120 - Pinksteren

De christelijke wereld viert heden zijn Pinksterfeest.

Eeuwenlang hebben zich de misvattingen rond dit Pinksterfeest opgestapeld en nog is de mens niet moede geworden zijn behoefte aan religieusiteit uit te dragen in uiterlijke feesten.

Men noemt Pinksteren: het feest van de uitstorting des Heiligen Geestes, maar tot op de dag van vandaag moet deze Geest zich nog bewijzen in het leven van de mensheid. 

Onbegrip, egocentriciteit en hoogmoed hebben de idee van Pinksteren veranderd tot wat zij heden is: vormendienst en dogma.

Anderen zien zichzelf als de uitverkorenen van deze Geest en veroorloven zichzelf allerlei misleidende handelingen.

In werkelijkheid is het Pinksterfeest een archaïsche herdenking of aanwijzing van een wedergeboorte in de Geest.

In de Joodse geschiedenis kende men drie feesten: Paasfeest: het feest van de ongezuurde broden; het Loofhuttenfeest: het feest van de Grote Verzoening en het Pinksterfeest of het Oogstfeest: het feest van de eerste gedesemde broden.

Alle aan de natuur aangepaste festiviteiten kan men terugbrengen tot een oerherinnering aan de leringen der goden.

Hetgeen men in de natuur herkent, moet zich eveneens voltrekken in het menselijke schepsel.

Het Paasfeest was in het verre verleden het feest van de offerande, het moment waarop het ego, het ongedesemde brood, zich gereed moest maken voor de werking van een spiritueel zuurdesem. 

Denkt u hierbij maar aan het gistingsproces zoals Paracelsus dat aanhaalt.  Gisting is een innerlijke vuurwerking: er komt een ingeboren leven vrij, dat het product volkomen verandert, waarna het de geest bevat.  Het Loofhuttenfeest is het archaïsche feest van de verzoening tussen mens en ziel, God en ziel.

Er is een eenheid ontstaan tussen beide elementen die dan tezamen die wonderlijke gistende werking voortbrengen. 

Zonder toevoeging van een derde product, moet deze innerlijke gisting ontstaan, waarna een herschapen ziel de Geest wederom kan aantonen die in haar verborgen was.

"Hun ziel schiep ik uit Mijn Geest en de wind", zegt God in het archaïsche Henochboek.  Deze Geest is in ons als de gouden geestzon, maar zij is onwerkzaam, zij is nog ongeboren, slechts het zaad is aanwezig.

De Geest is één met de ziel indien deze ziel degene zou zijn die zij eertijds was!

Wij bezitten een atoom van de grote Geest Gods, doch een ziel die slechts de wind bevat toont deze Geest niet.

Er bestaan in de universele Religio slechts drie feesten, die alle een innerlijke betekenis hebben.

Het lichaam viert het feest van Pasen wanneer het ego zich bereid verklaart de zeven heiligende weken tot Pinksteren te doorworstelen.

De ziel viert het archaïsche Loofhuttenfeest: het feest van een werkelijk nieuw Begin. En de Geest viert zijn Opstanding met Pinksteren, waarop een tong van Vuur het hoofdheiligdom van de herschapen mens zal sieren.

U moet echter niet menen dat zulk een drievoudig feest het voorrecht zou zijn van de priester of de ingewijde. 

Is ieder mens niet geroepen tot een inwijding? 

Begint zulk een inwijding niet met de inzet van het innerlijke, individuele Paasfeest?

Waarom is de mensheid zo blind geworden dat zij zichzelf tevreden stelt met grootse uiterlijke feesten, terwijl zij innerlijk arm is gebleven als de onwetende?

Onwetendheid schenkt schijnbevrediging, gelijk de blinde zich gelukkig gevoelt in een wereld van gefantaseerde kleuren, doch hij kent de werkelijkheid niet.

Kennis, in de oerbetekenis van het woord, is een last om te dragen, maar zij betekent de redding van de mens.

"Mijn volk gaat ten onder omdat het geen kennis heeft" sprak Jezus.

Velen aanvaarden geen Kennis, omdat het bezit daarvan risico's en verantwoordelijkheid met zich mede brengt.

Hen die de ogen steeds weer worden geopend moeten sterke benen hebben om de last van de ontdekking der realiteit te kunnen dragen.

Vandaar dat de laffe en onzelfstandige mens zich verschuilt in een droom, een bewust in stand gehouden niet-weten, om zo de innerlijke rust te kunnen bewaren, die hem van een schijnvreugde voorziet. 

Het is moeilijker en volwassener een innerlijke rust te bezitten door de waarnemingen der realiteit heen.

Hoe meer men gaat doorzien, hoe duidelijker de stukjes van de legpuzzel der mensheidsgeschiedenis en het misleidende spel van haar leiders in elkaar passen, des te zwaarder wordt de opgave om het innerlijke, aangeboren Geloof te behouden.

Daarom is de weg van Christus of de weg van Pasen tot Pinksteren een weg voor de sterken!

Voor hen, die ziende willen zijn en toch niet falen.

