De mensheid is op vlucht voor zichzelf.
Eeuwen van dogmatische religie, waarbij het schuldbesef intensief werd aangewakkerd, geven nu een mensheid te zien die wanhopig een genoegdoening zoekt.
God is vervangen door ego en de natuur ziet zich geïmiteerd in plastics.
De kunstmatige wereld waarin de mens gedwongen is te leven drijft hem tot zielloosheid en frustraties en tenslotte meent hij dat dit zijn werkelijke wereld is.
Een abnormaal verwrongen denkbeeld over God, kosmos, mensheid en natuur zorgt ervoor dat tegennatuurlijke, decadente en ongoddelijke toestanden normale begeleiders worden in het menselijke leven.
Zou deze mens uit de 20ste eeuw de normale, oorspronkelijke levenssituatie willen herstellen, dan zal hij toch zeker een flinke ommekeer moeten realiseren.
"God is dood!", zo roept hij en in zijn denken is dit waar, want daar waar het ego het middelpunt wordt van het menselijke denken, zijn God en ziel waarlijk als doden.
Door deze gedachtengang doodt men vervolgens de natuur en haar levenskracht en zo vertoont zulk een mens weldra ziekte-beelden, die de medici voor een raadsel plaatsen.
De afwezigheid van God en ziel brengt het ego op de voorgrond met zijn wet van: oog om oog en tand om tand.
Goed menende en principiële serieuze mensen kunnen onophoudelijk proberen de Liefde Gods in deze wereld te bevestigen, maar hoe zou deze Wet een levensbasis kunnen vinden wanneer God en ziel, zijn onontbeerlijke fundamenten, afwezig zijn?
Hoe zal men een mens, die uit het ego leeft, een goddelijke Wet kunnen bijbrengen?
Spreken niet beiden een andere taal?
Het ego kan men niet bestraffen, noch rechtvaardigen volgens een goddelijke Wet, noch minder kan men het een goddelijke Wet laten volgen.
Het ego-instinct zoekt zijn eigen wet en vindt deze maar al te duidelijk aanwezig in zijn omgeving.
Hoe kan men zich beklagen over een wereld van haat en geweld, van egocentriciteit en uitbuiterij, wanneer het ego, de overal tegenwoordige afgod, geen andere wetten kent dan die van "oog om oog en tand om tand"?
Het ego vreet anderen uit om zelf niet gevreten te worden en het verdedigt zich met hand en tand tegen aanvallen om zijn eigen existentie veilig te stellen.
De grote werelddemon: Ego, dwingt zijn dienaren zijn wet op te volgen en de zich zwak verheffende stemmen worden genegeerd in de orkaan van het massale gebrul.
Het ego heeft zichzelf overschat en zich een positie aangemeten waarop het geen recht heeft en nu moet het deze weg vervolgen wil het zichzelf niet vernietigen.
Wanneer de hoogmoedige, egocentrische Adam Eva blijft volgen wordt zijn weg bedolven onder doden, want Eva is de moeder der doden.
Doden door ego-geweld, doden door zielloosheid, doden door wanhoop, en doden door ziekten.
De dood is regent in het land van Adam-Eva en niemand kan hem onttronen, want er is geen andere regent.
Men kan zijn heerschappij vervloeken en zijn meedogenloosheid haten, er zal geen verandering komen zolang het ego de plaats van God heeft ingenomen.
Geen enkele religieuze beweging kan hier iets tegen doen, zolang men het ego blijft aanspreken in zijn zelfbevrediging en zijn verlangen naar ego-geluk, ego-trips, en ego-rust.
De storm moet uitrazen en de mens, die deze storm met lede ogen aanziet, kan zich slechts aan een sterke rots vastgrijpen om niet meegesleurd te worden in de razernij.
God is dood!
"Hij is niet dood", zo roepen de Jezus-aanbidders en zij storten zich in de ego-bevrediging die hen in een trance van sensuele zaligheid brengt.
Maar ook hier is God dood, omdat het ego zo intensief leeft.
De verscheurde maatschappij en zijn wantoestanden brachten een leegte die de mens nu tracht op te vullen door trance-toestanden waarbij hij zijn te korten vergeet.
Doch hierdoor wordt God niet levend.
Men schept slechts een ander dogma, een vormendienst, een spektakel waarbij de coulissen werden verwisseld.
De beeldenstorm schept plaats voor nieuwe beelden.
En dat moet wel.
Want deze, zo door schuldbesef geteisterde mens uit de 20ste eeuw durft niet alleen staan met zijn complexen.
Oosterse godsdiensten brengen het Westen slechts tijdelijke verlichting, totdat men ontdekt dat ook de oosterse godsdiensten verkracht werden door dogma's om de fatalistische oosterse mens tot spiritualiteit aan te zetten.
De symboliek van Eva-Hevah is geen westers privilege, maar het is een wereldbeeld, want daar waar zielen leven en strijden, daar komt het moment der beslissing.
Een ziel is niet gebonden aan ras, huidskleur en geboortegrond, een ziel is een onderdaan van een goddelijk Land en daarom zal zij overal hetzelfde zoeken: haar oorsprong.
