Indien de mens door een spirituele weg NIET zou veranderen zou het totaal geen zin hebben iets te doen aan geestelijk leven.
Alle godsdiensten beogen een morele verandering in de mens tot stand te brengen, hetzij dan gedwongen, met voorschriften, hetzij dan door te appelleren aan zijn christelijke geweten.
Beide manieren hebben gedeeltelijk succes: de minimale regels worden opgevolgd, het christelijke geweten is net zo strikt als de christelijke mens wil zijn.
Er zijn vaststaande normen voor bepaalde religieuze leringen, normen die voorgeschreven werden door hun oorspronkelijke leiders.
Met het verstrijken van de jaren worden die normen soepeler en voorschriften zijn er om veranderd te worden.
Met de mens veranderen zijn normen; met de ontwikkeling van zijn inzicht en bewustzijn verandert zijn levensinstelling.
Maar levensinstelling is nog geen levenspraktijk.
Het praktische leven speelt zich af tussen theorie en harde feiten.
Spiritualiteit, zo menen velen, bezit geen harde feiten, het is iets abstracts waarover je lezingen geeft, predikt en filosofeert.
Aldus wordt spiritualiteit een - soms aangenaam - aanhangsel van het dagelijkse leven.
Veelal zijn godsdienstige mensen dan ook niet van ongodsdienstige mensen te onderscheiden door levenspraktijk, maar uitsluitend door hun theoretische normen.
In noodsituaties bewijst de mens zijn religiositeit, d.w.z. zijn edele moraal en zijn onzelfzuchtige naastenliefde, soms zelfs vergezeld gaande van een diepe wijsheid.
De gnostieken hingen de leer van de transfiguratie of weder-geboorte aan, niet als een lichamelijke incarnatie, maar als een wederopstanding van een zielemens. Uit deze leer kwamen ontaardingen voort, waarbij men de lichamelijke of natuurlijke mens totaal scheidde van de zielemens, hem zelfs verwaarloosde of verachtte.
De oorspronkelijke alchemie of Rozekruiserij kende echter nog het overvloeien van de ene vorm in de andere.
Alles wat scheidt, vernietigt of moedwillig doodt, is ongoddelijk, aldus a-gnostiek, zo leerden zij.
Vandaar dat zij spraken van "transmutatie", het overgaan van de ene in de andere vorm.
Transmutatie komt men overal in de natuur tegen en is niet anti-geestelijk, maar een uitvloeisel van de wijze geestelijke wetten.
De mens zal daarop geen uitzondering maken, slechts de discussies, interpretaties, en eigengereide betweterigheid tasten door de determinatie de oorspronkelijk harmonische idee aan.
Als het ego er niet meer is, zal de geest ZIJN.
Dat wil niet zeggen dat het ego moedwillig gepijnigd of vernederd moet worden.
Waar het ego is kan de geest niet zijn en waar de geest is kan het ego niet zijn.
Deze waarheid is uitsluitend van toepassing op de leidinggevende motorische kracht in de mens.
Zonder natuurlijk instrument kan de mens niet leven.
Maar de ziel zowel als het ego kunnen dit instrument beheersen.
Het ego laat zich nooit door regels, autoritaire wetten en zelf-kwellingen verdrijven.
Het ego van de mens is redelijk, omdat het tevens over het denken kan beschikken.
De verandering of de transmutatie of wedergeboorte vindt plaats in de organen die een bemiddelende taak bezitten tussen ego en ziel, denken - hart -lever.
Het spreken over de werking van de chakra's heeft dan pas zin, wanneer in deze drie basis-bemiddelaren een transmutatie tot stand is gekomen.
Voor die tijd zijn alle woorden theorie en liggen buiten ons bevattingsvermogen.
De verbintenis tussen stoffelijk en etherisch lichaam is louter natuurlijk en bewijst nog niets van de spiritualiteit van de mens, vandaar dat mediamieke begaafdheid een bezit van zowel de geestelijke als de materiële mens kan zijn.
Met dit verschil: de geestelijke mens beheerst het en benut zijn gave in dienst van de spiritualiteit.
Bovendien streeft een spirituele mens niet naar mediamieke begaafdheden, hij wenst de Wedergeboorte, en dat is iets geheel anders.
Daarom is een innerlijke verandering die de spiritualiteit vergezelt duidelijk verschillend van al die deformeringen, die diverse soorten van training en lichamelijke aandoeningen teweeg brengen.
