In velerlei geschriften leest men dat de verlossingsweg der ziel slechts weggelegd zou zijn voor "de uitverkoren mens", en dat wil zeggen: degene wiens ziel bereid is de terugweg tot haar God te bewandelen.
In allereerste instantie waren er geen methoden, maar was er slechts de disciplinaire en sobere levenswijze die een verlossing der ziel bewerkstelligen kon.
Ieder individu kon door een innerlijke drang gedreven deze eenvoudige weg volgen, in alle stilte en vaak in eenzaamheid.
Uit de levenswijze van deze individuele zoekers zijn allerlei imitatie-methoden geboren, die tot doel hadden "en masse" dezelfde weg te exploreren.
Doch tot op de dag van vandaag is de terugweg uitsluitend een aangelegenheid van het individuum, dat zelf de gang tot de hoogten moet blootleggen.
Literatuur, overdrachten, ervaringen kunnen een hulp betekenen op die weg, maar tenslotte moet de mens het zelf realiseren.
Vandaar dat vele falende, aarzelende en gemakzuchtige zoekers spottend zeggen: "O, dat is slechts voor de uitverkorenen", vergetende dat iedere ziel zijn eigen uitverkorenheid bepaalt.
Uitverkorenheid is een innerlijke zijnstoestand, die niets te maken heeft met enige inwijdingsvorm, onder welke school of meester dan ook.
Hij, die uitverkoren is gaat dit als vanzelfsprekend bewijzen; ten eerste zal hij door de omstandigheden worden beproefd en ten tweede zal hij deze omstandigheden moeten overwinnen voordat hij een innerlijke weg zal kunnen praktiseren.
Uitverkorenheid is geen reden tot zelfverheffing, want iedere uitverkorene gaat leven onder verzwaarde levensomstandigheden.
Deze stelling van de uitverkorenheid brengt Paracelsus onder woorden wanneer hij het over het "lood" heeft.
Het lood is de uitverkoren mens, hij is onderhevig aan allerlei beproevingen en zal de nederigste onder allen moeten worden alvorens de adeldom der ziel uit hem naar buiten treedt.
het lood zegt over zijn eigen natuur: "Alle zes metalen hebben mij tot hun toetssteen gemaakt, en zij hebben mij van de geestelijke plaatsen verstoten en zij hebben mij een verwoestbare woning gegeven."
De schuld ligt dus niet bij het lood, de persoonlijkheid of het aardse ik, maar de schuldvraag ligt bij de overige metalen.
Via het lood, het sterfelijke ego en het edele lood of de edele Saturnus, het omgezette ego, de opgestane ziel, zal het grote verlossingswonder geschieden.
In deze zinsnede ligt alles besloten: "Ik ben de toetssteen van al de zes metalen", en: "zij hebben mij van de geestelijke plaatsen gestoten."
In de eerste woorden ligt de taak van de poortwachter of toetssteen verborgen, in de laatste woorden ligt de verbanning van de edele Saturnus of de val besloten.
"Mijn zes broeders zijn geestelijk, daarom, iedere keer als ik vurig ben doordringen zij mijn lichaam, en als ik in het vuur verga vergaan zij ook met mij", zo zegt het lood.
Men moet eerst een steen zijn om door de bliksem Gods getroffen te kunnen worden, staat er in het Henoch-boek.
Zonder het lood gebeurt er niets; de zes geestelijke metalen moeten zijn lichaam doordringen zodra hij gloeiend wordt in het vuur.
Op het moment van de inspiratie die het lood bezielt, doordringen alle geestelijke elementen de metalen en er vindt een verandering plaats.
De omzetting is een intensieve inspiratie, van waar men niet meer kan terug keren.
Het lood, het ego moet branden, gloeien, meegesleept worden in een vuur dat al zijn begrenzingen te boven gaat. Daardoor wordt hij buiten zijn grenzen geworpen en zo kan het lood ver-assen, omdat als de zeven metalen ineensmelten en zo een nieuw wezen, een nieuw lichaam vormen.
Een methode die zulk een inspiratie afwijst en slechts op een gerangschikte dogmatiek of methodiek de nadruk legt, realiseert nooit deze woorden van het lood, want dat intensieve inspirerende vuur ontbreekt.
De bliksem die de steen verandert, splijt, zijn innerlijk blootlegt, mag niet mankeren.
