In een tijd als de onze waarin we door allerlei ontdekkingen en gebeurtenissen vrijwel gedwongen worden wat dieper over het leven na te denken, zijn sterven en dood verschijnselen die veel van hun taboe verloren hebben.
Wij, de levenden, worden doorlopend geconfronteerd met de dood door middel van de vergankelijkheid om ons heen.
We leven temidden van sterven en dood.
Angst voor de dood kwelt ons, wanneer we in ons bewustzijn het sterven weigeren te aanvaarden.
Onwetendheid over het hiernamaals versterkt de angst.
Zodra we ons echter bewust en naar inzicht zoekend verdiepen in de gebeurtenissen rond sterven en dood zal de angst verdwijnen.
Elke vorm van onwetendheid weerhoudt ons van bewustzijnsverdieping en hoe beperkter ons bewustzijn is, des te veelvoudiger de vormen van angst.
Geboorte en sterven zijn twee gebeurtenissen die verband houden met een sfeer in het hiernamaals.
Er is een overeenkomst: de geboorte gaat door de donkere opening naar het leven en de gestorvene gaat door een donkere tunnel naar een nieuwe vorm van leven.
De manier van leven is bepalend voor het sterven en de manier van sterven is bepalend voor de toestand waarin de gestorvene zich na zijn dood bevindt.
Het bewustzijn, als overgebleven individu, het zielebewustzijn, verbonden met het astrale lichaam door het zilveren koord, moet de tussenfase, voordat men absoluut los is van de stof, doorleven.
Alle medicamenten, beïnvloedingen, magische ritualen, e.d. die de stervende overheersen kunnen zijn heldere overgang beletten.
Er zijn medicamenten die meer dan alleen de lichamelijke organen beïnvloeden, zoals drugs, verdovende middelen, wierook e.d..
Het voornaamste is dat de innerlijke zintuigen, nu de uiterlijke verdwijnen, helder en wakend zijn.
Gevangenname in magische ritualen ontneemt deze zintuigen hun mogelijkheid.
Alle gebruik van gewijde oliën of gewijd water is een poging het bewustzijn en de ziel naar een bepaalde richting te stuwen.
Hulp is slechts mogelijk wanneer de stervende omringd wordt door gedachten die hem opdragen aan Het Licht. Deze gedachten moeten neutraal zijn: Het Licht.
Het hart of de gevoelsbinding is bepalend voor de weg die de stervende inslaat.
De enige binding die blijvend is, wordt via het hart gelegd.
Inzicht of Kennis en alsmede Liefde zijn bepalend bij het overgaan. Het sterven is: het loslaten.
Een levenskunst die tijdens het leven beoefend moet worden.
Niet losrukken, maar loslaten vanuit het hart.
De liefde tot het Licht en ons inzicht omtrent dat Licht bepalen waar we komen. Het is een zich voeden met Licht.
Indien we bewust hebben geleefd dan zijn deze twee bewustzijnsbezittingen duidelijk in ons aanwezig op het moment van ons sterven.
Geconfronteerd worden in ons dagelijkse leven met de vergankelijkheid, is een gewennen aan het sterven.
Hoe staan we tegenover de vergankelijke dingen?
Het gezegde: "Liefde is sterker dan de dood", heeft een zeer diepe betekenis.
Het gaat niet om de emotionele verbintenissen, maar om het werkelijk liefhebben.
De liefde tot de geest trekt de ziel onmiddellijk, zonder middelaar, tot die geest.
In het leven moet de mens zich bewust worden van het onsterfelijke, het individu in hem, de Hersteller of Genezer of de eeuwig Levende. Op het stervensmoment zal deze leidinggevend zijn.
Als hij dit bewustzijn heeft ontwikkeld zal zijn sterven en de overgang gemakkelijk zijn.
Bewustzijn en ziel, die samen het Individu, het astrale lichaam vormen, scheiden zich af uit het hoofd.
Het opstijgen van de ziel naar het hoofd, de eenheid hart en hoofd, zoals vele leringen onderwijzen, is voltooid op het moment van de dood.
