In het leven van de mens doen zich omstandigheden voor die een uitvloeisel zijn van zijn handelingen.
Een handeling is het uiteindelijke resultaat van een idee of een denkpatroon.
Men zegt altijd dat men God moet dienen door de daad, maar aan zulk een daad moet altijd een inzicht vooraf gaan wil hij werkelijk Gode welgevallig zijn.
De daad-mens roept over de daad die zaligmakend is; de intellectuele mens roept over het begrip dat onontbeerlijk is; en de mystieke mens roept over de meditatie die nooit mankeren mag.
En alle drie hebben gelijk.
Maar daad, inzicht en meditatie moeten op een intelligente wijze samengaan.
Men kan de mystieke mens niet verwijten dat hij minder daadkrachtig is, zomin als men de intellectuele mens kan ver-wijten dat hij het nut van meditatie niet inziet, terwijl tenslotte de daadkrachtige mens niet verweten kan worden dat hij inzicht en meditatie voorbijsnelt in zijn impulsieve dadendrang.
Het ontbrekende evenwicht tussen deze drie drijfveren brengt de mens zo dikwijls in disharmonie met zijn medemensen.
Daar waar wijzelf onvolkomen zijn kunnen wij nimmer een medemens juist beoordelen.
Zoals Henoch zegt: wij bezitten zeven werkelijkheden die ons tot een volkomen, compleet mens maken.
Zouden echter deze zeven werkelijkheden gedeformeerd zijn dan reageren wij altijd verkeerd op onze omgeving.
De zeven werkelijkheden:
de reuk in de ziel;
het gehoor in het vlees;
het zicht in het oog;
de smaak in het bloed;
het geduld in het gebeente;
het gevoel in de zenuwen;
en de heerlijkheid in het denken,
maken van de mens een juiste observeerder, een volkomen mysticus, een volmaakt magiër en een wonderlijke denker.
U moet er eens opletten hoe dikwijls wij ons slechts afzetten op één van deze kwaliteiten en hoe zelden op alle drie tegelijk.
Wij laten ons meevoeren door een - door de eeuwen heen - ontwrichte zevenvoudige werkelijkheid en wij willen deze onvolkomen staat ontvluchten door ons te begraven in de woorden, de experimenten, en de voorschriften van derden.
Hetgeen onvolkomen is trachten wij te bedekken door het uiterlijke kleed van leringen, methoden, strenge voorschriften.
Wij hebben deze glans nodig om onszelf een rad voor de ogen te draaien met betrekking tot onszelf.
Doch, niettegenstaande dit schijnbaar schone kleed, projecteren wij altijd naar buiten hetgeen in ons verborgen is.
De zeven werkelijkheden tonen zich zoals ze zijn, omdat wij ons met behulp van hen in het leven bewegen.
Onze smaak, onze reuk, onze zenuwen, onze gedachten, ons geduld, ons gehoor en onze blik, of ons zicht op de wereld rondom ons, verraden altijd onze innerlijke situatie.
Onze zintuigen hebben wij immers gekregen om onszelf in onze omgeving bekend te maken?
Hetgeen wij aantrekken past bij ons, omdat onze zeven werkelijkheden zich daarop hadden gericht.
Men kan zich daarvan niet bewust zijn, maar hoeveel mensen zijn zich bewust van hun zintuigen en van hetgeen zij eigenlijk bewerken?
Hoe intensief zijn wij ons bewust van dat geheimzinnige, wonderbaarlijke organisme, dat wij "mens" noemen?
Leven wij niet gedachteloos voort, ons overgevende aan een leven van alledag en slechts van tijd tot tijd even stilstaande bij een diepere werkelijkheid? Dan heeft de mysticus gelijk: iedere dag heeft een bezinning op de geest nodig; en de magiër zegt de waarheid: er moet een spirituele daad zijn om van God te getuigen; en ook de denker heeft gelijk, de heerlijkheid der gedachten kunnen het dagelijkse leven heiligen.
De praktijk van één van deze spirituele werken brengen God NIET naderbij, maar versterken slechts de hunkering.
Iemand die zichzelf belemmert in hetgeen hij verlangt wordt een broeinest van onbevredigdheid.
Men kan de schuldige buiten zich zoeken, in de omstandigheden, in de medemensen, in de gezondheidstoestand.
In werkelijkheid geeft men om de een of andere reden geen gehoor aan een innerlijke drang en zulk een drang blijft werken, indien men hem niet bevredigt, en dat geeft innerlijke wrijvingen.