Deze bliksem komt uit Siva zodra de pelgrim heeft bewezen een uitverkorenheid te bezitten.
De archaïsche yoga waarschuwt: hij die de kracht tot discipline en de hunkering van de ziel niet bezit, moet zich nooit op deze weg begeven.
Hier wordt gedoeld op de "disciplina arcani", een discipline-vorm uit de derde tot de vijfde eeuw, toen het individuele geheim nog een vanzelfsprekende levensvorm was.
Ieder mens die niet spreekt over zijn innerlijke verlichtingen beoefent de "disciplina arcani" - een intuïtieve geheimhouding - daar hij zijn diepste belevenissen niet aan profanering wil blootstellen.
De uitverkoren mens gaat andere maatstaven aanleggen, waardoor er een afgrond gaat groeien tussen hem en de massamens.
Hij kan het voor zijn ge-weten niet verantwoorden bepaalde spirituele openbaringen prijs te geven en zijn intuïtie waarschuwt hem hoever hij kan gaan.
Daarom is deze - tot een verlossingsweg geroepen mens - nooit een vertolker van het populariseren der geheimenissen.
Al worden de tijden indringerder, en al scheurt men alle voorhangsels vaneen, hij blijft bepaalde geestelijke waarden bewaren.
Dat is de individuele, intuïtieve disciplina arcani.
"Goud en zilver" zo zegt het lood, "de twee edelste metalen zuiveren zich door mijn wateren tot schoonheid en worden trots."
Hier is weer de edele Saturnus aan het woord: de wateren van de herstelde ziel reinigen het goud in het hoofdheiligdom, en zuiveren het zilver in al zijn uitdrukkingen: in alle weerspiegelende functies van de mens.
"Mijn geest is het water dat alle bevroren en verstarde lichamen van mijn broeders doet smelten."
Ziedaar de alchemische Saturnus die spreekt.
het grootste geheim ligt in die uitverkorenheid van Saturnus, - allereerst geworden tot de minste van allen. terwijl toch hij het belangrijkste werk gaat verrichten - en dan wordende tot de hoogste van allen.
Uitverkorenheid is niets anders dan zelfinwijding, een vorm van doordringen tot in de geheimen des geestes, het weder ontvangen van de oeroude geheimen die reeds in het lood besloten liggen.
"Het zou niet goed zijn als de wereld wist of geloofde wat in mij is", dit slaat op de profanering.
De wereld weet niet wat er in de deemoed en de soberheid verborgen is, zij weet niet dat de opperste vernedering in werkelijkheid de hoogste verhoging is.
Men kent vernedering door dwangmatige lijfstraffen, men zoekt de vernedering door allerhande methoden om het hoogmoedige ik te dwingen de eenvoud te accepteren.
Deze edele deemoed van het lood is echter nooit aan te leren, zij is INGEBOREN, omdat zij een ziele-eigenschap is, een adeldom van de hoge Saturnus.
Daarom zeiden wij dat geen enkele methode deugt zolang zij wordt aangeleerd.
De intuïtieve en gewetensweg staat op van binnenuit als een zeker weten en als een onfeilbaar gevoel.
Iedere dwang dooft dit innerlijke weten.
De uitverkoren pelgrim zoekt niet meer naar God, maar God zoekt hem.
Er komt een ogenblik waarop er een innerlijke stilte indaalt, waarbinnen de ontmoeting tussen Siva en Satie plaatsvindt.
Dit is het zeer persoonlijke bezit van de uitverkoren mens en na deze ontmoeting baant hij zich een weg.
Hij laat deze weg niet voor zich banen, maar hijzelf - gaande van inwijding tot inwijding - maakt zijn weg vrij.
Vanzelfsprekend kost dit moed en uithoudingsvermogen en onnoemelijk veel geduld.
Maar dat citeerden wij al bij het begin van deze lezing:
hij die uitverkoren is gaat leven onder verzwaarde omstandig-heden en wordt beproefd op zijn waardigheid.
Men kan deze weg tot aan een bepaalde hoogte bewandelen, waarna de moed en het uithoudingsvermogen wegvallen.
Zulke mensen noemt men dikwijls hardvochtig en onoordeelkundig: mislukkelingen.
Maar zij hebben allen de mensheid een aspect van de Terugweg overgedragen in zover dat in hun vermogen lag.
Hij die staat ziet toe dat hij niet valle.
Iedere nieuwe poging tot ziele-bevrijding wordt getoetst aan de ervaringen van voorgangers.
Hun pogingen vormen even zovele edelstenen in een historie die doordrengt is van bloed en haat.
"Het zou veel beter zijn als de wereld met mij zou doen hetgeen met mij werkelijk mogelijk is", spreekt het lood.
Het is zeldzaam dat een mens de diepten van de uitspraken der wijzen beproeft, het is uniek wanneer uit het lood het goud te voorschijn komt.
Men heeft zo dikwijls de idee dat de pelgrim naar het onbereikbare streeft en verlangt, hoewel de uitverkorenen weten dat zij het hoogste goed beërven zodra zij geleerd hebben lood te zijn, lood in al zijn geheimenissen, met al zijn waarden en openbaringen.
Velen zweven boven de afgrond van het "niet-weten" zonder ook maar één ogenblik hun voeten te funderen in de grond van het mysterieuze "zijn", waaruit dat verlossende "niet-zijn" wordt geboren.
Men aarzelt om te "zijn", omdat men angst heeft voor de werkelijkheid. Men vlucht voor het "zijn", om zo onder te gaan in een imitatie "niet-zijn", de verdwazing binnen de astrale sferen.
"Niet-zijn" is hoger, edeler, verlossender, dan het globetrotter in de astrale sferen; "niet-zijn" is het wezenlijke "ZIJN".
Zoals de archaïsche Upanishads zegt: "En zo u al deze gaven zoudt bezitten wil dat nog niet zeggen dat u Siva kent."
De dans van Siva voltrekt zich in een wonderlijk fundament: op een stervende figuur.
Hij danst de dans der vlammen, de dans der ver-assing, gegrondvest in het zijn van het lood, het "zijn" in het vuur.
Het vuur van Siva tast de mens niet aan wanneer hij vlucht in het bedrieglijke astrale "niet-zijn", waar zijn ego niet bewust kan ver-assen.
Daarom zijn de uitverkorenen met weinigen; de weg van "zijn" tot "niet-zijn" is moeilijk en smartelijk, nooit vol van pracht en schoonheid.
Het is die omzetting van alle saturnale krachten:
pijn wordt tot lering,
bitterheid wordt tot honing,
wreedheid wordt wijsheid,
goedheid blijkt kwaad,
en kwaad blijkt goed.
Dat is die wonderbaarlijke omwenteling, waarbij alle waarden die het ego kende tot hun tegendeel gaan verkeren.
In de dans van Siva komt het onderste boven en het bovenste daalt neder; het is een voortdurende beweging, een wending, een omzetting.
Daarom kan de uitverkorene nooit boos of teleurgesteld worden, hij moet erop bedacht zijn dat al de oude waarden van kleur en vorm veranderen.
Vandaar dat deze mens eerst zal worden beproefd voordat hij aan deze intensieve dans zal worden blootgesteld.
En nog vallen er velen!
De dans zet pas in wanneer de pelgrim bewezen heeft wie hij is, aarzelt hij met deze declaratie, dan begint de dans beslist nog niet en daarmede vangt het proces ook nog niet aan.
Er is een enorm onderscheid tussen theorie en praktijk, de prak-tijk zet zich in van binnenuit en reflecteert in de levens-omstandigheden.
De weg begint in de mens en reflecteert naar buiten in zijn omgeving.
Dat kan geen enkele methode verhoeden, noch bedekken.
De Weg-Terug wordt niet geboren in het brein, maar in de ziel en bewijst zich door een of andere vorm van inspiratie.
Deze Weg-Terug is eveneens ingeboren, hij is het bezit van de edele Saturnus en toont zich aan de mens zodra deze Saturnus in al zijn geheimen ontdekt.
Zichzelf dus ontdekt in ego en ziel.
Daartoe moet de mens zich houden aan de discipline, een displina arcani, een straffe leer vanuit intuïtie en Ge-weten, waardoor de zelf-inwijder zijn diepste geheimen niet laat profaneren.
Omdat zijn innerlijke heilige der heiligen hem werkelijk heilig is en hij dit betreedt met ongeschoeide voeten.
Overweeg dit alles eens in uw moment van bezinning en leer daaruit uw levenspad kennen.
Hij die waarachtig IS ontdekt de diepten der oer-geheimenissen.