Het ervaringsbewustzijn - als "ervaren" - is er niet meer; het zielebewustzijn is nu de som van hetgeen in de ziel werd opgetekend.
Sterven is niet pijnlijk, het is een bevrijding.
Wanneer de mens dit niet zo ondergaat, dan betekent dat, dat hij zich vastklampt aan schijnwaarden, aan tijdelijke vormen.
Deze situatie zal hij in zijn leven reeds hebben gekend: het zich moeizaam losrukken van schijnwaarden: positie, eer, geld, goed, geliefde vormen.
Sterven is even normaal, zoals geboorte normaal is.
Hij, die weet te sterven, zal eveneens geweten hebben hoe te leven.
De zwarte tunnel of de doorgang die de gestorvene gaan moet, is niets anders dan een fase in de tussensfeer, tussen het verdwijnen van zijn ervaringsbewustzijn in de stof en zijn aura, en het innerlijke bewustzijn.
"Alles was pikzwart om mij heen", zeggen de "klinisch gestorvenen"; hetgeen ook een baby met zijn bewustzijn ervaart als hij de lichamelijke poort van zijn moeder doorgaat.
Daar tijd echter niet bestaat, zijn alle indrukken "na de dood" sterke impulsen, die niet in tijdsduur kunnen worden uitgedrukt.
De tussensfeer is een getrouwe kopie van deze sfeer, alleen in spiegelbeeld. Hij is werkelijk bedoeld als een tijdelijke woning.
Alle "klinisch gestorvenen" vertoeven daar en kunnen terugkeren in het lichaam, omdat hun "tijd nog niet is gekomen".
Deze terugkeer in het lichaam kàn worden bemoeilijkt door onwetendheid, medicamenten, bewustzijns- of gedachte-vertroebeling.
Angst voor het leven is ook zulk een beletsel.
De "tussensfeer" is nog niet het z.g. Hiernamaals, maar slechts een voorportaal daarheen. In die tussensfeer wachten de z.g. beproevingen en de retrospectie.
De terugblik is het eerste waaraan de gestorvene gevolg moet geven, opdat de som van deze retrospectie in zijn bewustzijn wordt gegrift en deze de sleutel wordt tot het tehuis in het hiernamaals.
Vandaar dat men 3-maal 24 uur na de dood moet wachten met de ter aarde-bestelling of crematie; dat is belangrijk voor de reïncarnatie.
Men ziet zijn leven als in een versnelde diaprojectie aan zich voorbijgaan, terwijl het bewustzijn het slechte en/of het goede optekent.
Momenten, die voorbijgingen zonder hen juist te gebruiken en momenten waarin de mens egocentrisch handelde en ogenblikken die hij op de juiste wijze gebruikte.
Egocentriciteit wordt altijd gezien als "het kwade", omdat egocentriciteit bindt aan de schijnwereld, aan ons bestaan.
Egocentriciteit is verbonden met elke vorm van de oerzonden: jaloezie, drift, wellust, gierigheid, hoogmoed, gulzigheid, luiheid.
Alle daden en gevoelens die deze egocentriciteit verminderden, zijn van blijvende waarde, zij zijn bepalend, het zijn de oerdeugden.
Deze daden of gevoelens kunnen worden verdeeld in twee waardevolle drijfveren:
1. De Gnosis of Kennis vanuit het hart, het inzicht, het oerweten.
2. De Liefde.
Deze beide gaven versterken het individuum.
De emotie behoort bij het lichaam.
Tijdens de retrospectie, die de gestorvene alleen moet doorleven, worden de kleuren van zijn etherisch lichaam teruggebracht tot de wezenlijke waarde van zijn bewustzijn, dus: overwegend blauw, geel, dan wel rood.
Zodra de stoffelijke zintuiglijkheid vermindert, zwakker wordt, zoals het denken, de emotie, de pijn, nemen de kleuren af.
Geel is: Inzicht, Kennis;
Blauw is Wijsheid;
Rood is Gevoeligheid, Liefde.
De grondtoon van elk der drie kleuren toont de verbintenis met de Liefde. In werkelijkheid moet van deze drie wezenlijke waarden de grondtoon aanwezig zijn.
Zij moeten één worden, hetgeen vrijwel bij geen mens nog het geval is.
Omdat de mens via zijn onsterfelijke Individu, het astrale lichaam of ziel verbonden wordt met het eeuwige en dus alles overwinnende, zijn de mate van zijn geloof in en vertrouwen op het Licht of de Geest bepalend in hoeverre hij in de tussensfeer geholpen kan worden. Barmhartigheid is daar aanwezig.
Zijn voorstelling van het Licht, die hij tijdens zijn leven had, zal hem in het hiernamaals van behulp zijn.
Vandaar dat iedere gestorvene datgene of diegene als Licht ziet die hem hier vertrouwd was, bv. een Jezus-wezen of een Boeddha-wezen.
Het is volkomen onbelangrijk welke naam iemand aan zijn geloof of vertrouwen geeft, welke organisatie hij aanhangt, het gaat erom WAT zijn hart denkt.
Iemand, die zijn hart verbonden heeft met het Licht of de geest of welke vorm van onsterfelijkheid ook, die wordt geholpen.
Voor alle anderen, de twijfelenden, de ongelovigen in de zin van afwijzing, komt hulp als een verrassing en die moeten zij eerst leren te onderkennen.
Wat ik ervaar is een som van mijn levenspraktijk.
Het onderkennen is een les in de tussensfeer.
Wat men hier heeft verzuimd moet in de tussensfeer worden ingehaald.
Dat verlangzaamt de reis tot het uiteindelijke tehuis van de dode. Dit geeft een oponthoud van de aardgebonden mens, die bv. nog steeds zijn geld aan het tellen is.
Onwetendheid en ongeloof en elke vorm van egoïsme of egocentriciteit verwijdert de gestorvene van elke sensatie van het Licht, de waarneming met de innerlijke zintuigen.
Men neemt dan slechts grauwe dingen waar. Grijze groepen die naar de grond kijken.
Soort zoekt soort.
Het verzuim van daden van Naastenliefde of Liefde, de verrijking door directe- of hartkennis, maken dat de gestorvene aan een reeks van ervaringen wordt blootgesteld, o.a. de verschijning van z.g. spoken, goden of poortwachters.
(Zie het Tibetaanse Dodenboek)
De innerlijke onkunde tovert hem al deze "goden" voor, die zijn als wetenschap, kennis of ook ervaringen, die hij heeft nagelaten te onderkennen.
In die tussensfeer onderkent hij nog niet de situatie van: de afwezigheid van ervaringsbewustzijn en de aanwezigheid van innerlijk bewustzijn.
Hij onderkent met het stoffelijke bewustzijn.
Hij heeft de "poort tot geboorte" gemist, in tegenstelling tot de "klinisch dode", die tot op zekere hoogte "het sterven" meemaakte, het wegvlieden van het ervaringsbewustzijn en de geboorte van innerlijk bewustzijn.
Een bewijs hiervan is dat hij in logische termen "navertellen" kan hetgeen met hem is gebeurd.
Het innerlijke bewustzijn laat zich nooit vatten in beperkingen, zoals woorden, tijd, stoffelijke begrippen.
De in het leven reeds tot bewustzijn gekomen mens, gaat aan al deze verschijningen rustig voorbij.
Vandaar dat "zelfkennis", het leren kennen van de inwonende goden en demonen, voorwaarde was en is tot bewust leven, hier en in het Hiernamaals.
Het Lichtwezen of de geestelijke Helper is altijd ongevormd - komt van binnenuit - en is nooit meneer Die of Die.
De reeds gestorvenen, nog toevende in de "tussensfeer", kunnen niet helpen, daar zij zelf onbekwaam waren hun "tehuis" te bereiken.
De hulp komt van "gestorvenen, die hun tehuis reeds hebben bereikt" en tot op zekere hoogte de pas gestorvene kunnen benaderen door middel van de innerlijke zintuigen.
Zij "wachten" altijd aan de andere kant van de tussensfeer. (Ephese)
Een contact met de doden, zoals dat op allerlei manieren wordt geprobeerd, is een contact met de gestorvenen in de tussensfeer.
Daar is evenveel bedrog en leugen mogelijk als hier, omdat het bevolkt wordt door de projecties van de daar vertoevende gestorvenen.
Het Spiritisme, de verschijningen, het leed en de vreugde zijn in verhouding tot wat men zoekt.
Deze contacten zijn altijd ten dele, nog niet los van het ervaringsbewustzijn en nog niet wedergeboren in het innerlijk bewustzijn.
Vandaar de dikwijls onvolkomen doorgave.
Vandaar de onmacht tot redelijk denken, tot stoffelijk denken.
Het intellectuele vermogen neemt af, blijft gedeeltelijk intact indien de gestorvene zich bindt aan de stof, maar verdwijnt altijd in de loop der tijden.
Dan blijft hem slechts zijn waarachtige binding, zijn liefde en zijn inzicht.
De ziel maakt zich los als de astrale mens bewust wordt.
Een onvoldoende inzicht houdt de gestorvene vast in de tussensfeer en is gelijk aan een binding aan één van de egocentrische uitingen.
De dood is leven in het ongeziene en de bewustwording van het inwonende Individu.
De dood is een genade, een mogelijkheid tot het opmaken van de rekening en tot het verdiepen van inzicht door middel van retrospectie en het geconfronteerd worden met de essentie.
Alle gebeden voor de gestorvene hebben invloed op hem, indien zij uitgesproken zijn met Inzicht en Liefde.
Deze gebeden kunnen:
1. zijn bewustwording in de tussensfeer bemoeilijken dan wel helpen.
2. hem dwingen in de tussensfeer te blijven, doordat zij in hem zijn emotie verhogen, zijn angst, zijn twijfel, hem terugroepen door het verdriet van de achtergeblevenen.
3. zij kunnen hem bijstaan tijdens de retrospectie en hem helpen sneller inzicht te verkrijgen.
De intensiteit en de motivatie van het gebed zijn bepalend.
Een ding staat vast, de door gewoonten ingegeven gebeden, uitgaande van een organisatorische hiërarchie, werken als een gevangenis.
Muziek is een kunst die doordringt tot de tussensfeer, zij kan dienen als een stroom waarop de ziel drijft.
Het maken van veel instrumentaal lawaai zoals in het Hindoeïsme o.a. gewoonte is, voorkomt dat de ziel zich willoos laat meedrijven op de "stemmen of klanken" van de voor hem verschijnende demonische goden.
Het maakt hem "doof" voor hun sferenmuziek. Het is echter een tijdelijke toestand.
Het gaat er om zich in dit leven bewust te worden van het innerlijke Individu, zich bewust worden van zijn eigen motivaties, gedachten en handelingen. Dan is de wijze waarop men sterft niet van belang.
Het sterven is een uitwisseling van bewustzijnsstadia en angst daarvoor is een reactie van het lichaam of van de vergankelijkheid, die weet dat zij eindig is.
Het is een diep ingewortelde vrees voor de onthechting, omdat men het vergankelijke niet als zodanig wil accepteren.
Zoals de "klinisch gestorvene" getuigt: bevrijd zijn van het lichaam betekent direct een opheffing van de pijnen; daarom is de crematie niet pijnigend zoals sommigen beweren.
De ziel en het innerlijke bewustzijn treden direct uit in het moment waarop de essentiële lichaamsfuncties ophouden.
Vanaf dat moment is het lichaam een ledige zak. En dusdanig ziet men het ook.
Het lichaam is "ons vreemd" geworden.
Wij hebben het niet lief, slechts degenen die emotioneel, en aldus egocentrisch hangen aan de vergankelijkheid, willen het lichaam opnieuw bezitten.
Zij ervaren het loslaten van het lichaam niet, als een bevrijding, maar ondergaan het als een gemis.
Niemand behoeft de dood te vrezen, integendeel: het is de confrontatie met het waarlijk eeuwige in ons, maar als men hier voor zichzelf vlucht, zal zulk een confrontatie slechts pijnlijk worden.
Dus ook hier:
WIE BEN IK ?
WAT HEEFT HET LEVEN VOOR ZIN ?
Zo wij in dit leven daar antwoord op weten, is het overgaan slechts een verleggen van accenten.