In de spirituele literatuur komt men meer dan voldoende bewijzen tegen dat de alchemische, gnostieke en waarlijk geestelijke mens begiftigd moet zijn met allerlei koninklijke eigenschappen.
Er huizen in ieder mens de instincten van verschillende dieren, dieren die de literatuur verrijkt hebben met hun diepzinnige symboliek.
Zoals de zwarte raaf het symbool is van Saturnus, zo kent men de gevleugelde leeuw en de haan als symbolen van de moed des harten, de dapperheid of de moed der Kennis.
Hij, die kennis en inzicht bezit, heeft meer moed van node dan zijn medemens.
Moed om de realiteit en de consequenties onder ogen te zien, om de draak tegemoet te treden, niettegenstaande men weet dat deze reeds velen heeft gedood.
Door deze moed werden alle legendarische en mythische figuren bezield en zij heeft niets te maken met de moed van de wanhopige mens, die voor zijn leven strijdt.
De profane moed is te vergelijken met de gewone leeuw, moedig wanneer het gevaar geweken lijkt en hoogstens moedig wanneer de nood daartoe dwingt.
Dit is de moed van het egocentrische belang, de leeuw (zonder vleugels) is het symbool van de persoonlijkheid, het ego.
Zodra echter de leeuw vleugels verkregen heeft wil dit zeggen dat intuïtie en geweten, de twee machten der ziel, de leeuw uit zijn eigen belangensfeer hebben opgeheven.
Een koninklijk bezield mens bezit de moed van de gevleugelde leeuw: gewapend met intuïtie en geweten, gedragen door de kennis van de ziel treedt hij de gevaren tegemoet en zo zal hij de overwinnaar worden, want hetgeen hij onderscheidt is onzichtbaar voor de ogen der massamensen. Daarom wordt aan de koninklijke mens de oproep van de geest gericht: zij kunnen weten en zij kunnen de tekenen der tijden doorzien.
Zij worden voortgedragen op de beide vleugelen die hun koninklijkheid sieren en daarom kunnen zij niet doof en blind blijven.
Slechts wanneer door de zwarte raaf het voedsel aan de duif der innerlijke vrede en wijsheid wordt ontnomen, kunnen dezulken tot de onkoninklijkheid vervallen; doch de tijd snelt heen en er resten niet veel dagen meer om stil te staan bij het mogelijke wel of niet kunnen.
Het gaat er nu niet meer om of de koninklijke mens zou kunnen, maar hij MOET.
Er zullen mensen moeten zijn die de moed hebben om de tegenstander, die eigenbelang heet, tegemoet te treden.
Het doet er niet toe welk etiket deze mensen dragen, waartoe zij uiterlijk behoren, waar zij wonen of werken, maar het is van belang dat zij de vleugelen van intuïtie en geweten hebben aangegespt en de kreet der opstanding bij de eerste geest-zonnestralen uitroepen.
De koninklijke haan der spirituele victorie moet hen bezielen en dan gelden geen onbenullige en egocentrische excuses meer, dan geldt slechts nog: het doel.
Wat is het doel?
Geen doelstelling van enige beweging, geen materieel doel, geen prive-belang, maar het grote doel des levens, waarvoor al die smarten worden geleden, waarvoor al die mensen wanhopig zoeken en hunkeren.
Het doel om waarachtig "mens" te worden.
Het doel ligt niet op het intellectuele vlak, noch op de mystieke hoogten der vrome aanbidding, het doel ligt hier, in de realiteit van het aardse bestaan.
Ieder mens moet zich door dit aardse leven heenvechten met als enige doelstelling: herstel van de waarachtige koninklijke mens.
Velen wroeten in de modder van het materiële genot, zij eten zich zat aan de vruchten van deze wereld hoewel in de verte reeds de noodklokken luiden.
Doch zij zullen het niet meer horen, want zij zijn oververzadigd en hun zeven Werkelijkheden Gods (zoals in het Boek van Henoch staat), de zeven ingeboren zintuigen van de waarachtige mens zijn onmachtig geworden om hen te wekken bij de eerste geestelijke roep.
Er zijn vele koninklijke mensen op deze wereld, maar te weinig beseffen zij hun edele afkomst en te weinig bezitten zij de moed van de gevleugelde leeuw, omdat zij te angstig zijn om de vleugelen van intuïtie en geweten aan te gorden.