Overal waar zij meent nog een sprankeltje goddelijkheid te vinden, daar zal zij heengaan, onverschillig waar dat is, want haar innerlijke godenvlam zoekt reinheid, waarheid en goddelijkheid om zich heen.
Een levende ziel laat zich niet weerhouden door uiterlijke omstandigheden, noch zoekt zij haar falen in uiterlijke belemmeringen, want zodra de ziel de binding met haar God bezit, herschept zij haar omstandigheden en roept haar God op in een wereld die godloos geworden is.
Het is beter godloos en wanhopig zoekend te zijn dan God te vervangen door Ego, want indien de troon des hemels wordt bezet door het ego, wenst God deze troon niet in te nemen.
De ego-Adam zoekt Eva omdat hij zich onbevredigd gevoelt en zich als ego onvolledig weet.
Zolang deze ego-drift in hem raast, kan hij Hevah, de Moeder der Levenden niet vinden.
In de natuur geldt de natuurwet der zelfhandhaving, doch deze is geen passie, geen ongecontroleerde, impulsieve hartstocht, maar zij wordt geleid door de natuurwetten der natuurgoden.
De mens, als tweeledig wezen, ziel en ego, heeft deze natuur-goden geprovoceerd en bespot.
Hij ontkende hun bestaan, zoals iedere dogmatische christen meent dat er naast Jezus geen andere Boodschappers bestaan hebben of bestaan zullen.
Niettemin bezit ieder rijk zijn heerser, en leeft er in iedere sfeer een god, die zijn dienaren opdrachten geeft.
Zolang de mens zichzelf niet kent, hoe kan hij dan menen iets af te weten van al die natuurrijken, die op hun beurt wederom ondergeschikt zijn aan de Alschepper?
Hoe kan hij menen iets van de natuur te weten als hij godloos geworden is, het bestaan van God ontkent, natuurgoden bespot en onzichtbare heersers wantrouwt en verwerpt?
Is zijn gedrag niet een afspiegeling van zijn onwetendheid en zijn inzichtloosheid met betrekking tot zichzelf, tot deze mens, die het grootste wonder van de schepping wordt genoemd.
Het dier bezit een instinct en reageert daar feilloos op; de mens bezit dit instinct nauwelijks meer, doordat hij gedwongen is te leven in een kunstmatige wereld.
Bovendien bezit hij niets anders dat dit instinct kan vervangen, hij heeft niets dan zijn aangeleerde wetenschap, zijn falende proeven en zijn zelfoverschatting, die hem op een tegennatuurlijke weg voeren.
Er leeft nog slechts één overheersende impuls in deze mens, hoewel ook deze reeds wordt verziekt: de impuls die hem tot Eva drijft.
Het is het laatste natuurlijke gevoel dat hem is overgebleven, doch ook dit zal hem weldra ontnomen worden nu de wetenschap kans ziet de Adam-Eva verhouding te imiteren.
Door deze natuurlijke drijfveer te vervormen brengt men de ego-Adam niet van zijn Eva-der-doden af, maar men verziekt hem zodanig dat hij eveneens een ziekelijke Eva-beeltenis zoekt.
Hoe zou deze verziekte Adam ooit op het spoor van een Hevah-gedachte kunnen komen en op zoek gaan naar een Moeder der Levenden?
Daar waar hij ziek is en psychisch gestoord wordt, daar zal zijn denken nooit juist kunnen reageren op de oorspronkelijke Idee.
Deze hedendaagse tijd is een lichtloze saturnale fase
geworden, waarin de goddelijke Idee onmogelijk nog ingang kan vinden, want allereerst moet de mensheid spiritueel gezond worden, moet Adam zich herstellen, opdat hij een Adamas kan worden.
Het verziekte, hongerende brein zoekt mogelijk naar
God, maar neemt genoegen met een imitatie, omdat het ver afgedwaald is van de individuele waarheid.
Een egocentrisch mens, die zichzelf onbeheerst laat gaan in de egodriften en de egowetten en voor alles de ego-handhaving volgt, is immers een ziek mens, niet toerekeningsvatbaar?
Hij heeft zichzelf zelfs onder het dier geplaatst.
In onze tijd oordelen de zieken de zieken en de gezonden worden uitgelachen, want zij proberen te leven in een reusachtig krankzinnigengesticht. Wanneer zulk een spiritueel gezond mens appelleert aan een Hevah, een Moeder der Levenden, en het beeld van Eva, de moeder der doden, verlaat, fulmineert de horde der bezetenen tegen hem en tracht hem uit zijn gezichtskring te bannen, want hij roept de herinnering aan hun schuld wakker en men was juist druk doende om deze schuld te vergeten.
Zodra een mens zijn naaste attent maakt op de beslissende keuze, die hij tegenover God en zijn geweten moet doen, wordt hij bespot, getreiterd en op een zijspoor gezet of men vertrapt hem en probeert hem te verdrinken in een zee van vergiftigende denkkracht.