Op deze weg is het normaal dat een mens vermoeid kan geraken van de chaotische misvattingen en van de bewuste tegenspelers, die niet rusten voordat een ego zich afgebeuld terugtrekt en zijn Paasfeest opgeeft.

De zinnen registreren de gewaarwordingen en brengen dit aan het denken over; men moet een waarlijk in de ziel steunend zinnen-stelsel hebben om de bijverschijnselen: de teleurstelling, bitterheid, wanhoop en ongeduld af te kunnen wijzen.


Verzuchten de grote wijzen niet allen:

"Heer! Ik ben arm en vermoeid!

 Ik ben de kleinste onder de kleinen.

 Schenk mij Uw wijsheid en Uw rust!"

Allen kenden zij die diepste duisternis van het: 

O God, hoe is uit deze hel een verlossing mogelijk? 

Hoe kan het Licht ooit zulk een raffinement van tegenkrachten overwinnen?

En altijd weer hervinden zij hun kracht en hun moed in die zielekreet om hulp.

Hebt u ooit van een wijze gehoord of gelezen die geen noden kende? 

Die niet door de strijd met zichzelf werd gekweld? Die niet wanhoopte en twijfelde?

Is het gebed van een wijze ooit één langdurig Hallelujahgezang?

Neen!  De uitverkoren pelgrim, het ego, het Paaslam, kent zijn smart, zoals hij zijn vreugden kent.

Hoe meer het ego overtuigd wordt van de noodzaak van zijn offerande, des te intensiever ervaart het zijn eigen onvolkomenheid, maar des te grootser is de omvatting des Lichts.

Vandaar die wonderbaarlijke zangen van vele wijzen in Oost en West, in Noord en Zuid.

Zij zijn bezig de eenheid van de twee tegengestelden te bewerken en hoe dichter deze bij elkander komen des te scherper is hun tegenstelling herkenbaar, maar ook des te eerder gaan zij in elkander op.

In het leven van iedere zoeker komt het moment van middernacht: een geladen, hem algeheel omringende duisternis.

Het is geen kwade macht die deze mens omringt, maar het is het binnengaan in de put der versterving en de bodem betreden. 

Ieder spiritueel mens, zo hij heeft afgerekend met vormendienst, adepten, heiligen en uiterlijke priesters, gaat de weg van zelf-inwijding binnen door middel van een volslagen eenzaamheid. 

Het ego wordt een individu., een volwassen Ik, dat nimmer samen kan gaan met een ander Ik. Uit dit volwaardige, volgroeide Ik- (het lood) moet een Aurora geboren worden.

Gaat aan ieder Aurora geen duisternis vooraf?

Zijn alle pijnloze geboorten niet veroorzaakt door middelen van buitenaf, door kunstmatigheid?

"In smart zult gij kinderen baren" staat in de Bijbel en de mensheid staart zich blind op de smartelijke natuurlijke geboorten, maar de geboorte des geestes is evenzeer pijnlijk, zo niet smartvoller!

Zou de mens een geestgeboorte gevierd hebben, in de ware betekenis van het woord, dan zou de natuur zich nederbuigen en haar smarten overgeven aan de geest.

Het is de vorm van geestelijke genezing.

De natuur volgt de geest, nooit andersom.

Daar de Lichtzoon zich overgegeven heeft aan een natuurorde van tegenstellingen, leert hij vreugde en smart kennen en niemand kan daaraan ontkomen, want ieder mens is natuur, ziel en geest.

De samenvoeging van deze drie brengt vreugde en smart.

Zij, die kennis verkrijgen, ontmoeten elkander op de basis van deze Kennis, maar zij die in onkunde ronddolen, ontmoeten elkander nooit, er is geen brug om de afgrond te overbruggen.

Een innerlijke weg is een rijpingsproces en hij gaat van inzicht tot inzicht en de eenzaamheid wordt groter, de duisternis rondom dieper, omdat de nacht der laatste rijping zijn komst gaat melden.

Iedere zoeker en iedere pelgrim roept om het Licht.

Maar hij vergeet dat aan een Aurora de nacht der bezinning voorafgaat.

Hebt u ooit een pelgrim om de nacht der bezinning horen roepen?

Neen.  Hij wil Licht, Vreugde, Overwinning!

Maar zodra de toebereiding voor de overwinning en de Nieuwe Dageraad komt, klaagt hij Gode aan en bidt: "Heer, waar zijt gij?"

Indien u, als spiritueel mens, de beproevingen en de eenzaamheid wordt binnengeleid, dan bent u dit waard. 

Besef dat toch!  Dan bezit u een innerlijke kracht, die u de nacht kan doen doorwaken.

Dan is de Geest in uw ziel niet slechts een latente zaadkorrel, maar dan waakt de Adem des Geestes over u, zoals de metgezel over de Pistis Sophia waakte.  Dan is uw Metgezel ontwaakt en al is hij nog niet volledig in u, hij is om u en beschermt u.

Is de maan, als afgezante van de zon niet de koningin van de nacht?