Zij sluipen liever door de jungle tussen de ikzuchtige roofdieren dan op te stijgen op de vleugelen der adeldom.
Want, zeg mij, pelgrim, is het niet gemakkelijker intuïtie en ge-weten te negeren en rond te sluipen met de horde der vraatzuchtige roofbeluste leeuwen?
De kudde schenkt bescherming, maar de eenzaamheid van het verheven koningschap schenkt niets dan verantwoordelijkheid, lasten die zwaar drukken; en bovendien wordt deze mens de schietschijf voor de pijlen die verraderlijk vanuit de jungle op hen afgevuurd worden.
"Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen" en "hoge bomen vangen veel wind", zegt de wijze volksmond.
Niet ieder mens is in staat de verantwoording van zijn koninklijke afkomst te dragen.
Wel, dan is deze mens beslist niet koninklijk.
Koninklijkheid brengt de moed des harten mede die de adeldom der ziel liefheeft.
Het hart moet zich in de strijd begeven, de strijd om het koningschap te herwinnen; niet de strijd voor zichzelf, maar de strijd die het grote Doel dient.
De mythische ridders die de draak verslaan werpen zich met hart en ziel in die strijd, en toch hebben zij deze strijd niet lief.
Zij zijn eenlingen die door de kudde uitverkoren worden om de grote draak der tegenstand aan te vallen.
De tijd der mythen herleeft, de mensheid gevoelt reeds de stinkende walm van de monsterachtige draak die uit zijn hol te voorschijn komt, maar zij weet niet wat te doen.
Zij bezit de vleugels niet om zich aan de greep van deze draak te onttrekken, noch bezit zij de moed der Kennis, zodat zij deze draak met ÈÈn steek kan doden.
Er wordt om individuen geroepen.
Ridders, edelen, die getuigen kunnen uit de sfeer van intuïtie en geweten en zich consequent aan de oproep des geestes houden.
Want alles vergaat immers?
Er zijn geen eeuwige waarden dan de waarden des geestes.
Alle bezit ontglipt aan de begerige vingers der roofzuchtige leeuwen en als het ogenblik daar is waarin men de ledigheid en de armoede ontdekt, opent de mond zich in een kreet om hulp of een kreet van protest.
Dan behoren de eenlingen, de gevleugelde leeuwen, zich naar deze gewonde roofdieren te spoeden, wellicht begint er een in-zicht te gloren.
De strijd tussen de zwarte raaf en de duif der innerlijke vrede zal hard zijn en dan kan de eenling niet zeggen: "Ik ben blind en doof", want hij heeft een opdracht.
Geen opdracht vanuit de één of andere groepering, maar een opdracht van binnenuit, een roep die opwelt vanuit het bezielde en moedige hart dat nimmer te vermoeid zal blijken te zijn om aan deze opdracht gehoor te geven.
Het is niet uw taak om materiële successen te boeken, noch om uw woning te verfraaien en uit te zien naar de dag van uw welverdiende pensioen.
De koninklijke mens vindt geen bevrediging in deze doelstellingen, hij zoekt het lied der hoogste sferen, waarheen zijn vleugelen hem kunnen brengen.
Alle koninklijken, die vermoeid van hun materieel gezwoeg, de moed en de kracht niet meer bezitten om hun vleugels uit te breiden, zij zullen zich bedroefd gevoelen, niettegenstaande hun keurige, gezapige bestaan.
Want de koninklijke mens zoekt zijn koninklijke gaven te ontplooien en hij zoekt levensvervulling in de wereld des geestes en daarom gaat hij aan alle lichamelijke lijden, aan alle pijlen van het intellect, aan alle mystieke en occulte gepoog voorbij.
Hij kan de zang van intuïtie en geweten niet vergeten en hij telt de uren, de dagen en zelfs de levens niet in zijn zoeken naar de oorsprong van dit lied.
Zelfs wanneer zijn hart bloedt door de teleurstellingen en de haat van zijn medemensen laat dit Lied der Vleugelen niet af.
"Hij, die het sterkste geduld bezit, hij is een groot mens", zei de Boeddha.
De koninklijke mens weet dat hartewonden zich helen wanneer dit Lied der Vleugelen maar blijft aanhouden.
En het blijft waarneembaar zolang hij zijn beide vleugels gebruikt en de weg der hemelen volgt.