Niettemin is er geen andere mogelijkheid dan het appèl levend te houden, dan zichzelf en zijn naaste te herinneren aan "hoe het zou moeten zijn", en zich geen rad voor de ogen te laten draaien door die prachtige imitatie, die zelfvoldaan aan de mens wordt voorgelegd.
De imitatie is het product van de mens, de waarheid en de oorspronkelijkheid zijn de scheppingen Gods.
Ook in de spiritualiteit.
Daar waar de mens zichzelf bevredigt met de woorden, met de citaten en met de daden zijner "helden", daar is hij nog steeds niet goddelijk, noch scheppend.
Doch zodra hij uit zichzelf een goddelijke daad stelt, daar is hij wederom met God en wandelt met God.
Imitatie brengt verstening en doodt de kern des levens.
Eva is een slechte imitatie van Hevah, de dood is een schijntoestand van het waarachtige Leven.
Daarom kan geen enkele uiterlijke dood het Leven naderbij brengen, noch spiritueel noch stoffelijk.
Eva brengt de mens niet tot Hevah, zij zijn vijandinnen.
Om van Adam tot Adamas te gaan moet de mens de weg van de levende innerlijke God volgen en daarbij speelt de natuur de rol van dienares, zoals het ego, de schepping der natuur, de dienaar van de ziel zal worden.
De moderne oppositie tegen de maatschappelijke verhoudingen is een voortvloeisel uit de verwrongen innerlijke zijnstoestand der mensen.
Men wil alle maatschappelijke standen verwerpen: er is geen dienaar en geen meester, er zijn geen knechten en bazen, er zijn slechts mensen.
De praktijk bewijst dat men echter vecht tegen een ingeboren, kosmische en natuurlijke wet.
De spiritueel hiÎrarchiale lijn vond zijn imitatie en afspiegeling in de wereld.
Ieder mens wordt geboren als twee wezens in één: koning en dienaar.
De ziel moet de koning worden en het ego haar dienaar.
De sociale verhoudingen, volkomen misplaatst, zijn een concretie van de misvatting van de mens omtrent deze adeldom der ziel en het dienaarschap van het ego.
Alles probeert men te imiteren in de stof, ook als er geen imitatie mogelijk is, omdat de stof het volkomene niet kan weergeven door haar eigen onvolkomenheid.
Een zielloos mens kan geen adeldom en geen meesterschap tonen, hij ontaardt altijd in decadentie, overheersing en uitbuiterij.
Het ego is niet koninklijk omdat zij de koninklijke gaven mist.
De halsstarrigheid van het ego om naar volmaking te streven is een psychische aandoening geworden, een krankzinnigheid.
Op deze krankzinnige aandoening is de maatschappij gefundeerd.
Daarom zijn er die lachwekkende rangen en standen, die potsierlijke adeldom die de eveneens potsierlijke dienaren tracht uit te benen.
Doch allen streven naar vervolmaking, naar adeldom, ook de schijnbare dienaren.
Dan ontbrandt er een felle strijd, want allen willen zij bevoordeeld worden, toonaangevend zijn, gekend worden, omdat niemand weet wat waarlijke adeldom inhoudt.
De adeldom der ziel schenkt heel wat anders dan maatschappelijke voordelen en heel wat anders dan profijt.
Zou de mens dit beseffen dan zou hij al snel zijn strijd staken, want het zou hem de moeite van zijn inspanningen niet waard zijn.
Nu houdt hij zijn strijd vol, onderwijl naarstig zijn pionnen verzettend, vandaag vecht hij voor zijn eigenbelang, doch morgen ontsteelt de naaste hem dit weer.
Zo blijft de kluwen vechtenden in beweging en vloeit het bloed zinloos, want de duurzaamheid en het waarlijke Leven dalen niet in.
God zoekt de doden niet, Hij zoekt de Levenden.
Hij zoekt de ziellozen niet, Hij zoekt de zielebezitters.
Zolang Adam terwille van Eva, de moeder der doden, de materie aanbidt maakt God zich niet bekend, niettegenstaande lofgezangen, bezielende preken, financiële offeranden en trouwe plichtsbetrachting.
Hevah - de Moeder der Levenden - brengt Adamas tot God, waar deze zich ook bevindt en wat deze ook voor arbeid verricht.
Adamas blijft roepen in het duister en vecht zich een weg tot het Licht en laat zich niet ontledigen door de bloedzuigers der ego-waanzinnigen.
Deze Adamas bevindt zich altijd daar waar de God der levenden hem horen kan.
Daarom zal hij nooit tevergeefs roepen en nooit te vergeefs lijden, zijn gebed wordt verhoord.
Als hij maar bewijst tot de Levenden te behoren.
Dat is zijn enige opdracht.
Zij, die dezelfde noemer bezitten, vinden elkander en zo vinden God, de Schepper der Levenden en Adamas-Hevah, Zijn levende schepsel, elkander eveneens.
Blijf daarom in het Land der Levenden, Adamas en luister niet naar de melodie des doods, want de God des Levens is uw Begin en uw Einde.
In Hem vindt u uzelf terug: Adamas-Hevah, de mens die uit God geboren is.