Een geestelijk regenerend mens beheerst al zijn gaven, kan al zijn mogelijkheden benutten en begint altijd met de basismiddelen die hij heeft.
Hij wacht dus niet totdat "het ego weg is", of "het licht door-gebroken is......", en meer van die probate excuses om de consequenties van zich af te schuiven.
De eerste verandering die de serieuze geestelijke mens bij zichzelf zal bemerken, is zijn verhouding tegenover maatschappij en naasten. Ten tweede: hij kan zichzelf niet meer forceren iets te doen dat zijn geweten verbiedt. En ten derde: hij wordt laconieker tegenover kritiek van onwetenden.
Deze drie veranderingen zijn een teken dat hij zich af gaat scheiden van de menigten.
Voorop staat natuurlijk, maar daarover hebben we al gesproken, dat hij doorlopend praktisch bezig is met de spiritualiteit, de idee is voortdurend in zijn achterhoofd aanwezig.
Hierdoor krijgt hij minder contact met de genoemde oerzonden en zal hij organisch veel minder verziekt worden.
Over de oorzaak van ziekten kan men nooit generaliseren, het complex van erfelijke en natuurlijke factoren is daarvoor te ingewikkeld.
Maar de geestelijk strevende mens verandert zowel psychisch als organisch.
Alle aandoeningen die bij het ego behoren slaan terug op de ziel en vice versa, omdat de verhouding ego - ziel bepalend is voor een welslagen of falen van de transfiguratie.
Tenslotte gaat het om de inwonende motorische kracht en dat is er maar één: ego OF ziel.
Bij de geestelijk strevende mens is er reeds een begin van overgang, de ziel neemt gedeeltelijk de leiding van het ego over.
Vandaar dat spiritueel gevoelige mensen heel dikwijls psychische of neurotische kwaaltjes hebben.
Zij zijn nooit totaal materieel ingesteld, aldus de ziel afremmende door het ego, of totaal spiritueel, het ego vervangende door de ziel.
De innerlijke verandering voltrekt zich zodoende zowel merkbaar lichamelijk, als psychisch.
Het breindenken vervaagt wat, de bandeloze emotionaliteit houdt op, de lever-aandoeningen, met zijn mediamieke uitwassen nemen af.
En daar de lever het eerste aanrakingspunt is van het natuurlijke èn spirituele leven binnen het stoffelijke organisme, heeft de toestand van de lever direct invloed op andere organen.
Leverziekten - indien aangeboren - zijn gevolgen van vorige incarnaties.
Ontstaan zij in dit leven, dan is het een gevolg van disharmonie tussen ego en ziel, die op de verkeerde wijze wordt uitgebannen.
Elke geestelijk hunkerende mens die reeds van geboorte af aan een gevoelige lever heeft, moet zich NOOIT laten verleiden tot dwangmethoden om zijn ego te vernietigen.
Iedereen met aangeboren organische zwakten moet trouwens zeer oppassen dat hij door een wilsinspanning of zelfdwang zijn organisme niet verder beschadigt.
We kunnen niet ongestraft de natuur dwingen te doen wat het ego wil, want bij dwangmethoden is er NOOIT sprake van ziele-leiding, maar altijd van ego-dwingelandij.
Een innerlijke verandering als gevolg van de geestelijke weg voltrekt zich geleidelijk en gaat door tot de climax van de transfiguratie of transmutatie.
De verwisseling van leider voor natuur en ziel: de geest.
Als de ziel het ego vervangt komt automatisch de geest naderbij, omdat de ziel geen andere overheerser kent.
De ziel kan niet worden geleid door het ego, zij trekt zich terug bij een ego-dwang.
Vandaar dat tirannie funest is; elke tirannie verandert de mens in zijn nadeel, spiritueel bezien.
Dit ontneemt hem zijn vrije keuze.
Het "geteugelen" van zichzelf is als het aanleren van de overheersing van de natuur; komt deze zelfbeheersing van binnenuit dan is zij vanzelfsprekend en kost geen moeite meer.
In het begin moet de pelgrim de ziel "inspannen", d.w.z. tijd nemen om zich aan de ziel te wijden.
Na verloop van tijd is die ziel de altijd merkbare aanwezige en grijpt zij elk moment aan waarin het ego zich "ontspant".