Zo zal ook uw innerlijke Verbeelding uw hoofdheiligdom kunnen verlichten, u beelden uit de Geest kunnen overdragen en zo blijft u wakende.

Zij, die Kennis dragen en uit de ziel geboren zijn, worden het smalle Pad opgeleid.  Dat is het risico van Inzicht en dat is de verantwoordelijkheid der sterken.

Hebt u nooit bemerkt hoe allen die tot Inzicht komen een innerlijke worsteling doormaken?

Dat zij rusteloos zoeken, dat zij van Inzicht tot Inzicht worden gejaagd en dat zij bezield kunnen zijn over hetgeen zij innerlijk ervaren, hoewel zij bitter bedroefd kunnen zijn om hetgeen zij uiterlijk aanschouwen?

Dragen zij niet allen hetzelfde kenmerk?

Is het daarom niet waanzinnig om te trachten deze mensen van elkander te scheiden door uiterlijke wetten, door verenigingen en dogma's, die worden opgelegd door onwetenden?

Zijn zij niet, als Kennisdragenden, als worstelenden in de nacht, gewapend met hun Koningin des Hemels, "de waarachtige groep Godendienaren?"

Vindt men juist in hen niet die ene Universele Religio, die geen enkele keten kan verdragen?

Nemen zij echter daarentegen niet vrijwillig de last van de Kennis en het risico en de verantwoording op zich?

En moet men daarvoor tenslotte niet die onaantastbare innerlijke adeldom bezitten, die alle uiterlijke rangen en standen negeert, maar zijn eigen uitverkorenen kiest.

Innerlijke adeldom breekt altijd naar buiten, omdat zij zichzelf niet verloochent en haar licht niet onder een korenmaat steekt.

Maar zij is te edel om te oordelen over de naaste, zij draagt in zich slechts de edele gaven van een spiritueel Koningschap.

Kennis, inzicht, ziele-ervarlngen zijn eigenschappen die de eenheid met de gelijke voortbrengen.

Deze edele gaven brengen nooit afgescheidenheid, maar altijd eenheid. Door bundeling, concentratie en eenheid komt men tot kracht, nooit door verdeeldheid.

Dat is een wet, die door de natuur, door de duistere machten, maar ook door de goddelijke wetten wordt uitgedragen.

De eenheid deed de miljoenen schepsels geboren worden, doch al deze zullen wederom tot de eenheid moeten terugkeren om te weten wie zij zijn.  De veelheid is een tussenfase. 

Er is een Begin en een Einde en daar tussenin ligt de weg, die gang dwars door die chaotische veelheid om de eenheid weder te vinden.

Twee ego's vormen nooit een eenheid, want zij zijn een afgeslotenheid door het verschil in denken, in bewustzijn, in de zintuigen.

Daarom is waarachtige vriendschap zulk een zeldzaamheid: men moet het verschil der ego's door uitschakeling van het eigen ego leren overwinnen.

Men moet zich kunnen vereenzelvigen met het andere ego, dan pas is er vriendschap mogelijk.

De begrenzing van het ego moet doorbroken kunnen worden.

En in hoeverre is dat mogelijk en voor hoe lang?

En welk Ik is daartoe bereid? 

Slechts in zeldzame gevallen, wanneer hij meent dat het andere ego enigszins gelijk is aan zijn ego, dan valt het offer minder zwaar.

Een spirituele weg die bekroond wordt door een Pinkster-uitstorting is geen weg zonder hindernissen en zonder ver-gissingen en smarten.

Degene die zulk een weg betreedt is moedig, maar moediger nog is hij, die hem betreedt en beëindigt.

Alle pelgrims op deze weg, en de literatuur is er vol van, hebben hun zware beproevingen gehad en hun goddelijke vreugden gekend.

Iemand, die dezelfde weg gaat, herkent hun getuigenissen en deze vertellen hem, dat hij juist handelt door nooit te klagen in nood en nooit overmoedig te worden in vreugde.

Er blijft slechts dat ootmoedige, waarachtig geestelijke gebed, dat slechts de ervaren spirituele mens kan uitspreken:

"O Licht, ik ben wederom in grote benauwdheid, Terwille van Uw wet is mijn innerlijke Licht verduisterd! 

Mijn kracht is begonnen te kwijnen. 

Ik sta machteloos tegenover de archonten, die mij haten.

Nochtans, O Licht, vertrouw ik op U, Gij zijt mijn Verlosser! 

Zij zullen mij niet kunnen overweldigen, want Gij, O Licht der Lichten, zijt IN mij!" 

Zo sprak een gevallen Lichtzoon en zo spreekt en denkt een gevallen Lichtzoon.

En daarom is voor hen een Pinksterherdenking een bemoediging van zijn innerlijke ~ vertrouwen.

Op een dag, de dag van het grootse glorierijke Aurora zal Uw Tong des Vuurs boven mijn hoofd zijn, Licht der Lichten!

Daarheen wend ik mijn blik.

Mogen zij, die menen arm en zwak te zijn, hieruit hun kracht vinden.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene