Als wij Paracelsus willen begrijpen dan moeten wij allereerst de overeenkomst leren zien tussen natuur en geest, tussen mens en God.
God is in de mens, maar het is aan de mens om God te open-baren.
De mens is God NIET !
Niet iedere boom draagt vrucht.
Maar in de mens ligt de ziel besloten als een Godsvrucht.
Ieder mens toont hetgeen in hem besloten ligt, en zo geen zielelicht naar buiten treedt is de ziel niet levend in hem, dus is zijn God een stenen beeld, levenloos.
Gelijk de boom volgt de mens de seizoenen: lente, zomer, herfst en winter om tot volle ontplooiing van zijn innerlijk te komen.
Men verdeelt de seizoenen van een mensenleven wel eens over zijn leeftijd: zuigelingschap, jeugd, middelbare leeftijd, ouderdom.
Paracelsus meent, dat deze zienswijze vooral betrekking heeft op een innerlijk groeiproces.
De natuur van de uiterlijke mens beweegt zich langs de weg der levensjaren; de ziele-natuur beweegt zich langs de weg van de innerlijke seizoenen.
In de lente van de innerlijke mens zoekt hij naar de geest en wordt aangeraakt door een eerste flits van het Licht.
Deze lente doet een zaad in hem rijpen, dat echter reeds in hem aanwezig was.
Het is het zaad, de erfenis uit een microkosmisch verleden, hoewel het echter ook het prille zaad uit het momentele leven kan zijn.
In ieder geval beweegt zich de lente des mensen als een bruisend ontwaken. Hij gevoelt zich bezield door hetgeen hij heeft vernomen, en meent dat in hem die hervonden wijsheid open moet barsten.
Hij wil zich vullen met alle krachten om dat innerlijke zaad tot rijpen te brengen.
De innerlijke lente is onafhankelijk van de leeftijd van de mens, zij houdt geen gelijke tred met de uiterlijke seizoenen.
Maar beide stadia werden gekentekend door de verschijnselen van een lente: de mens is onderhevig aan een enorme bewogenheid.
Een enthousiasme, een idealisme en een onuitblusbare hoop drijven hem voort door het leven, of doen hem zich storten in een geestelijke lering.
Hij gunt zichzelf niet de tijd om tot overweging en een geduldig wachten te komen, maar hij geeft direct gehoor aan een innerlijk vuur.
Het machtige vuur van het zonnelicht, dat door het zaad wordt ontdekt, dat de aarde doet splijten en dat beloften van schoonheid, bloesem en vrucht inhoudt.
Doch veelal wordt de eenvoudige waarschuwing van Paracelsus over het hoofd gezien, wanneer de mens op deze wijze gehoor geeft aan zijn lente-drang.
De boom die de vrucht verbergt, bezit rijpheid, wasdom, gezondheid, en alle gaven om gevolg te geven aan het innerlijk proces dat de seizoenen in hem voltrekken.
Een mens bezit een verstand, waarbinnen de gedachten zich op velerlei banen begeven, soms op God toebewegende, soms van God afbewegende.
De boom bezit geen denken, hij richt zich naar het licht, omdat dit de enige wijsheid is, die hem werd ingeschapen.
De natuur bezit een levensmotor, een hart, maar geen redelijk verstand, zij kent slechts het instinct.
Toen de mens in een groots evolutie-proces ontheven werd aan zijn natuurlijke instinct, en overgedragen werd aan een autonoom denken, werd hij geplaatst in de gevaarlijke arena van de vrije wil.
De verantwoordelijke situatie bewees dat de mens boven de natuur werd verheven en in staat zou kunnen zijn de natuur te overwinnen en zo zijn oorspronkelijke Goddelijke staat weer zou kunnen bereiken.
Het gehele groeiproces van stof en geest werd verenigd met de wetten van de natuur, omdat deze volmaakt waren.
De oorspronkelijke harmonie tussen natuur en mens was voor-waarde tot het bereiken van het gestelde doel.
In deze eenheid werd het denken inbegrepen, als een hogere verbintenis tussen mens en natuur, tussen ziel en God.
Het denken is de "bottleneck" in de gehele procedure.
De intellectuele training vormt de grote verleider binnen deze oorspronkelijke harmonische saamhorigheid.