Zich "inspannen" is dus niets anders dan de innerlijke wens niet voorbij laten gaan, zich inspannen om te luisteren, zich de moeite getroosten om tegen de onoordeelkundigheid van onwetenden in te handelen.
Zich de moeite getroosten NIET te luisteren naar de verleidelijke Panmelodie.
Zodra de innerlijke verandering doorzet neemt de inspanning, bezien als moeiten, af.
Dan kan men welwillend tegenover het ego staan, omdat dit geen storende factor meer is.
Zoals de geestelijke mens begrijpend staat tegenover alle aspecten van de natuur, zo zal hij dan begrijpend staan tegenover zichzelf.
Zulk een houding neemt heel wat frustrerende spanningen weg, een spanning waaraan vele occultisten, esoterici en ook wel kerkmensen blootstaan.
De spanning dat het ego ons een kool zal stoven vergalt ons dikwijls ons leven, en ontneemt ons direct als de mogelijkheid tot levenskunst.
De innerlijke verandering is ook duidelijk waar te nemen in de toenemende eenvoud van de pelgrim, alle hang naar protserigheid en uiterlijke opsmuk verdwijnt langzamerhand; zijn oog is naar binnen gericht en zodoende behoeft hij geen opsier naar buiten.
Hij speelt geen rol meer terwille van zijn naasten en hij heeft ook geen behoefte zichzelf te bedriegen, meer te worden in eigen ogen, schoner te worden in eigen ogen, omdat diep in zichzelf hij overtuigd is van zijn tekorten.
Ook deze verandering komt niet van buitenaf, maar van binnen uit.
De waarachtigheid wordt niet meer geschuwd, omdat er niets meer te verbergen of goed te praten is.
Er zullen talrijke aspecten zijn die de innerlijke verandering zullen begeleiden en waarover de pelgrim zelf zich zal verwonderen, nl. dat het zo eenvoudig gegaan is, dat dingen die hij wellicht in het verleden naderbij trachtte te forceren hem nu in de schoot vallen.
Niemand kan echter verwachten dat het begin van een geestelijke weg direct resultaat aflevert.
Alle begin is moeilijk, zo ook hier; de inspanningen en de raadgevingen, de bemoedigingen en de "ezelsbruggetjes" gelden altijd voor het begin, het doen van de eerste stap.
Velen doen zelfs die eerste stap niet eens.
Vrijwel elke geestelijke zoeker die toch wel moeite doet om theorie en praktijk te verenigen, verkeert tijdelijk in een soort niemandsland: Ephese, het grensland.
Het is echter geen land om zich doorlopend in te kunnen ophouden, noch de psyche noch het organisme verdragen dat.
Zoals de stoffelijke mens ergens een tehuis moet vinden, een omgeving heeft waarmede hij harmoniseert, zo moet ook de geestelijke pelgrim eenmaal ergens thuishoren. De religieuze bewegingen trachten aan die ingeboren wet te voldoen.
Zeggen velen niet: "Het hindert niet of ik het ermee eens ben, als ik maar ergens bij hoor!?"
Dat is natuurlijk geen teken van spiritualiteit, maar wel een teken van innerlijke onrust en onzekerheid.
Een teken van niemandsland.
De mens die uit de kudde der massa's uitgestoten wordt, zoekt een andere kudde, slechts degenen die vrijwillig de kudden verlieten, kunnen geduldig alleen verder zoeken totdat iets gevonden wordt wat werkelijk met hen harmonieert.
Maar zij zullen dan vrijwel alle kenmerken van het gewone kuddedier verloren hebben, omdat zij zich op iets anders aan het voorbereiden zijn.
Maar harmonie, innerlijke zekerheid, hebben zij nodig.
De innerlijke zekerheid van hun aanwezige ziel b.v. sterkt hen voor de doorkruising van het niemandsland.
De wel eens gehoorde typerende vraag: "Hebt u uw ziel al eens gezien?", is het toppunt van geestelijke komedie, veelal door occultisten voorbeeldig gespeeld.
De ziel "zien" behoort tot de zeer individuele heilige ervaringen en heeft NIETS TE MAKEN met enige occulte potsemakerij of mediamieke uitwassen.
De ziel ziet men niet met aardse ogen, de ziel ervaart men via al zijn innerlijke zintuigen en haar leiding ondergaat men organisch, direct en tastbaar.
