.
De honger naar bevrediging, in alle opzichten, is de mensheid tot een obsessie geworden en daarom heeft zij voor deze bevrediging iets over, d.w.z. iets dat zij missen wil en kan zonder enige vorm van zelfofferande en elke satans-religie vraagt niets anders dan geld, bezit, oefening. Slechts God eist de ziel.
Satanaël-Saturnus vraagt de ziel maar hij ontvangt nooit meer dan hart en zinnen, want de ziel is van God, in God, geboren uit Zijn geest en de etherische wind en deze Godsvonk zal zich nooit aan Satanaël kunnen schenken voordien neemt God zijn bezit terug.
Waarom zou de mens dus moeten vrezen?
Waarom zou hij de duivel moeten vrezen?
Waarom al die angsten, die in hem leven en waardoor hij zich tot allerlei plichten geroepen gevoelt.
God geeft Zijn schepping nooit aan Satanaël.
De ziel gaat niet verloren in de hel.
De ziel die niet terug wil keren schept zich omstandigheden die haar tot een hel worden.
Die gigantische angst die het overgrote deel der mensheid verankert in de greep van het dogmatische geloof komt voort uit Satanaël, uit die saturnale ijverzucht, want in deze leeft dezelfde angst als in de organisatorische religies: "De mens mag mij niet ontsnappen, want anders verlies ik mijn macht."
Is dat niet de tendens van de regerende instanties en groepen: het mag mij, of mijn land, of mijn groep niet ontsnappen, anders taant mijn macht.
Angst voor machtsverlies, die door primitieve mensen vertaald wordt in "bezorgdheid om de ziel", is de zweep die de ketenen der horigen smeedt.
Zou de mens zijn angst verliezen dan zou hij vrij worden, maar deze angst is een deel van zijn wezen, zij huist in zijn bloed, in zijn zinnen, in heel zijn organisme.
Zolang de natuur doortrokken is van angst zal de mens eveneens daarvan doortrokken zijn.
Doordat deze angst de mensheid in bezit heeft is het mogelijk dat misdadigers daarmede hun voordeel kunnen doen.
Het gaat altijd om het recht van de sterkste, hetzij in sluwheid, hetzij in overheersing.
Iedereen is ergens beangst voor, het gaat er slechts om dat de belager te weten komt waar zijn slachtoffer bang voor is.
De één sluit zich uit angst bij een terreurgroep aan, de ander onderwerpt zich aan strenge religieuze plichten.
Maar de angst is de bodem waarin de scheppingen en de handelingen van de mens groeien.
Iemand die ogenschijnlijk nergens bang voor is, is altijd wel beangst voor zijn zieleheil en daarom is hij streng dogmatisch religieus.
De schoot der religies is gevuld met angstigen voor het hiernamaals, want de mens vreest hetgeen hij niet ziet.
Daarom wil iemand zijn geloof zien, betasten, als het voor hem zichtbaar wordt vreest hij het niet meer.
De opkomende satansreligie is een tegemoetkomen aan de massale angst der mensheid, hetgeen de mens kan beheersen, vasthouden, zien boezemt hem geen angst meer in.
Dit is de kenmerkende uiting van de hoofdzonde van Saturnus, de gierigheid, door bezit en de bewaking van dat bezit wil de mens domineren over anderen.
Hij voelt zich machtig als hij iets heeft wat anderen niet hebben.
De saturnale overheersing drijft hem daartoe.
Daarom leest men in alle leringen der wijzen: Laat los!
Zich losmaken van alles, niet alleen van geld en goed, maar vooral van die angst, die legendarische draak met de zeven koppen, dat is de oplossing waardoor de keuze tussen licht en duister, geest en stof, gemakkelijk wordt.
De angst waart rond in de wereld en daarom zoekt men een tegenmiddel, meditatie, vergetelheid, macht en demonisme, en bescherming in een grote organisatie geleid door schijnbaar machtige zielen.
Hij die geen angst kent is vrij en deze vrijheid is onbegrensd en geeft hem de mogelijkheid te kiezen en zich te binden indien deze mens dat noodzakelijk acht.
De mens kan deze vrijheid niet verliezen, want hij kent geen gevangenis en er is niets en niemand die hem ketenen kunnen, omdat zij deze ketenen aan niets kunnen bevestigen.
Men kan deze mens obstakels in de weg leggen, maar hij is gewend deze te overwinnen en hij wordt gesterkt door zijn angstloze ziel.
Uit innerlijke angst en onzekerheid heeft de mens altijd om een bewaker en om ketens geschreeuwd, zodat hij beschermd zou zijn tegen zichzelf, maar op het moment dat hij zich bezint en zich los wil rukken, bemerkt hij dat zijn bewaker hem niet meer vrij laat en dat zijn ketens in zijn vlees zijn gegroeid.
Dit is de situatie waar velen momenteel in verkeren.
Er gaat een opwekking tot vrijheid door de wereld en velen willen hun boeien afwerpen, maar zij bemerken dat dit pijn kost en dat zij verzuimd hebben zichzelf te oriënteren in de wereld buiten hun gevangenis.
De omwending van gevangen tot vrij mens geschiedt daarom uiterst langzaam: men moet zichzelf leren kennen om te weten waartoe men in staat is.
En vooral: de angst moet teruggewezen worden naar zijn plaats voordat deze de mens tot een levenslange gevangene maakt.
Angst belet creativiteit, het scheppen uit het innerlijk.
Daarom belet hij ook de spiritualiteit die een scheppingsdaad is.
Spirituele mensen roepen tegenstand op, omdat zij scheppen uit niets en beelden voortbrengen die bij de imiterende mens onbekend zijn.
Of hij haast zich hen te imiteren, dan wel hij valt hen aan.
De spiritueel scheppende mens staat altijd tussen twee groeperingen: de imitators en de agressors.
De eersten zijn hem horig, de laatsten zoeken hem te vernietigen.
Hij zal slechts medelevenden vinden onder hen die van hetzelfde Ras zijn, die scheppen uit niets, uit het ongrijpbare "niet-zijn".
Dit onbeschrijflijke "niets" is voor deze mens de onuitputtelijke Volheid, waarin al zijn scheppingen in beginsel op hem liggen te wachten.
Deze mens is een dienaar van de oerwetenschap, waarvan de natuur een voorbeeld is; hij is een kunstenaar die beelden schept uit een rijk dat de toeschouwer niet kent; en hij is religieus in de ware zin van het woord, d.w.z. terugkerende tot God.
Hoewel op het toneel dezer wereld weinig waargenomen kan worden van de werken dezer scheppers, hopen wij dat u, pelgrim naar de Hoogten der Wijsheid, u wilt scharen onder de naamlozen die in de schaduw arbeiden ter ere van hun Schepper.
Want waardoor zou men Hem, de universele Architect, beter kunnen eren dan door Zijn schepping?
Daar ook uw ziel uit Hem is voortgekomen zal zij moeten leven ter ere van Hem.
Dan pas zijt gij, pelgrim, aangekomen waar gij behoort te zijn en waar gij wenst te zijn.
Laat dit leven der ziel uw doel zijn en ga voort, want Hij komt u tegemoet als gij één schrede zet op de Weg die voert tot Zijn Hoogten.