Het denken geeft de innerlijke seizoenen nimmer de kans om zich te voltrekken, noch kan het de uiterlijke seizoenen onberoerd hun gang laten gaan.
Het ego, de kernkracht van het intellectuele denken, wil zich overal laten gelden, uiterlijk en innerlijk.
Vandaar dat de uiterlijke, zowel als de innerlijke harmonie werd verstoord, waaruit dan weer lichamelijke stoornissen en geestelijke onwetendheid voortvloeien.
De seizoenen moeten zich herstellen, niet slechts als ritme, maar vooral in hun werkzaamheid.
De lente des levens, als zuigelingschap, moet zijn spankracht herwinnen, de lente des geestes, als innerlijk ontwaken, moet de gelegenheid hebben zich te declareren.
Momenteel wordt een groot aantal der mensen organisch ziek geboren, de erfelijkheid der generaties, de microcosmische belasting der geestelijke onwetendheid.
"De boom verbergt de vrucht."
Niemand kan in één leven meer doen dan de vrucht vrijgeven die in hem werd neergelegd.
Daartoe moet echter een harmonische samenhang bestaan tussen mens, ziel en God, tussen Schepper, schepsel en zaadatoom, Zen, boom en levenshart van de boom.
Men kan van een vermoeide, uitgebluste boom niet meer ver-wachten dat zijn vruchten schoon en glanzend zijn.
Het gaat echter niet om de leeftijd van de boom of de mens, het gaat om zijn levenskracht.
Bezit hij voldoende levenselixer om de seizoenen te doorstaan?
Iemand met weinig levenskracht bezit nooit een onstuimige, van levensvuur doortrokken jeugd, maar hij kan wellicht wel een machtige innerlijke lente bezitten, mits zijn levensboom gezond, d.w.z. harmonisch en intuïtief reageert op de opwekking van een innerlijk vuur, ontstaan uit de dans tussen ziel en geest.
Teleurstellingen, bitterheden, een zware levensgang kunnen de mens zijn levenskracht enigszins ontnemen, maar zij kunnen hem niettegenstaande een innerlijke rijpheid schenken, een innerlijke zomer.
De door het leven geslagen mens kan voor zijn medemensen schone bloesem dragen, raad geven, wijsheid uitdragen, zijn uiterlijke levenskracht is omgezet in innerlijke levenskracht.
Alle vormen van wanhoop, wantrouwen, cynisme beletten de innerlijke en uiterlijke seizoenen hun arbeid te doen.
Zulk een mens wordt snel oud en innerlijk blijft hij ledig.
Hij beleeft de schoonheid van de seizoenen niet, noch innerlijk, noch uiterlijk.
Hij geniet noch van zijn jeugd, noch van zijn volwassenheid, noch van zijn ouderdom.
Hij kent noch de lente des geestes, noch de schoonheid van een volle geestelijke bloesem, noch de rijkdom van een geestelijke vrucht en tenslotte vindt hij de innerlijke stilte, de rust die hem toebereid voor de vereniging met zijn God, nimmer!
Zulk een mens rent blindelings door zijn leven en weet niet waartoe hij geleefd heeft.
Hij zal zich tijdelijk vastklemmen aan gezin of maatschappelijke positie, totdat deze hem ontnomen worden en hij in elkaar zakt als een ledig omhulsel.
Niemand kan zich ongestraft vastklemmen aan tijdelijke dingen, de reactie en de kater volgen altijd.
Het is de opdracht van de mens Ën de ziel gevolg te geven aan de seizoenen, te reageren op het hemelse licht; hij behoort de werkingen der seizoenen in zichzelf te voltrekken.
Zodra de mens volwassen is, een boom geworden, moet hij zich leren richten naar de roep van de innerlijke seizoenen, naar de wil van het hemelse licht.
Daartoe ontving hij een denken.
Het misbruik van het gedachteleven leidde de mens tot in die chaotische toestand, waarin hij tevens de onschuldige natuur betrok.
Velen der mensen gaven gehoor aan een innerlijke lenteroep en volgden enthousiast een geestelijke weg, totdat deze weg zich bleek af te buigen van de ego-wil of het ego-denken.
Daarop volgde een inzinking, de innerlijke zomer ging aan deze mens voorbij, de lente bracht niet het krachtige levensvuur en de innerlijke aarde sloot zich wederom over het zielezaad.