Ook dit soort vragen behoren bij de hang naar protserigheid, het bedekken van de innerlijke ledigheid via interessante verhalen, of beeltenissen die de onwetenden imponeren.
Er zal géén waarachtige, geestelijk pelgrim zijn die geïmponeerd kan worden door de schone verhalen van zijn naasten.
Noch zal hij er behoefte aan voelen hem te overtroeven door andere verhalen.
Zodra de pelgrimsweg of de geestelijke weg zich verenigt met de pelgrim zelf komt nl. de heiligheid in het zicht. En met heiligheid speelt men geen spel, noch onteert men het heilige en zeker is men dan niet meer zo onwetend dat men niet onderscheiden kan hetgeen heilig en hetgeen schijnheilig is.
Als de ziel levendiger wordt, wordt het ego minder veeleisend. Als het ego minder eisend wordt, is het organisme daarmede in overeenstemming.
Het lichaam of de natuur volgt een wet; als de motorische kracht van trillingskwaliteit verandert, als de frequentie hoger wordt, past het organisme zich daarbij aan, maar het kan niet de ene dag een geheel andere trillingskracht volgen dan de andere dag, zij moet zich daarop instellen, eraan gewennen.
Ook in het organisme vindt bij de innerlijke verandering een omschakeling plaats.
Het organisme maakt ons altijd duidelijk waaraan het behoefte gevoelt en deze behoeften verschillen van mens tot mens precies zo als de bewustzijnsstadia verschillen.
Onze behoeften zijn net zo tekenend voor ons als onze vrienden.
De eenvoud drukt zich ook hierin uit; eenvoud en schoonheid gaan heel goed samen, de kunst van diverse scheppende kunstenaars uit een ver verleden toont de gave om eenvoud en schoonheid te combineren.
Dan is het kunstwerk beladen met de innerlijke bezieling en waarachtigheid van de kunstenaar en dat is direct te herkennen.
Vandaar dat de uitstraling bepalend is voor de geestelijke waarde van het geschapene.
In de fysionomie èn in de dierkunde weet men dat de expressie kenmerkend is voor het karakter van mens en dier.
De expressie van een kunstwerk bepaalt zijn schoonheid; overdadigheid is kenmerk van ledigheid.
De innerlijke verandering maakt de mens innerlijk "voller", terwijl de afwezigheid of de "ledigheid" aan ego-kenmerken aan deze volheid een geestelijke uitstraling geven.
Geestelijke mensen kunnen deze inwonende "volledigheid" willekeurig laten uitstralen en in zichzelf terugtrekken. Dat is lang niet altijd een kwestie van woorden of van handeling, het kan ook een kwestie zijn van dominerend "zijn" zonder dat men iets doet.
Maar het zal altijd op de naasten een heiligende, aangename, of zegenende uitwerking hebben.
Zoals God alomtegenwoordig is en Hij elk moment door zijn scheppingen bereikt kan worden, zo zal de geestelijke mens zijn inwonende god te allen tijde kunnen bereiken, Hem kunnen uitdragen of Hem kunnen aanbidden.
Concentratie is gelijk het aanbidden van de innerlijke God, zich met Hem verenigen in "gebed".
Hm uitstralen is helpen via Hem.
Een innerlijke verandering bewerkt een directe verbintenis tussen de inwonende en de alomtegenwoordige God.
Zo zal deze mens zich nooit "van God verlaten gevoelen", zóiets gebeurt slechts de mens die geen "tehuis" heeft gevonden, noch dolende is in het grensland, maar dat wil nog niet zeggen dat hij werkelijk "verlaten" is, hij ondergaat dit slechts zo, omdat hij iets verkeerd heeft gedaan, zich afsloot inplaats van zich opende.
De geestelijke ontplooiing behelst DE geleidelijke verandering en als we ons ongerust maken, omdat er "niets" gebeurt, dan is het eerste wat we moeten doen de "praktijk van de meditatie of bezinning, de praktijk van de eenheid tussen uiterlijk en innerlijk en de praktijk van onze levenswandel" in ogenschouw nemen.
Want àlles ligt in onze eigen hand!
En zijn we ontevreden met onszelf, met onze z.g. vorderingen, dan moeten we zelf ingrijpen en wel radicaal.
Want zonder innerlijke verandering bestaat er GEEN Trans-figuratie of Herschepping.
Daarom, er is genoeg arbeid, wat let ons eigenlijk aan de slag te gaan?