In de bespreking over de zeven metalen hebben wij ook het tin bezien, als een metaal van Jupiter.
Het tin, zegt Paracelsus bezit geen eigen wezen, maar het bezit de natuur van de vier elementen.
Het tin drukt de harmonie, dan wel de disharmonie des mensen uit, het vertolkt zijn eenheid tussen de vier elementen, de vier waarheden, de vier pilaren der schepping.
Daarom moet Jupiter - of het tin - zo zegt Paracelsus, zo dicht mogelijk bij zon en maan staan, zodat het van hen hun edele inborst zal kunnen ontvangen.
Daardoor wordt hij edeler, gevoeliger, stralender en waarachtiger. D.w.z. wanneer men van het standpunt uitgaat dat goud en zilver, zon en maan IN de mens hun edele natuur bewaard hebben. Alles wat ver weg is wordt door de mens niet geacht, hij kent het niet, houdt er geen rekening mede.
Indien hij de hemel niet kent en deze ver weg acht, zal hij de hemel niet opnemen in zijn denken en gevoelen.
Als de etherische aard, de fijnbesnaardheid en de spirituele zintuiglijkheid van Jupiter direct in verbinding staan met de edele denkkracht en de hoogstaande gevoelsbeweging, drukt hij het stempel van fijnzinnigheid op de mens.
"Daarom moet gij, alchemist, doende zijn om uw tin in de nabijheid van het edele goud en het edele zilver te brengen."
Indien de mens grof materieel is ingesteld beweegt zich zijn etherische zoeken, zijn etherische zoeken, zijn spirituele zintuiglijkheid nooit buiten het materiële veld, hetzij in de stof, hetzij in het onstoffelijke gebied.
Zijn denken en gevoelen echter zeer edel, rein, zich doorlopend bewegende in een hoog spiritueel veld, dan worden de spirituele zintuigen gevoeliger, en kan de mens intuïtief het etherische veld onderscheiden, herkennen en verklaren.
Zijn tin maakt deze mens lichtender, stralender en werkt mede aan een aureool van adeldom.
Het tin voert de mens nader tot hetgeen hij door middels van zijn stoffelijke zintuigen niet zou kunnen onderkennen; hij verplaatst hem dus in de sfeer of de wereld die hem vreemd is: de hemel - de hel - de spiegelsfeer.
Hoe edeler denken en gevoelen, des te beter de lever werkt en des te reiner het bloed wordt.
Daarom zegt de medicus Paracelsus: breng uw tin in de verborgen en geestelijke plaatsen waar uw goud en uw zilver zich bevinden.
Vermors uw etherische gaven niet, ruïneer uw spirituele zintuigen niet door hen te laten spelen met hun verborgen kracht.
Maar plaats hen onder de hoede van uw edele denken en gevoelen.
Goud en zilver - de God en de Godin - moeten in uw nabijheid worden gebracht, uw denken moet zich verenigen met de godheid, de positieve belevendiging, uw hart moet zich verenigen met de godin, de afwachtende, de negatieve hunkering.
En door deze beweging, daar weer de harmonie zich herstelt, wordt de ziel tot leven gewekt, want zij bevindt zich in het hart.
"In het hart bevindt zich de lotus met acht bladen; en in het centrum van deze lotus is een microscopische cirkel waar zich de individuele ziel bevindt, die Licht is."
Ziedaar de woorden uit de alleroudste Upanishads, een cirkelvormig krachtveld met als kern de lichtende ziel.
Zodra het spirituele hart zich dus beweegt naar het Licht, gebeurt dit op aandringen van de individuele ziel, die Licht IS. Zo ziet de Upanishads de hereniging van de godin met Shiva, het Geestvuur.
Op het moment van die vereniging valt al het onreine weg in de omarming van Shiva, die zijn godin, zijn koningin, de individuele ziel in zichzelve opneemt.
Shiva heeft dus niets wreeds en afstotends, zoals de meeste mensen denken, omdat hij afgebeeld wordt, dansende op een kind.
De dansende Shiva versymboliseert het kosmische ritme van het ontvangen en schenken; hij heeft de klok van de eeuwige roep in zijn ene hand en de vlam van de eeuwige belevendiging in zijn andere hand.
De ziel is als de klok, altijd roepende, hunkerende, de vlam is als Shiva zelf, neerschietende als een bliksemstraal, dansende door de sferen der natuur om in te dalen in de ziel.
In deze werkzaamheid tussen Shiva en de ziel speelt het tin, als een aspect van de menselijke zevenheid de rol van verfijner, rangschikker van de tonen van het klokkenspel, dat meer en meer moet gelijken op de oerklank die tot de vlam van de Schepper opstijgt.