Zolang de mens echter leeft is er de mogelijkheid tot de innerlijke lente, die de daarop volgende seizoenen tot zich roept.
Maar de mens moet wel waarlijk leven!
En dat wil altijd zeggen: gehoor geven aan de uiterlijke werking der seizoenen.
Het is niet belangrijk of de mens in de kracht van zijn jeugd is, dan wel in de rijpheid van de ouderdom, als hij maar waarlijk leeft door een eenheid tussen stof, ziel en gedachte.
De hedendaagse tijd met zijn moderne vrije tijds-bezigheid belet de mens tot nadenken te komen.
Moe van zijn werk geeft hij zich over aan de omarming van hen, die voor hem denken.
Die hem hun gedachten voorschotelen, hun ideeën inprenten, hun verstrooiing aanbevelen.
De mensheid is sinds lange tijd reeds haar leven ontnomen en zij beweegt zich langs de kunstmatige impulsen, die haar door medemensen werden opgelegd.
De natuur heeft geen enkele kans meer om in de mens een eenheid tussen stof, ziel en geest te bewerkstelligen.
Hoe dikwijls hebt u de tijd, de levenskracht en de moed om tot diep nadenken te komen?
Hoe dikwijls staat u werkelijk stil bij de beweging van uw innerlijke en uiterlijke levensloop?
Zijn hiervoor ook al niet reeds lang allerlei hulpmiddelen in het leven geroepen?
Zijn alle kunstmatige religieuze verordeningen niet het enige redmiddel geworden voor velen?
Religio is ingeschapen, in de natuur, in de ziel.
Het denken legde beslag op de verhevenheid van deze religio en zette haar om in religie, vormengeloof.
In de mens, die gehoor geeft aan het hemelse licht, innerlijk en uiterlijk, leeft een gewijde, pure religio, die hem dringt om zijn vruchten op het ritme der seizoenen uit te dragen.
Als de tijd komt dat wij de winter des levens afsluiten en wij hebben geen schone vruchten voortgebracht, zijn wij arm gebleven.
Niettegenstaande de wellicht hoge maatschappelijke positie en de forse bankrekening en de goed gearriveerde kinderschaar.
De vrucht van een mens bestaat uit een voedsel voor de medemens. Hij, die zijn medemens laat verhongeren is zelf nog geen boom, maar slechts een jonge twijg, dan wel is hij uitgeput, een uitgebluste stam.
In beide gevallen kent hij de seizoenen en de innerlijke wet niet, die in de natuur en in hem werden ingeschapen.
Hij is eraan voorbijgegaan, voortgejaagd door een egocentrisch, intellectueel en egoïstisch denken.
Luister naar Paracelsus, pelgrim, en sta stil, bezin u op het ritme der seizoenen.
Uw leeftijd vertelt u het stadium van het uiterlijke seizoen: is dit arbeidzaam in u en brengt het zijn specifieke kentekenen voort?
Uw geconcentreerde, bezinnende denken vertelt u de waarheid over uw innerlijke seizoen: is dit werkzaam?
Daartoe werd u een autonoom wezen: opdat u het ritme der seizoenen zoudt herkennen en benutten.
Wordt eerst als de boom, sterk, trots, onbevreesd.
Uw kroon ten hemel richtende, en luisterende naar uw innerlijke leven, dat zich opricht en voltrekt langs de banen van haar eigen seizoenen.
Dan zal uw leven gezegend worden door de schoonste vruchten, die een gezonde, edele levensboom maar sieren kunnen.
En zulk een leven brengt nooit uitputting, noch vermoeienis, het brengt slechts vreugde.
Voeg daarom uw denken Ïn, in deze harmonie des Scheppers, zodat het medewerkt aan dit proces en u nooit storten zal in de chaos van het onvervulde leven.
Iedere boom verbergt zijn vrucht.
Ieder mens verbergt zijn specifieke vruchten.
Laat hen tot wasdom komen en vermors uw tijd niet, want de seizoenen gaan voorbij en het zal winter zijn voordat u het beseffen zult.
Luister naar het leven-in-u en vergeet de harde stemmen der onwetenden, die sterven in het kunstmatige zonlicht van hun enorme ego.
Werp uw steentje in het voorhoofd van deze Goliath en wees tevreden met uw innerlijke taak, David, bezitter van de kleine kracht.