Alle kwaadwilligheid en alle goedaardigheid leven in de ge-dachten der mensen.
Niemand kan zich boven zijn eigen bewustzijn verheffen zo zijn denken hem vastnagelt aan de bekrompen ideeën der onwetenden.
Het denken kan zich echter boven de materie uitheffen en zich bewegen buiten de begrenzing van het stoffelijk ego, maar het vermag zich niet blijvend van dit ego te verwijderen zonder diens wil.
Iedereen heeft wel eens verlichte ideeën die als door een impuls in de mens opstijgen en zijn denken een moment buiten het gewone denkstramien voeren.
Elke zoeker, hunkerende naar de diepten van de waarheid, weet dat het eigen denken hem de diepten dezer waarheid kan voorhouden, zonder echter een blijvende verlichting te kunnen schenken.
Vanuit het individuele denken zoekt de mens naar God, zijn hart zoekt naar schoonheid en harmonie, het denken zoekt echter naar waarheid, openbaringen.
Hij onderzoekt leringen en filosofieën met behulp van zijn zeer persoonlijke gedachteleven en oordeelt hen in overeenstemming met zijn eigen bewustzijn.
Wat is waarheid?
Welke leer is waarheid?
Welke boodschapper brengt de verlossing?
Op deze vragen is er een eenvoudig antwoord: geen enkele.
Iedere overdracht is gedwongen zich door de sluizen van een persoonlijk bewustzijn heen te worstelen en hetgeen dan in stukken en brokken aan de andere kant aankomt, ondergaat het oordeel.
Zo gaat het immers eveneens met de begrippen: God en Christen.
De mens veronderstelt dat God en Christus vertegenwoordigers zijn van een verheven menswording.
God neemt in ieder mens de gestalte aan die overeenkomt met zijn bewustzijn en daardoor wordt Hij kwaadaardig, wraakgierig, hard dan wel liefdevol, universeel dan wel zeer omlijnd.
Elke ketter heeft zijn eigen letter, zegt de volksmond, maar ook: elke zot heeft zijn god. De zotheid bestaat hierin dat men meent dat God gelijk is aan de mens zelf.
Iedere zoeker streeft naar een godsbeeld dat hij als een persoonlijke genoegdoening ervaart.
Er is vrijwel niemand die eenzelfde God nastreeft, in het denken is God individueel verschillend.
Maar allen streven naar de essentie die zij in hun leven missen.
God en religie worden veelal een toevluchtsoord voor degenen, die in hun leven tekortgekomen zijn, of meenden tekort zijn gedaan.
God staat nooit los van het ego-streven, Hij wordt daarmede verweven en wordt daardoor het gewicht dat de weegschaal des levens in balans moet houden.
Men projecteert de eigen wensen op deze God, en vormt Hem zo naar eigen gedachten, een droombeeld waarnaar gehunkerd, gestreefd en op gehoopt kan worden.
In hoeverre is zulk een God een reële aanwezigheid in het dagelijks leven?
Hij krijgt pas zijn aandeel wanneer het de mens schikt, wanneer de tijd ervoor beschikbaar is, of wanneer er geen dringender dingen te doen zijn.
Een door het leven beschadigd mens - en dat zijn alle cynische, wantrouwende, jaloerse en beangste mensen - kunnen nooit in een God geloven, omdat zij Hem niet vertrouwen.
De slagen des levens kunnen de mens zozeer hebben toegetakeld dat hij niet meer in staat is zijn innerlijke lotus in alle eenvoud en overgave te openen, de kelkbladeren blijven als een vuist toe-gesloten, hetgeen een kramptoestand in het wezen veroorzaakt, die doorlopend aanleiding wordt tot agressie, haat, cynisme en onbevredigdheid.
De lotusknop verschrompelt, niet in staat zijn hart te voeden met het zonnelicht.
Zo staat de door het leven ontgoochelde en verbitterde mens tegenover God, hij hunkert naar een God, die hij vertrouwen en waarop hij steunen kan, maar hij is niet in staat zichzelf en zijn verbittering weg te cijferen om deze God te ontmoeten.
Zijn God is een ego-god, één die gebreken kent, die nimmer te vertrouwen is, die altijd straft, die wraak en vernietiging koestert.