Is het niet zo met alle dingen die men geforceerd moet ontberen?
De hunkering blijft, want de zeven werkelijkheden, de zintuigen, houden zich op het ontberende gericht en trachten het naderbij te brengen.
Zo wordt een mens gespleten.
Men kan de zintuigen niet dwingen zich ergens op in te stellen dat zij niet onderkennen.
Hoe zou men b.v. de kleur rood om zich heen kunnen verdragen als heel het wezen deze kleur verafschuwt en naar b.v. blauw verlangt?
Zo is het met al de zeven werkelijkheden.
Niemand kan zichzelf forceren iets aangenaam te vinden als hij het onaangenaam vindt.
De wrijving blijft bestaan in de zintuigen.
Hoe moeilijk is het om een ongeduldig mens geduld te leren, hoe vrijwel onmogelijk een door lagere gedachten ingesloten mens, de heerlijkheid over te dragen?
Wij zijn gevangen in onze eigen zintuigen en niemand kan de gevangenismuur doorbreken dan wijzelf.
Als wij het kwade zien, kan men ons moeilijk van het goede overtuigen, hetzij dat wijzelf van binnenuit het inzicht krijgen.
Zulk een situatie doet ons altijd denken aan de woorden uit één der boetezangen van de Pistis Sophia: "Ik ben arm en ledig, en men heeft mij mijn kleine kracht ontnomen! Waar zijt Gij, Heer?"
Zij heeft zichzelf opgesloten binnen haar eigen zintuigelijke werkelijkheid en niemand kan haar bereiken, hetzij dat zij van binnenuit wordt opgebroken.
En zolang die innerlijke verbreking er niet is, gaat zij door met de muren van haar gevangenis te verstevigen, het pantser wordt steeds ondoordringbaarder.
Daarom is het zo belangrijk dat wij een moment stilstaan bij de aanduiding van de zeven werkelijkheden, volgens Henoch.
Dit is geen intellectueel amusement, noch een curieus gegeven.
Het bepaalt ons bij degene die wij eigenlijk werkelijk zijn en zouden moeten zijn.
Al de zintuigen, door God ingeschapen, bezitten de mogelijkheid om het goddelijke te extraheren en door te geven.
Waarom doen zij dat niet?
Omdat zij ziek, afgestompt en gedeformeerd zijn door uiterlijke en innerlijke omstandigheden.
Waarom vechten wij zo moeizaam tegen de individuele belemmeringen?
Omdat onze zintuigen ons bedriegen.
Zij kunnen niet anders, omdat zij incapabel geworden zijn; en wij zijn waarlijk onintelligent wanneer wij ons zomaar aan hen overgeven, omdat wij beter zouden kunnen weten.
De schoonheid van een spiritueel vergezicht, zoals men wel eens heeft bij een spirituele bezinning, kan ons gehele wezen ver-anderen, in een kort ogenblik.
Dan horen wij de woorden anders en wij zien anders, onze smaak wordt verfijnder en wij brengen de stilte op om lange tijd zulk een schoonheid in te drinken en onze zenuwen kalmeren en brengen een geluksgevoel over.
Kent u dit, pelgrim?
U kunt zelf nagaan hoe op zulk een moment uw zintuigen veranderen, zelfs uw ademhaling krijgt een ander ritme.
De medici hebben bewezen dat tijdens een spirituele bezinning de gehele constellatie van de mens verandert en daardoor genezing bewerkt.
Dit is het geval bij alle onpersoonlijke, zuiver spirituele bezinning.
Een bezinning die vrijwillig vanuit de mens opstijgt, waartoe hij niet wordt geforceerd.
Een spirituele levenswandel is geneeskrachtig, zelfs de medische wetenschap bewijst dat heden.
De spirituele bezinning brengt de mens de originele zeven werkelijkheden nader.
Daar hij zich innerlijk reinigt herkrijgen zijn zintuigen hun gaven.
Al naar uw stemming, uw humeur, kiest u kleuren, verandert u van ideeën, beoordeelt u de woorden, bent u geduldig, gevoelig of ziende blind.
Zoals de zintuigen door uiterlijke omstandigheden kunnen worden beïnvloed, zo kunnen wij door hen worden beheerst.
Er is een doorlopende wisselwerking tussen buiten en binnen, uiterlijke mens en innerlijke mens.
En God, de grote Almachtige Schepper en Helper, bevindt zich in de ziel, binnen-in-ons.
Zolang onze zintuigen Hem niet van buiten naar binnen brengen, moet de ziel Hem van binnen naar buiten dragen.
"...... en Ik schiep hun ziel van Mijn Geest en de wind," zegt God in het Henochboek.
Daarom is hij nader dan "handen en voeten" en toch zo dikwijls veraf, omdat wij Hem niet wensen door te geven, of niet bij machte zijn Hem uit te dragen via de zeven werkelijkheden, die wij daartoe ontvangen hebben.
Als wij ons "arm" voelen en "ledig" klopt er iets niet met dat zevenvoudige instrument, dat wij "mens" noemen.
Ieder mens bezit de ingeschapen zeven gaven, als hij hen maar voor het juiste doel zou willen gebruiken.
God is Liefde en Genade, zodra wij één stap, van binnenuit, tot Hem gaan worden wij zonder beletselen de Lichtgrot binnen-geleid.
God straft niet, wij straffen onszelf door ons in innerlijke ar-moede te werpen of op te sluiten.
Wij grijpen de heerlijkheid niet die "in het denken besloten ligt", noch de welriekende godengeur uit de ziel, maar wij voeden ons, via onze zintuigen, met ongoddelijk voedsel.
De mens moet doordrongen worden van allerlei spirituele, goddelijke, volkomen voedingsstoffen die zijn zintuigen Ën zijn ziel kunnen herstellen.
Wij moeten ons omringen met de meest schone dingen, met harmonie, met allerlei waarden die ons uit onszelf verlossen, ons uit onze tegenstrijdige natuur opheffen.
Wij hebben hard ieder hulpmiddel nodig om tot een innerlijke genezing te komen.
Als wij het zouden wensen zouden wij onszelf kunnen beletten af te glijden in lichtloosheid en alle vormen van innerlijke armoede.
Allen zijn wij rijk.
Onverschillig de uiterlijke omstandigheden, als wij onze zintuigen maar overgeven aan een genezingsproces.
De individuele mens zou zichzelf moeten opvoeden; zoals hij langzamerhand gewend is geraakt aan lawaai, stank, jacht, spanning en nog veel meer hinderlijke omstandigheden.
Zo zou hij zichzelf opnieuw kunnen wennen aan schoonheid, harmonie, stilte, eerlijkheid, eenvoud, en al die vormen die de zintuigen geen schade doen.
Wij zouden eigenlijk een positieve scheidingslijn moeten trekken tussen hetgeen ons innerlijk schade berokkent - en dikwijls bemerken we dit als wij intuïtief zijn - en wat ons innerlijk goed doet. Hoeveel dingen accepteren we omdat het zo lastig of vervelend of vermoeiend is, om er iets tegen te doen?
En terwijl gaat de schadelijke inwerking door en ontdekken wij het dikwijls pas wanneer het te laat is.
De Grieken zeiden dat een zwangere vrouw zich moest omringen met fraaie voorwerpen om een mooi kind ter wereld te kunnen brengen.
De zintuigen stellen zich op hun omgeving af, zij wennen eraan; daarom is deze gewoonte der Grieken in het geheel niet waarde-loos.
Het is een vorm van zelfopvoeding.
Ieder van ons zal kunnen bevestigen hoe enige vorm van schoonheid hem tot een weldaad kan worden.
Deze schoonheid behoeft niet een uiterlijke vorm te bezitten, maar zij moet altijd zoveel mogelijk de volmaaktheid overdragen, of de harmonie, of het licht en de vreugde.
Een ieder zoekt daar steun waar hij de hem ontbrekende waarden terugvindt.
En dat is voor elk van ons anders.
Als wij maar doorlopend bezig zijn met de Geest te zoeken, die in onze ziel woont, dan verliezen wij het Licht, de Vreugde, het grote Doel nimmer uit onze ogen, noch uit één van onze andere zintuigen en al werkende met deze Geest genezen wij onszelf en worden opnieuw "hij die de zeven werkelijkheden bezit", de Man Gods, gelijk Henoch.
Iemand die naar dit doel streeft kent geen vrees, noch blijvende wanhoop, noch enige vergiftigende gemoedsaandoening, want zijn denken baadt zich in de heerlijkheid Gods.
Zo zou het kunnen zijn met ons allen.
Moge gij dit ervaren!