Het is niet voldoende om te hunkeren: ieder mens hunkert ergens naar, zijn hunkering is als een vraag, een klok die zijn klanken de sferen inzendt.
Maar wat vertolkt deze klok?
Wie roept hij?
Deze klok der ziel vertolkt pas het goddelijke klankenspel wan-neer de harmonie der zeven is bereikt, waarvan het tin al de vier elementen in één kan uitdrukken.
Jupiter - Vader Ether werkt nauw samen met de vier elementen, en zo verkrijgt men de quintessens, het vijfvoudige woord, dat direct in binding moet staan met goud en zilver, hoofd en hart, om zo te komen tot het allerhoogste: het zevenvoudige woord, de zevenklank, de roep der ziel: zeggende, dat de lotus met de acht bladen, de Verwerkelijker van de Acht Zaligsprekingen gereed is om het Vuur van de Daad - het Shiva-Licht - te ontvangen tot een getuigenis en een herschepping.
Het is voor ons een vreugde om iedere keer opnieuw de bevestiging te vinden van hetgeen wij overdragen: de waarheid bevindt zich IN de natuur, IN de kosmische wetten en IN de leringen van de allergrootste Boodschappers.
Deze Waarheid is één en dezelfde.
Er is geen bevoorrechte beweging die deze waarheid kan over-dragen.
De Waarheid is in de vereniging van de God en de godin: het Geestvuur en de ziel, waarop de achtvoudige Lotus haar geestelijke mensenzoon voortbrengt als een getuige.
Ieder schepsel die deze Waarheid onderschrijft door zijn levenshouding, IS de waarheid zelve geworden.
Zodra hij echter deze Waarheid is geworden stralen, als goddelijke lichtkernen, de vier gaven Gods: Wijsheid, Gerechtigheid, Liefde en Waarheid de mensheid tegen.
Deze mens is hard als de onomstotelijke waarheid, maar de Liefde verzacht deze hardheid en hij is onbuigbaar gerechtig, maar de wijsheid omstraalt deze gerechtigheid.
Wederom ziet men hier de harmonie van de vier elementen, nu in hun goddelijke aanzichten, en geen van deze elementen mag gemist worden om tot een volkomenheid van DE waarheid of DE goddelijkheid te geraken.
Iedere ziel, die de klok luidt om Shiva tot zich te roepen of om het vuur der ver-assing en der herschepping op te wekken, moet zich ervan bewust zijn dat hij onder zal gaan in een golf van ervaringen.
Hij moet immers zo dicht bij het Geestvuur komen, zo nader aan diens karakter zijn dat hij een éénheid kan worden met dit Vuur.
Daartoe moeten denken en gevoelen van de mens - goud en zilver met het verfijnde tin, waarbinnen de vier elementen harmonisch samengaan, bereid zijn die overweldigende schepping van Shiva te aanvaarden.
De harde, maar onuitwisbare, immer aanwezige Waarheid, de scherpe, onontkoombare Gerechtigheid, de onbegrensde Wijsheid, die zich verbergt achter vele aanzichten en de Liefde die alles kan verdragen, maar ook alles kan aanvaarden, omvat door het Geestvuur van Shiva als een helder Licht, waardoor geen misvattingen van de vier Gaven mogelijk zullen zijn.
In deze dans van Shiva is die harmonische liefdevolle, reinigende, wijze en gerechtige beweging te herkennen tussen het roepen en het antwoorden, het ontvangen en het geven.
Er is geen volkomenheid mogelijkheid zonder deze kosmische en goddelijke dans, die zijn reflex vindt in het gedrag van de mens.
Men moet weten te ontvangen en weten te geven, men moet weten te dienen, maar ook weten te leiden.
Beide vormen zijn een éénheid, zij heffen elkander niet op, maar vullen elkander aan en zo de spirituele inspiratie, het Vuur van Shiva aanwezig is, vormt deze dans een schepping, een HER-schepping voor de gevallen ziel.
In de beweging van deze kosmische dans vinden de Boodschappers hun taak, zij moeten zich mede-bewegen op het ritme van deze kosmische vibratie.
Zij moeten de zielen aanmoedigen om zich op te trekken tot aan Shiva-zelf, opdat deze hen zal herstellen in het wezen die zij waren.
De dans van Shiva en zijn zielegodin begint langzaam, zij moet zich voegen naar Zijn ritme; de ziel stelt zich open voor de trilling des geestes, zij moet daaraan wennen en langzaam maar zeker kan het ritme, de trilling worden opgevoerd; de voeding wordt verstevigd zodat het zielekind zal groeien.
Shiva heeft men heden vervormd in een god van de wraak, hij ligt binnen de wet van het menselijke begrip van leven en dood gevangen.
Veel vroeger was hij de grote Bezieler, de Levenschenker.
Voor de goddelijke ziel blijft hij de Levenschenker, voor de ge-vallen ziel draagt hij ten allen tijde het karakter van de vernietiger in zich.
Hij IS geen vernietiger gelijk God geen vernietiger is.
Maar het schuldcomplex van de gevallen ziel, die zijn straf vreest verandert God in de God der Wrake. Zodra de ziel inzicht bezit en begrijpt dat hetgeen onrein is weg MOET vallen wanneer de reinheid volkonen wil zijn, herkent hij God als de Gerechtige, als de Wijze en als de Liefde.
Hij ziet dan de Waarheid zoals deze werkelijk IS.
Wanneer Paracelsus zegt: Goud en zilver blijven achter in het vuur - zij worden NIET vernietigd, dan zegt hij slechts: dat de reine ziel waarin gemoed en denken één zijn, waarbinnen de dans van Shiva zijn werk heeft verricht, het verdere scheppingswerk voltrekt.
Goud en zilver arbeiden mede aan de herschepping, en daarin moet het tin, die etherische zintuiglijkheid, die via de lever in de bloedsbaan komt zijn stralende, verklarende rol spelen, als een getuigenis, een aanduiding.
De "vernietiger" Shiva vernietigt niet hetgeen van hem is, maar slechts hetgeen niet mede kan dansen, hetgeen versteend is, of tot de dood behoort.
En dat zijn dan, in de taal van Paracelsus, alle onreine metalen, alle materiële elementen.
Hoe dicht ligt deze gedachte bij het Kathaarse Endura: het materiële sterft, het ik sterft.
En toch behoeft de mens niet lichamelijk te sterven om aan deze dans van Shiva deel te kunnen nemen.
Het liggende figuurtje onder de dansende voet van Shiva is het symbool van het stervende ego, het zich offerende ego, zich wegschenkende als een grond waarop Shiva dansen kan.
Er is hier geen sprake van smart, een fanatiek gevecht, er is slechts sprake van een vreugdedans: de klok die roept, de vlam die brandt.
Het aloude woord: "Bidt en u zal gegeven worden, klopt en u zal worden opengedaan", wordt teruggevonden in de eerste kreet van de schepping.
Het woord van Christus is een onderdeel van die eeuwigdurende herhaling van de Shiva-dans.
In de opwekking der zielen is het woord van iedere Boodschapper, de getuigenis van iedere waarachtige, op de verlossing wijzende Afgezant, een leven schenkende actie, een trilling die de belevendigende dans van Shiva in stand houdt.
Oost en West kunnen elkander ontmoeten in deze kosmische dans, want er bestaat in werkelijkheid geen Oost en geen West, geen Noord en geen Zuid, er bestaat slechts die grootse schep-ping waarbinnen wetende zielen hun opdracht volbrengen in dat gigantische goddelijke Plan.
Een ziel blijft een ziel, onverschillig haar geboorte-plaats, er kan slechts een meerdere of mindere gevoeligheid zijn voor bepaalde leringen, methoden, oefeningen.
Doch a1 deze leringen, oefeningen, methoden zijn onvolmaakt, creaties die voortkwamen uit het menselijke denken en het menselijke gevoelen.
De individuele ziel ligt in de achtvoudige lotus, en niemand kan deze lotus de verfrissende dauw brengen, het leven schenkende zonlicht, de inspirerende lucht of de sterke grond, dan de ziel, het zaad of het atoom zelve, dat het Licht MOET kennen om ernaar te kunnen verlangen.
Datgene waarnaar u hunkert dat wordt u gebracht.
Uw hunkering fundeert zich in uw bewustzijn, het kleurt zich naar uw bewustzijn.
Niemand kan uw hunkering vervormen, men kan hoogstens uw hunkering gevangen nemen en het voeden met het voedsel dat uit ÈÈn bepaalde bron komt.
Wij zeggen u: een ziele-hunkering voedt zich slechts met een universele voeding, de dauw des hemels, het ongevormde Licht, de trillingen der luchten die overal zijn, die van verre komen en tevens nabij zijn, de grond die hecht is en sterk en NOOIT zijn machtige omarming verliest.
De ziel reist van Oost naar West en van Noord naar Zuid en stijgt op tot de Hemelen, maar zij laat zich nooit ketenen, omdat haar hunkering naar groei onuitroeibaar is.
En daar waar zij geketend wordt, wordt haar groei belemmerd.
Wees daarom vrij, mijn ziel, en stijg tot de hoogste hoogten en daal af tot de diepste diepten en vreest niet.
Maar bewaar in de diepten van uw graal de vlam van Shiva, die u levend houdt.