In het denkleven van zulk een mens is de kiem van wijsheid en liefde niet aanwezig, hoe kan hij zich dan een God indenken die vol liefde en wijsheid is?
Ieder woord, elk begrip wordt vertaald in het gedachteleven van de mens.
Hij vertaalt het met de materialen die hem ter beschikking staan, en deze zijn hem ter hand gesteld door zijn innerlijke ervaringen.
Een les die niet geleerd werd werpt geen vruchten af, de mens wordt niet wijzer.
In de bijbel staat geschreven: "Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde" en "met de maat waarmede gij meet zult gij gemeten worden".
De mens oordeelt God.
Hij beslist hoe deze God er uit moet zien, wat Hij moet laten en wat Hij moet doen.
Dit oordeel komt op zijn eigen hoofd terug, want de omstandig-heden voegen zich naar het denken der mensen.
Vele zoekers aanbidden de God die het beste bij hun omstandig-heden past, die zich het gemakkelijkst in hun genoeglijke leven kan invoegen. Men is gewend dat God zich tot hen keert en niet dat zij zich tot God keren.
Voordat een universele, waarlijk verlichtende God zich aan de mens openbaart, moet deze mens eerst één schrede tot Hem hebben gezet.
Niet als een uiterlijke wet, een dienstbetoon op vastgestelde tijden, neen, hij moet van zichzelf uit één schrede zetten.
Hij moet bewijzen dat hij, als ego, bereid is één schrede terug te doen.
Dat betekent voor ieder mens een ingrijpende verandering, want deze schrede is individueel, een overwinning op het eigen zelf.
De cynische mens moet zijn cynisme overwinnen, de gemak-zuchtige mens moet zijn gemakzucht beperken, de fanatieke mens moet zijn ijver beteugelen.
Iedere pelgrim werpt zich vanuit zijn zeer persoonlijke egodrift op een spirituele weg.
De eerste schrede op deze weg kan pas worden gezet wanneer die individuele drift overwonnen wordt.
De meeste pelgrims keren zich van de spirituele weg af zodra zij bemerken dat zij veranderen moeten, dat God niet tot hen komt, maar dat zij eerst een sprankje goddelijkheid moeten bezitten om het Goddelijke te kunnen aantrekken.
Het gros der mensen is gewend een beeld te projecteren, niet een beeld te ontvangen.
Ontvangen in alle betekenissen van het woord is veel moeilijker dan geven.
Bij het geven kan men zijn eigen maatstaven aanleggen, bij het ontvangen is men zo dikwijls overgegeven aan de situatie.
Een hoogmoedig, zelfverzekerd en ikcentraal mens wenst te geven, omdat hij daarbij zijn ego kan behouden, zo meent hij.
Ontvangen kan men pas wanneer iets van dat ego wordt af-gegeven.
Iedere benadering van de abstracte en universele God begint bij een verloochening van het ego.
Zodra men een beperkt Godsbegrip bezit, God bindt aan het ego-denken, benadert men de universele God niet en kent men beslist niet die wonderbaarlijke inspiratie waar de mystici over schrijven.
"Zoals de waard is, vertrouwd hij zijn gasten", is een zeer waar spreekwoord.
En zolang deze waard niet verandert, ervaart hij geen schone dingen van de gasten.
Zolang de mens zich blijft vastklemmen aan een beperkte God zal hij nimmer de begrenzing van zijn geestesleven kunnen door-breken, hij spijkert zichzelf vast aan de onwetendheid en de onvolmaaktheid van zijn denken en wil geen volmaking en wijsheid aanvaarden, omdat deze begrippen in zijn gedachteleven niet voorkomen.
Een ontrouw mens gelooft niet in de trouw, een oneerlijk mens kan niet in eerlijkheid geloven, een jaloers mens kan niet in belangeloosheid geloven, een egocentrisch mens kan niet in christo-centriciteit geloven.
Zo vormen zich onderlinge twisten, de onrechtvaardigheid, de kwaadaardigheid, waardoor vriendenrelaties, gemeenschapsbelangen en spirituele doelen uiteenspatten.
Indien de mens niet bereid is één schrede op een goddelijke weg te zetten zal hij God nimmer ontmoeten.
Hij moet afstand doen van zijn gedeformeerde conclusies, die alle stutten op zijn eigen onvolkomen reacties, op de leringen des levens.