Hoog boven de schone woorden der onbezielde voorgangers, uitstijgende boven de dreunende gezangen der mystiek religieuze kudde, verheft deze koninklijke mens zich tussen hemel en aarde en ziet de onwetende massa tobben, hoort hun geweeklaag, hun zelfmedelijden, hun haatkreten en hun protestsongs, maar hij beweegt zich niet.
Hij wacht slechts, zoals een adelaar in de luchten, op de eenling die zich van deze kudde losmaakt of die gewond en vermoeid terneder zinkt en dan is zijn tijd gekomen, want slechts het koninklijke individu is waardig om gered te worden.
In deze Aquarius-era voltrekt zich de botsing tussen de massa en de eenling, een consciëntieus observeerder herkent dit.
En daarom moeten de koninklijke mensen paraat zijn en zich nooit laten verleiden om hun koninklijkheid prijs te geven, want dat is de opzet van de jungle-horde.
Uw koninklijkheid is het enige dat deze horde niet bezit.
Het gaat - vanaf de jongste tijden - om het Licht van Adamas.
Als men u belaagt, als uw levensweg meer doornen dan rozen toont, als de nacht lang lijkt en donker, onthoudt dan één ding, pelgrim: uw koningschap wordt verlangd.
In deze lichtloze wereld waar intellectualiteit de plaats van de innerlijke Kennis heeft ingenomen, waar men afgoden aanbidt, terwijl men de grote onbekende God negeert, is het goddelijke Licht de inzet van alle strijd.
Achter alle politieke, maatschappelijke, religieuze en gewetensproblemen ligt slechts die archaïsche strijd verborgen van Licht en duister, van de verworden Lichtzoon met zijn God.
Deze verworden Lichtzonen hebben zich verenigd, omdat zij macht zoeken.
Waarom verenigen de koninklijken zich niet?
Waarom beseffen zij niet dat éénheid overwint, ook in de strijd tussen licht en duister?
Waarom erkennen zij niet dat de kracht van een gezamenlijk licht de duisternis verandert in vage schaduwen, die heenvlieden zodra het Aurora aanbreekt?
Zijn de koninklijken nog te zwak?
Zijn hun vleugels nog te teer, hun moed niets dan woorden en ijdele klanken?
Dan zal de horde der gewetenlozen het aardrijk vertrappen en de Geest zal de tijdelijke woning toesluiten en er zal niets meer zijn dan de kale rotsen van de saturnale dorheid.
Ach, waartoe dienen leringen wanneer de koninklijke mens zijn vleugels niet spreidt?
Waartoe dienen bezinningen, meditaties en offeranden, wanneer de koninklijke mens de verantwoording van de eenzame hoogte van het koningschap niet durft te aanvaarden?
Waarom, vermoeide koninklijke mens, gevoelt gij u beschermt in de kudde der onwetenden als u toch weet dat hun voeten u zullen vertrappen, zodra het eigenbelang als een storm door de gelederen loeit?
Durf te zijn wie u bent.
Een eenling, een mens met principes, een mens die intuïtie en geweten als een koninklijk wapen voor zich uitdraagt.
Zodra u de vleugelen van intuïtie en geweten uitbreidt zult u bemerken dat de moed uw hart binnentreedt, een moed die onverwoestbaar zal zijn.
Dan deren u de kreten der horden niet meer, dan vreest u hun pijlen, hun haat, hun domheid en hun valsheid niet meer, want u verkent een andere wereld, die u rijkdom schenkt en een zeker weten, een Kennis, waarbij zelfs de scherpste intellectualiteit niets dan onnozelheid blijkt te zijn.
U, koninklijke mens, onverschillig waar u leeft, woont, werkt en lijdt, zult u verheffen uit de drek der zwijnen!
Probeer uw vleugels!
Stijg op, op de kracht van intuïtie en geweten en zie hoe de legendarische moed der ridders uw hart binnenkomt en bemerk hoe onkwetsbaar u bent.
Deze Kennis is voor u, koninklijke mans, niet slechts een geloof, maar het is een zeker weten.
U behoeft slechts uw vleugels uit te slaan en HET is weer daar: de Kennis, die alle mensenverstand te boven gaat en waarmede gij, koninklijke mens, gaat overwinnen.
Aurora! In de Vrede van Bethlehem vindt uw duif wederom haar voedsel.