De methode om tot geestelijke rijkdom te komen zijn vele.
Ieder mens voelt zich aangetrokken tot het systeem dat bij zijn karakter past en waarmede zijn microkosmische weten correspondeert.
Men kan geboren worden met een intense aversie tegen sommige religieuze leringen, terwijl andere een onverklaarbare aantrekkingskracht kunnen uitoefenen.
Er zijn echter in werkelijkheid slechts twee soorten van methoden: egocentrische dwangmethoden en de ziele-bevrijdende wegen.
De eerste predikt het doel heiligt de middelen; de tweede predikt het alles of niets.
In de archaïsche yoga herkent men dit verschil ook duidelijk.
Men beoefent de achtvoudige yoga omwille van de gaven Úf men zoekt een strenge discipline om zich van het ego te bevrijden.
Iedere trap van deze yoga bewerkt een verandering van de mens en na iedere verandering is het mogelijk dat de kandidaat wil stoppen.
Echter, de weg van het alles Úf niets heeft maar een éénrichtingsverkeer. Een terug is er niet, hoogstens een oponthoud, maar men moet altijd vooruit, omdat men door de innerlijke verandering wordt gedwongen.
Bij deze conclusie van de archaïsche oosterse yoga willen wij even stilstaan, want wij herkennen in de westerse yoga dezelfde werkelijkheid. Een spirituele ontwikkeling, mits in alle consequenties vol-gehouden, kent geen terugweg.
Allen die hun spirituele weg hebben verlaten bewijzen daarmede NOOIT een ware weg te hebben bewandeld.
Innerlijke ontwikkeling verandert de mens, zijn inzicht verruimt, zijn zinnen ontdekken andere waarden, zijn organisme gaat een andere reactie vertonen.
Niets verandert de mens zo intensief als een spirituele levens-instelling.
Zelfs het biologisch ritme verlangzaamt zich, dan wel het wordt sneller.
Door het bewandelen van een spirituele weg trekt de mens die mysterieuze trillingskracht binnen zijn stelsel, waarnaar alle wetenschapsmensen zoeken.
Men weet dat zulk een kracht-van-buiten er is, maar men weet nog niet hoe zij tot ons komt en waaruit zij bestaat.
Hoe sterker deze trilling binnen het natuurlijke organisme wordt, des te duidelijker worden de biologische veranderingen.
Er zijn, zo meent de archaïsche Upanishads, acht stadia van zulk een verandering, waaraan de mens automatisch wordt bloot-gesteld.
En ieder van deze veranderingen brengt zijn risico's mede, het risico dat de mens in zulk een stadium wil blijven staan.
Paracelsus zegt dat de metaalwerkingen veranderen, anderen zeggen dat de chakra's hun gedrag wijzigen, maar alle belangrijke leringen stemmen met elkander overeen: dat de pelgrim een innerlijke omzetting ondergaat, die hem belet terug te keren tot het uitgangspunt. Na iedere verandering staat de mens dus met de rug tegen de muur.
Zolang de mens geen verandering heeft ondergaan blijft hij de uiterlijke zoeker, zich amuserende met allerlei filosofieën.
In de pelgrim moet vanaf het begin de zielekern aanwezig zijn, wil hij tot een ware spiritualiteit komen, die ver uitstijgt boven intellectuele oriëntatie.
Alle metalen moeten de koninklijke plaats bereiken, en de om-zetting kan niet geschieden zolang nog één metaal de koninklijkheid niet heeft bereikt. Goud en zilver moeten het ijzer ontmoeten en het ijzer moet de koninklijke plaats van het goud en het zilver, met het lood, bereiken.
De innerlijke veranderingen houden in dat de mens steeds sterker van binnenuit gaat verlangen, maar ook meer wijsheid verkrijgt.
Het pad wordt steeds smaller, maar de innerlijke kennis en het inzicht worden groter, zodat de moeilijkheden beter overwonnen kunnen worden.
Hoe duidelijker Shiva voor het geestelijke oog van de pelgrim verrijst, des te sterker hij zichzelf omvangen gevoelt door Satie, de deemoedige en vrome bruid.
De ziel ligt in de achtbladige lotus, maar zij moet zich werkelijk in het hart der lotus bevinden en niet in één van de acht kelkbladen, zegt de archaïsche Upanishad.
De kelkbladen moeten haar met hun koestering omvatten, zodat zij door hen alle wordt beschermd en verlicht.
De achtbladige lotus moet harmonisch zijn in vorm en kleur.
Zolang de pelgrim bezig is een pad van innerlijke verandering te gaan, ontvouwt hij de bladeren van deze lotus ÈÈn voor ÈÈn.
En in geen van hen mag de ziel zich bevinden, in geen van de acht gaven of de acht zaligsprekingen of de acht verworvenheden mag de ziel zich opsluiten, zij moet het hart van allen worden.
Wanneer de lotus in devotie en vroomheid ronddrijft op de wateren der overgave zijn al haar acht kelkbladeren bereid zich te ontvouwen voor het licht van Shiva.
Wanneer de ziel in het blad ten oosten rust, wordt het denken devoot en de mens gevoelt zich aangetrokken tot het goede;
wanneer de ziel in het blad ten zuidoosten rust, wordt het denken omspoelt door slaap en luiheid;
wanneer de ziel in het blad ten zuiden rust, ontstaat er een gevoel van vijandschap en drift;
wanneer de ziel in het blad ten zuidwesten rust, ontstaat er een gerichtheid op het kwade en de wreedheid;
wanneer de ziel in het blad ten westen rust, ontstaat er een behoefte aan het spel en vermaak;
wanneer de ziel in het blad ten noordwesten rust, ontstaat er een mentale onrust en agitatie;
wanneer de ziel in het blad ten noorden rust, voelt het denken zich aangetrokken tot weelde en wellust;
wanneer de ziel in het blad ten noordoosten rust, ontstaat er een drang tot liefde en medelijden.
Zodra zij zich echter ter ruste begeeft in het hart der bladeren ontvangt zij de volmaakte Kennis.
Zo beschrijft de archaïsche Upanishads de lotusbloem der ziel en men bemerkt dat ieder rustpunt van de ziel in ÈÈn van de acht bladeren het tegendeel van spiritualiteit bereikt, er komt altijd een mentale, horizontale gerichte energie, die resulteert in een vernietigende actie.
De rust van de ziel in een van de kelkbladeren wordt gezien als een stilstand, als een angst of een egocentrische bezitsdrift en deze ontketenen altijd een spirituele verstoring.
De mentale gerichtheid van de mens kan dus de schoonheid van de zielelotus veranderen in een giftige bloem.
Alle verandering gaat via het denken.
De acht bladeren van de lotus staan in binding met de mentale gerichtheid.
Het denken wordt omgewerkt door het "rusten van de ziel" in één van de bladeren.
De zielehunkering concentreert zich dan op één der mogelijkheden, één der gaven en daardoor worden zij tot een zielegif.
De zielehunkering mag niet uitgaan naar één gave, naar één aanzicht, zij mag niet op deze wijze rusten, want zij riskeert dan onder te gaan in de goedheid van een horizontaal streven, in de gemakzucht, in het amusement, in de onrust, in de wellust, in het medelijden.
Al deze kenteken kan men terugvinden in de pelgrim die slechts Één der kelkbladeren ontvouwt. Hij verliest zich in zijn streven en wordt daardoor - vaak op een schijn-spirituele wijze - de vertolker van één der genoemde driften.
Paracelsus zou deze driften kunnen vergelijken met de vernietigende werkingen van de metalen, zodra men hen tot de eenzame koninklijkheid verheft zonder de eenheid met de anderen.
Wanneer de pelgrim echter omvat wordt door Satie - de godin van Shiva - laat hij zich niet verleiden tot een stilstand in één der gaven, want hij wordt dan geleid door het evenwicht van een devote overgave.
Men kan één der kelkbladeren slechts voortijdig openvouwen door een forcering, ook aan de natuurlijke bloem kunt u dat beproeven.
De bloem gehoorzaamt aan het teken van haar "innerlijke klok", zoals ieder mens daaraan behoort te gehoorzamen.
De "innerlijke klok" heeft een biologische uitdrukkingsvorm: het bioritme, en hij heeft een spirituele uitdrukkingsvorm: de twee wijzers in intuïtie en Ge-weten, die de motor der ziel volgen.
De stoffelijke mens zal naar zijn biologische innerlijke klok luisteren en de geestelijke mens zal naar zijn innerlijke zieleklok luisteren.
Er komt een moment waarop de biologische klok zijn arbeid overgeeft aan de zieleklok.
Ook hier geldt weer: men moet allereerst een natuurlijk uurwerk bezitten voordat de ziel de juiste tijd zal kunnen aangeven.
Zoals de grote wijsgeren zeggen, waaronder ook Paracelsus: er komt een moment van overdracht.
Een tegennatuurlijk en disharmonisch mens kan echter niet medewerken aan deze overdracht, omdat hij het gehele proces niet kan verstaan en bovendien niets over te dragen heeft.
De ziel aanvaardt geen onharmonisch organisme, zij kan niet arbeiden met een onwaardig instrumentarium.
De stilte en de bezinning die wij u steeds aanbevelen zijn er mede op gericht dat u dit biologische evenwicht herstelt.
Er is geen enkele omstandigheid die de mens kan losrukken van zijn biologische klok, zeggen de geleerden, maar hij kan wel getroffen worden door allerlei catastrofale gebeurtenissen wan-neer hij zijn biologisch ritme, zijn innerlijke ademhaling negeert.
Zo is het met de stoffelijke mens, maar zo is het eveneens met de geestelijke mens.
Alles heeft zijn bepaalde grens.
Iedere ernstige aandoening, hetzij geestelijk, hetzij stoffelijk, hetzij de omstandigheden waardoor de mens uit zijn evenwicht wordt geslagen, betekenen dat er een grens is gepasseerd die fataal kan worden.
In het spirituele proces verandert de mens, hij is onderhevig aan ingrijpende ontwikkelingen.
De negatie van het natuurlijke evenwicht en de natuurlijke wet ontketent echter ook een verandering in de mens: hij verliest iedere harmonische proportie uit het oog en daardoor wordt hij kwaadaardig, slecht van karakter of ernstig ziek.
De mens doet zichzelf alles aan.
Hij heeft het in zijn macht om onvoorstelbare veranderingen te bewerken, naar welke zijde ook, op wat voor gebied ook.
Zijn geloof, zijn ongeremde denkkracht kan bergen verzetten, maar ook bergen ineen doen storten. Hij beseft niet half welke energieën en krachten in hem besloten liggen, omdat hij altijd doende is één van de kelkbladeren open te forceren en daardoor een vertekend beeld ontvangt.
Deemoedigheid en vroomheid brengen mede dat de pelgrim afwacht, hoewel hij luiheid en gemakzucht vermijdt.
Hij bezit de juiste hoeveelheid van ieder kelkblad, en daardoor is hun energie beheerst en kan deze de schoonheid van de gave vertolken.
Het denken in zijn hoogmoedige streven, dat louter op eigenbelang is gericht, vervormt de schoonheid van de wonderbloem zozeer dat het de medemens op een dwaalspoor kan brengen.
Iedere uitdrukking, iedere daad bezit echter zijn tegenpool: mentale slechtheid en wreedheid ontstaan uit een scherpzinnig intellect dat op hoogmoedige macht en overheersing is gericht.
Er is echter eveneens de scherpzinnigheid die gedragen wordt door de ziel in het hart van de lotus en dan wordt deze tot onfeilbare onderscheiding.
Indien de lotus ziek is wordt de stoffelijke mens eveneens ziek, gestoord in zijn gedrag.
Onze maatschappij is een vrucht van vergiftigde zielelotussen, die een penetrante geur verspreiden en dodend worden zodra iets levends in hun kelk valt.
De schuld van alle neergang en decadentie ligt op de schouders van de gevallen lichtzoon, van hem, die de lotus-ziel bezit en deze bloem tot een verderver der medezielen heeft gemaakt.
De tot God wederkerende ziel is het niet gegeven om te rusten in één van de herworven gaven, zij telt de gaven niet, want zij moet voorwaarts, totdat zij gereed is om zich te kunnen weerspiegelen in de reine wateren - en toebereid om, op de eerste bliksemschicht van Shiva, al haar kelkbladeren te openen, als een begroeting, als een zang, als een herkenning.
Zodra de ziel zich in het hart van de lotus bevindt danst zij, zingt zij, onderricht zij, en schept zij de vreugde, staat er in de Upanishads.
Het denken is de geheime ruimte waarbinnen zich de mislukking òf de overwinning bevindt, en hij die dit beseft reinigt zijn denken en vult het slechts met schoonheid en spirituele rijkdom.
Van daaruit gaat de weg verder tot aan de beslissing waarbij Shiva de lotus-ziel bevrucht tot de Mens die zij was voordat de hoogmoed haar riep.
Zie dit Goede Begin duidelijk voor u, pelgrim, en vang heden nog daarmede aan.
Zodra u dit doet herkent u het Goede Einde, want is IS geen terug op deze weg.