Al prevelt de mens onophoudelijk gebeden, al bezoekt hij alle kerkdiensten, al vast hij dagen- en wekenlang, al mediteert hij lange uren, indien hij niet bereid is zijn eigen onvolkomenheid prijs te geven in het aangezicht van de spirituele weg, blijft zijn spiritualiteit niets anders dan een vluchtige aanraking, en God blijft verre van hem, een beeltenis in een droomwereld, maar nooit een realiteit, die hem het leven verlicht, die zijn daden inspireert en die zijn denken de glans der eeuwigheid schenkt.
Dan blijft - om met Paracelsus te spreken - de innerlijke lente beperkt tot een lentebries die geuren van bloei en warmte overdraagt, maar die het zaad niet doet ontkiemen.
De veelheid der leringen bewijst dat de mens God versplintert zoals hij zichzelf versplintert, zoals hij de natuur verkracht en de schepping verscheurt.
Niemand kent de universele onveranderlijke Leer, dan hij die deze Leer geworden is.
Zij, die deze Leer geworden zijn verwijderen zich nooit van elkander, zij trekken geen grenzen en bouwen geen afrasteringen, noch in denken, noch in gevoelen, noch in uiterlijke dingen, maar zij herkennen de Ène God in zichzelf en daarover verheugen zij zich.
Daar waar de mens in staat is zijn ego te verliezen en dat betekent altijd zijn denken los te rukken uit de ego-beperkingen, daar vallen alle uiterlijke leringen uiteen tot niets en openbaart zich de innerlijke Leer die geen woorden behoeft, maar die de mens van binnenuit verandert.
Dan zijn er geen onderlinge botsingen meer, die alle voortkomen uit de ego-afscheidingen, maar dan komt er de eenheid, waarin God gevonden wordt.
God scheidt nimmer, Hij vereent.
Daar waar leringen de mensen van elkander scheiden, daar is God niet, want God voegt aaneen; het harde met het zachte, het droge met het vochtige en het bittere met het zoete.
Indien mensen zich innerlijk van elkander af bewegen hebben zij beiden een verschillende God, dus nooit DE God.
Zodra de mens - door religie of leer - beperkingen en grenzen wil aanleggen dient hij een ego-god, één die begrensd is.
De pelgrim die op weg is tot de Hoogten bepaalt zijn eigen weg, hij bepaalt zijn snelheid en zijn oponthoud. Want hij bezit een individueel voertuig, dat nooit vergeleken kan worden met het voertuig van één zijner medemensen.
De waarlijk spirituele mens zoekt God in zichzelf, maar ook in de naaste.
Zij, die de universele God zoeken, moeten deze universaliteit zelf ook uitdragen.
Daarom zal strijd hem vreemd zijn, want zij properen te verenigen en willen nooit scheiden.
Het belangeloze denken, dat zich boven zichzelf verheft, doorziet de begrenzingen en laat zich door hen niet belemmeren.
De mens die echter een ego-god dient, strijdt terwille van die god, hij vernietigt en valt aan, maar hij heelt of heiligt nooit.
Tracht daarom die ene bepalende schrede op de weg tot God te zetten, pelgrim, zodat door deze handeling de beperkingen weg-vallen en gij God ontmoet als een realiteit: in uzelf als een verlichting, in uw naaste als een wonder.
Dan herkrijgt u vertrouwen, dan herstelt zich uw hartewond, dan staat de hoop weer in u op en het leven dat heden misschien langs u heentrekt als een overbekende film, verkrijgt een verrassende inhoud die u vreugde en levensenergie schenkt.
Want waarlijk, in God is de eenheid die nimmer vergaat, die geen strijd kent en nooit loslaat hetgeen van Hem is.
Ontmoet daarom die grote God buiten uzelf, laat uw ego in de schaduw achter en herken het Licht dat zo lang reeds schijnt.
Hij, die werkelijk ÈÈn schrede zet op de weg tot de Hoogten ontmoet Christus, het innerlijke Licht, dat nieuw Leven schenkt.
Ervaar het, pelgrim, en spreek niet, alvorens u deze waarheid kent.
Uw woorden zullen lichtende vonken worden zodra deze Waarheid werkelijkheid voor u wordt.
En daar waar Licht is, is Leven!