Waarschijnlijk zal bij u ook de vraag opkomen die bij dit onderwerp gebruikelijk is.
Zijn er dan twee soorten mensen?
Mensen, als erfgenamen der Lichtzonen en zij, die reeds op aarde waren toen die Lichtzonen indaalden.
Wanneer je de overgeleverde fragmenten onderzoekt, dan zie je inderdaad dat er sprake is van zij "die vanuit de hemel - via de berg Hermon neerdaalden" en zij "met wie zij zich vermengden op aarde".
Dit kan een discussiepunt worden, maar, indien we ons houden aan de feiten, zie je dat er onderscheid wordt gemaakt tussen hen die "de hemelse Kunsten of Vrije Kunsten meebrachten" en zij voor wie die Kunsten totaal nieuw waren en zelfs ongeloofwaardig.
Een erfgenaam van deze Lichtzonen zal alle kunsten of wetenschappen die ongeïnspireerd of onbezield zijn, éénzijdig, materialistisch, of dood vinden.
Iemand, die de innerlijke Verlichting of het Licht kent, zal altijd op zoek zijn naar dat Licht, in alles en allen.
Hij beschouwt het als een getuigenis van iets, dat hij verloren waande, maar waarvan hij het bestaan kent.
Vandaar dat hem de Zeven Vrije of Heilige Kunsten aanspreken, vandaar dat hij in hen zoekt naar dat innerlijke Licht, hun inspiratie, hun oorsprong, hun heiligheid of het hemelse.
De zeven legendarische Kunsten noemt men "vrij", omdat vrijheid gelijkstaat aan ongrijpbaarheid, de abstractie, de inspiratie of het onaardse.
Een waarlijk "vrij" mens is ongrijpbaar, zijn bezieling is onaantastbaar en laat zich nooit kooien.
In de zeven Heilige Kunsten is zulk een vrijheid aanwezig in hun bezieling, hun oergrond of geboortegrond.
En het is juist déze hemelse vrijheid die de zoeker of de Lichtzoon frappeert.
Hetzelfde gold voor de Gulden Snede. Ook daarin zit die innerlijke inspiratie, hier als harmonie, het evenwicht tussen hemel en aarde, yin en yang, abstractie en concretie.
Daarom grijpt iedereen naar een kunstwerk dat de Gulden Snede bezit.
Degenen die dit niet bemerken missen die "hemelse herinnering", dat ondefinieerbare "iets", dat echter, zoals de Druïden zo kenmerkend zeggen, "de zielen verbindt".
Onze zieleherinnering - dus erfdeel der Lichtzonen - verbindt ons, dan wel scheidt het ons van de medemens.
Zulk een zieleherinneringsmens laat zich nooit knechten door een dogma, nooit door enige logica, maar altijd door de Sophia.
Theo-sophia is totaal iets anders dan theo-logica.
In deze vrije Kunsten woont het onlogische, datgene waarvan men zegt: "het was er plotseling", "ik weet niet waar het vandaan komt", "het kwam in me op" enz.
Het is ook datgene waarvan de astronomen zeggen: Het universum is een chaos, er zijn verrassingen, het houdt zich niet aan onze wetten.
En juist dat verrassingselement is het boeiendste, het meest ongrijpbare, en dus een vorm van vrijheid.
Deze inwonende vrijheid maakt schepping en schepsel goddelijk, geestelijk, onaards.
Dat bedoelen we als we zeggen: "de Schepper laat zijn schepping nooit vallen."
Neen, de schepping of het schepsel kan zijn SCHEPPER laten vallen als zij éénzijdig worden, met alle gevolgen van dien.
Hier staan we momenteel middenin.
Door die éénzijdigheid krijg je allerlei stoornissen en dus moeten beide zijden gecompleteerd worden.
De veronderstelling dat men de Schepper kan bereiken langs de ene dan wel de andere weg, of via het kwade of via het goede, bewijst hier zijn onjuistheid: elk been staat op één zijde - goed en kwaad - yang èn yin - hemel èn aarde.
We moeten hier afscheid nemen van het beeld van het z.g. kwade.
Het z.g. kwade is slechts dáár, waar men de tweevoudigheid negeert of praat over éénheid hoewel men de tweeheid niet benut heeft.
De éénheid IS.
De indaling bracht de tweeheid en nu willen de ingedaalden wéér naar de éénheid.
Hier op aarde is àlles tweevoudigheid en de éénheid kan slechts dááruit worden wedergeboren.
Alle éénvoud die niet ontstaat uit de juiste werking van de tweeheid gaat mank, is schijn, onwaar.
Zo ging het ook met de Vrije Hemelse Kunsten die door de genoemde Lichtzonen op aarde werden gebracht.
Dóór hun verbreiding op aarde werd aan hen de vorm, de uitdrukking toegevoegd.
Hetgeen innerlijk was, geestelijk, werd uiterlijk, aards.
Maar verloor daardoor niet het hemelse, het innerlijke.
Met ons is het immers precies hetzelfde: door ons aardse leven mogen we niet het innerlijke, het geestelijke, verliezen.
Hierin ligt onze zwakte, dat we nonchalant omgaan met het innerlijke, de yin, de theorie, de intuïtie.
Dat we wetenschap zien als feitenmateriaal, maar niet als goddelijke Kunst.