129 - De weg der sterken

Zij, die onder één noemer samen te brengen zijn vinden elkander altijd. 

Dit geldt in de spiritualiteit en het geldt in de materie.  

De volksmond zegt: "soort zoekt soort" en: "zag mij wie uw vrienden zijn en ik zal zeggen wie u bent!" 

Een mens kan vele kennissen bezitten, maar slechts enkele vrienden, en hij noemt diegenen zijn "vrienden", die bewijzen dat zij smart en vreugde met hem delen kunnen. 

Mensen van gelijke innerlijke standing begrijpen waarom de  ander lijdt en waarom de ander vreugde kent.  

Hun weg voert langs dezelfde obstakels, zij het dan in een enigszins andere nuancering, maar zij ontmoeten dezelfde barricaden en vreugden, omdat er in werkelijkheid slechts één Weg bestaat, die slechts uiterlijke verschillen kent. 

Het is de weg van de mensen die van hetzelfde oorspronkelijke Ras des Lichts zijn; zij houden het grote Doel in het oog en zij accepteren de consequenties om dat doel te bereiken, zij aanvaarden de moeilijke gang van hun leven, omdat zij weten dat zij, die kwaliteit bezitten, beproefd zullen worden. 

Één ding hebben zij allen gemeen: zij vervallen nooit in het horizontale gedrag van de massamens.  

Voor hen is de innerlijke Weg tot de Hoogten een vanzelfsprekende weg en zij verliezen geen tijd met de schone veelbelovende leugens dezer maatschappij, noch vullen zij hun denken met minderwaardige interessen, want zij weten dat hun denken hun gehele wezen kan domineren en het vernieuwen of vernielen. 

Daarom is deze mens ongeïnteresseerd in banale of onwaardige onderwerpen, want zij verontreinigen of verlagen zijn denken 

Hij weet dat hij iedere verontreiniging weer zal moeten uitwissen en hij wil zichzelf niet extra belasten op deze toch al zware levensgang. 

Daar waar hij afscheid heeft genomen van een autoritaire spirituele macht beseft hij dat hij nu in zich zelf zulk een leiding-gevende kracht zal moeten scheppen. 

Overgelaten aan zichzelf zullen de verleidingen komen, die hij sterker zal ondergaan dan ooit tevoren, want niemand houdt hem van deze misleidingen en schijnvreugden af, noch is hij gebonden door uiterlijke wetten en plichten. 

Wellicht laat hij zich nog enige tijd weerhouden door de hem bekende wetten, die hem tot een gewoonte zijn geworden, maar weldra komt het ogenblik waarop hij doet hetgeen hij wil doen en hetgeen bij zijn innerlijke staat past. 

Op de aan dogma's en wetten gebonden mens zijn de woorden "soort zoekt soort" en "zeg mij wie uw vrienden zijn...." nog niet van toepassing, want deze wordt belet zichzelf te zijn door de groepsmentaliteit en zijn leider, maar daar waar de mens wederom zichzelf wordt, daar zoekt hij zijn soortgenoten. 

Deze behoeven zich niet in zijn directe nabijheid te bevinden, zij kunnen ver weg zijn, maar zij gevoelen zich één, niettegenstaande de grote uiterlijke afstand. 

Waarlijke innerlijke gelijkheid kent geen afstand, zij kent de innerlijke Wet die zich door geen tijdruimtelijkheid laat weer-houden. 

Zodra deze innerlijke wet in de mens resoneert ziet hij zijn weg en hij weet dat deze moeilijk zal zijn hoewel de uiterlijke wetten en dogma's zijn weggevallen. 

Zijn geweten en zijn intuïtie vormen twee gidsen, die strenger zijn dan iedere uiterlijke meester en hij kent de gevolgen als hij deze twee gidsen negeert. 

De banvloek wordt niet over hem uitgesproken, maar hij ver-vloekt zichzelf en deze vloek wordt hem tot een teistering, een gewetenswroeging, totdat hij terugkeert op zijn schreden en boete doet. Zij die vrijwel doorlopend op deze wijze zondigen tegen intuïtie  en geweten hebben een uiterlijke macht nodig om hun schuld-gevoel te kunnen nivelleren. 

Zij hebben, dan wel in een ver verleden dan wel in het heden een bijna onoverkomelijk vergrijp tegen hun geweten en hun intuïtie gepleegd en uit een innerlijk onbehagen zoeken zij een mogelijkheid voor een compromis. 

Wij hebben wel eens horen zeggen. "Ik ben vroeger een Kathaar geweest, een Tempelier, een Graalridder,

een Magiër.....", maar nooit zei iemand: "Ik ben een dief geweest, een misdadiger of een lafaard."

Neen, de mens herinnert zich het liefste een verheven zijns-toestand. 

Het onbegrijpelijke is echter altijd: Waarom is de Kathaar terug-gevallen in een minderwaardig levenspatroon? 

Waarom is de Tempelier een door begeerte gedreven mens geworden? 

Waarom is de Graalridder een egoïst geworden, die slechts zijn eigen belangen dient? 

En waarom is de Magiër een volkomen onmagisch mens geworden? 

Er is altijd een lacune in deze beweringen, die nooit anders kan worden verklaard dan dat als deze mens werkelijk degene is geweest die hij beweert, hij een verrader, een mislukkeling of een lafaard moet zijn geweest. 

De fout waardoor hij in dat vorige leven heeft gefaald spreekt wederom uit zijn huidige leven en zijn trotse en zelfgenoegzame woorden worden hem tot een oordeel. 

Hij pronkt met een verleden dat hij nimmer heeft bezeten, dan wel hij is onwetend en inzichtloos en beschuldigt zichzelf van verraad, lafheid en gewetenloosheid. 

En zoiets zou de mens nooit doen. Iemand die waarlijk een ver-heven mens is geweest en faalde, zal zijn uiterste best doen om deze fout te herstellen en spreekt er niet over.  

Welk mens is trots op zijn misstap? 

Het zelfstandige, wetende individuum wordt altijd voor zijn oude falen geplaatst om hem te dwingen deze drempel te overschrijden. 

Een serieus mens krijgt de kans zijn misstap te herstellen, grijpt hij die kans niet, dan bewijst hij een schijnspiritualist te zijn. 

Zodra de mens blijk geeft het ernstig te menen met de spiritualiteit, plaatsen de omstandigheden hem voor de consequenties, opdat hij zijn woorden waar zal kunnen maken. 

De serieuze pelgrim is daar blij om, de schijnspiritualist wringt zich in allerlei bochten om deze consequentie te vermijden. 

Zijn levensgedrag tekent hem en wordt hem tot een oordeel. 

Iemand kan doorlopend over zijn spirituele hunkering spreken, maar wanneer zijn levensgedrag het tegendeel vertoont is hij een gespleten, dan wel een schuldbewust mens en wordt hij noodgedwongen een schijnspiritualist. 

Iemand kan beweren dat hij Kennis bezit, doch wanneer hij lijnrecht tegen zijn geweten en intuïtie handelt en zichzelf doorlopend mentaal verontreinigt, bezit hij die Kennis niet.  

Daarom is deze hedendaagse tijd zo rauw en ontmaskerend, omdat blijkt dat er zeer weinig overblijft van hetgeen miljoenen gedurende eeuwen zeiden. 

Hieruit blijkt dat de kern voos dan wel minimaal waarachtig is. 

Men kan een groot bewonderaar zijn van onverschillig welke boodschapper uit het verleden, maar deze bewondering zal niets anders zijn dan een geëmotioneerde heldenverering, wanneer men zijn woorden niet praktiseert. 

Heldenverering in de spiritualiteit, in de kunst, in de sport, is niets anders dan het zich vastgrijpen aan een autoriteit, omdat  men de eigen minderwaardigheid als een tekort of een schuld ondergaat.  

Begaafde mensen, hetzij in de spiritualiteit hetzij in welke horizontale kundigheid ook, kennen geen heldenverering, er is  slechts het herkennen en waarderen van gelijken of meerderen. 

Hij die ervan droomt te zijn zoals zijn naaste of te bezitten hetgeen zijn naaste bezit, wordt gedreven door zelfbevrediging, de begeerte om iets te zijn, iets te hebben. 

Zodra men deze heldenverering vergeet wordt men geconfronteerd met de eigen realiteit, die men het liefste vergeten wil. 

Daarom kennen veel mensen bitterheid en teleurstelling, het leven ontnam hen hun helden, spiritueel dan wel stoffelijk. En een wereld zonder "helden" is grauw, uitzichtloos en nutteloos. 

Dan vlucht men in de ziekte, in allerlei genietingen of in exaltaties; het leven wordt door deze mens niet aanvaard zoals het is, bezit levensangst, angst voor de werkelijkheid. 

Zulk een mens zal het in deze ontmaskerende tijd bijzonder moeilijk hebben en dus zoekt hij een asiel in de kerken, in de geëxalteerde religieuze uitingen, in ziekten, in nerveuze de-pressies, in al die verschijnselen waaraan onze tijd zo rijk is en  die de profiteurs onzer maatschappij gelegenheid schenken zichzelf hieraan te bevredigen, materieel en spiritueel. 

De mensheid is gefrustreerd, omdat zij, zowel als individu en als groep, de kans tot herstel heeft laten voorbijgaan. 

Iedere Boodschapper die de mens als een individu aanspreekt, schenkt deze een kans om zichzelf te genezen van zijn innerlijke frustratie, van zijn schuldcomplex, van zijn gewetenloosheid. 

Hij werpt hem terug op zijn ingevreten fout en plaatst hem voor  de realiteit, dat is de enige, afdoende oplossing voor de falende mens.  

En is in diepste wezen niet ieder mens, onverschillig hoe hij zich heden gedraagt, een falend mens, een falend individu, een gevallen Lichtzoon?  

Maar wat doet hij met dit besef? 

Neemt hij er genoegen mee? 

Zoekt hij een compensatie, een uitvlucht, een bedekking? 

Of aanvaardt. hij de consequenties en gaat hij opnieuw beginnen met de aloude, innerlijke Weg, op basis van intuïtie en geweten, daar beginnende waar hij eens is blijven steken, in het oerverleden, dan wel in het heden? 

Vanzelfsprekend is dat niet gemakkelijk, want die oude drempel tekent zich weer voor hem af, de drempel die hij liever zou vergeten.  

De drempel die hij bedekte met frasen, theorieën, dogma's, wetten en compensaties.  

Die hij soms zelfs trachtte af te kopen door materiële giften. 

Hoeveel bewegingen zijn daardoor rijk geworden aan geld en goed? 

Daarom: de innerlijke Weg zonder dogma's en wetten is niet gemakkelijker, hij is veel zwaarder, want de serieuze pelgrim wordt wederom voor zijn individuele drempel geplaatst. 

Doch degenen die van zijn ras zijn en die eveneens deze innerlijke Wet herkennen, zullen naast hem staan, omdat zij zien hoe hij worstelt en omdat zij zien hoe hij zijn best doet voor de overwinning, hoe hij zijn microkosmische lafheid, zijn loochening negeert en doorzet, hoewel hij weet dat de beproevingen voor hem zullen komen. 

Dat is waarachtige moed.  

Deze mens bewijst dat hij innerlijk een verleden bezit, dat waar-lijk verheven is geweest, hoewel hij faalde. 

En wie onder zijns gelijken zal hem willen of kunnen oordelen, daar zij allen faalden? 

De autonome, individuele mens is dikwijls iemand die geteisterd wordt door vallen en opstaan, maar hij is zichzelf, de waarachtige mens. 

Iemand die valt is geen falende meer zodra hij wederom opstaat, maar hij die valt en blijft liggen in de modder van dit levensbestaan, hij is de falende die de autoriteit nodig heeft om zijn falen te bedekken. 

De pelgrim die het stof van zijn klederen schudt is een wetende en een moedige ziel, maar hij kan verder gaan omdat zijn blik de verten ziet. 

Hij ziet niet slechts het stof waarin hij is gevallen, maar hij ziet  een Aurora blinken achter de bergen aan het einde van zijn weg. 

Hij die valt, de modder ruikt er daarover klaagt, behoort op te staan, eerder zal hij de stank niet kwijtraken. 

En dan nog moet hij zijn klederen reinigen. 

Hij die de stank van deze modder kent zal nooit zich vrijwillig daarmede besmeuren. 

De confrontatie met de geur zal hem doen walgen. 

De mens die meent zijn microkosmische verleden te kennen zal de verloren draad wederom willen opnemen en hij zal herstellen hetgeen hij misdaan heeft en verder gaan daar waar hij bleef steken. 

Dat is consequent en bewijst Inzicht en Kennis. 

Iedere kans die hem tot innerlijke verrijking en tot innerlijke genezing geboden wordt, zal hij aangrijpen, omdat hij hunkert naar de geest en zich als spiritueel mens bewijzen wil. 

Hij toont zijn kennis en al zal niets menselijks hem vreemd zijn, hij herstelt zijn fouten en tracht zijn onvolmaaktheid te overwinnen. 

Daarom wordt hij dan een harmonisch, natuurlijk ego, waarin de ziel alle mogelijkheden tot herstel ontvangt. 

Op zulk een mens rust de verantwoordelijkheid en de taak om de werkelijkheid van de individuele zielegang uit te dragen en hij zal slechts reactie ontvangen wanneer hij de zielehandeling praktiseert: haat bij hen die weten en niet doen, sympathie bij hen die eveneens hetzelfde betrachten. 

Uw levensgang bewijst wie u bent, pelgrim.  

En uw ideaal zal het hart van uw leven zijn, want daar waar uw hart zich bevindt daar bevindt u zich eveneens.  

Zo uw hart ergens vol van is zal uw tong deze volheid verklanken. 

Dat wordt dan uw innerlijke visitekaartje: uw tong verraadt de interesse van uw hart. 

Of u veel spreekt dan wel weinig spreekt is van geen belang; het gaat er slechts om waarover u spreekt, want daar ligt uw werkelijke interesse. 

Het is niet nodig een zelfbeheerste, strakke en soms gefrustreerde schijnspiritualiteit te demonstreren, want de waarheid bewijst zich altijd.  

En de spirituele mens moet waar zijn om de Weg tot de Hoogten te kunnen gaan. 

Wees daarom nooit geremd, omdat u uw schuldgevoel en uw zwakheid kent, en ga voort, pelgrim.  

Daarin ligt uw kracht, en daarin zult u eveneens uw vreugde vinden. 

De Vrede van Bethlehem legt zich pas in u wanneer u doet het-geen intuïtie en geweten van u vragen.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene