Het Pad van de Pistis Sophia is de weg die elke zoeker betreden moet en daarom zullen wij de Pistis Sophia op een astrosofische wijze trachten te volgen op haar reis door de eerste aeonen, opdat men de praktijk van het Verlossingspad gaat verstaan.
Elke aeon, elke boetezang heeft zo ontzaglijk veel aspecten, dat men enige tijd nodig heeft om het wezen van elke aeon te onderkennen.
Zo is het immers ook met het proces op het Pad van de pelgrim: elke nieuwe fase moet belicht worden, elke nieuwe stap afgevochten, alle mogelijkheden en belemmeringen moeten steeds opnieuw worden herkend.
Het is als het elke keer weer zoeken naar een Judas èn naar een steun om zijn voet op te zetten.
Elke aeon zal de mens zijn afschrikwekkend gelaat pas laten zien, wanneer hij bewezen heeft een doorzetter, een volwaardige kandidaat te zijn. Men moet tot achter de sluier van elke aeon doordringen om te weten hoe men zijn macht zal kunnen overwinnen.
Men kan de dertien boetezangen zien als de overwinningsliederen na het doorreizen van hun gebieden.
De boetezangen spreken alle van de macht, de listen en de aanvallen der trawanten van de Kracht-met-de-Leeuwenkop.
De dertien aeonen omgeven de mens als een muur, als een cirkel, gelijk de zodiak, een mikrokosmische èn een makrokosmische cirkel, waarbinnen de twaalf kleuren, klanken en vuren, gedragen door de dertiende oerkracht, hun vibraties op de mens afzenden.
De mens leeft en is uit deze cirkel, hij drijft voort op zijn kracht en hij bouwt voortdurend aan zijn instandhouding.
Men moet dat werkelijk duidelijk zien!
Men is als een marionet met twaalf touwtjes aan de grote dertiende aeon bevestigd. Dan weer wordt er aan het ene touwtje gerukt en dan weer aan het andere, het ligt er maar aan waarmede
men en waarop men reageren moet.
En door het zingen van de dertien boetezangen wil de mens zich, op een volkomen onaardse, onwereldse wijze, losmaken van de macht der dertien aeonen.
Daartoe behoort hij door te dringen tot de kernkracht van elke aeon en zijn vals licht van de kandelaar weg te nemen.
De mens moet het licht van elk van deze gebonden aeonen uitdoven, eerder zal hij niet vrij zijn en eerder zal hij niet onbereikbaar zijn voor de dienaars van de Kracht-met-de-Leeuwenkop.
Daarom vestigen wij herhaaldelijk uw aandacht op de magische woorden: "O Licht-der-Lichten, red mij!"
Deze woorden zijn de sleutel die in de handen van de mens is gelegd, doch nu moet hij nog weten hoe hij haar moet gebruiken.
En daarvoor is het noodzakelijk dat men elke gedaante-verwisseling, elke list en elke aanval der aeonen doorziet.
Men zal dan ook duidelijk bemerken hoe de Pistis Sophia in de eerste aeon gevangen licht in zijn karakter; zij zegt daar immers: "in mijn onwetendheid zag ik het licht van de Kracht-met-de-Leeuwenkop voor Uw Licht aan, O Licht!"
In deze eerste Aeon, d.w.z. in de allereerste fase, daar waar de mens alleen gelaten is door zijn Metgezel. de Roos des Harten, zoekt hij allereerst zijn kracht te herwinnen. Hij wordt geboren in deze wereld met een flinke dosis zelfbewustzijn; hij ontwaakt in dit rijk van de leeuwekracht, als een blinde; hij doet uit pure noodzaak zijn uiterste best om zichzelf in leven te houden, en daarvoor moet hij zich voeden uit en met de vormen, trillingen en krachten van de macht-met-de-leeuwenkop.
Kortom, de mens wordt in deze wereld geboren als een gevangene van de macht-met-de-leeuwenkop. Hij is zijn dienaar, zijn prooi en hij is in deze eerste fase het willige slachtoffer van de krachten van de eerste Aeon. Zij omhullen hem, en zij trachten hem voorgoed af te houden van een mogelijke doorreis door hun gebieden.
Het leven, zoals de astrologen zeggen, begint met Aries, en men ziet dan ook hoe binnen de levenssfeer van de eerste Aeon, de specifieke Ariëskrachten de mens willen overheersen.
Het ontkiemende leven in de lente is het prille begin van de openbaring. In deze beginfase van het menselijke leven gebeurt hetzelfde: de eerste Aeon wil zijn levensbeginsel, zijn levensopvatting en zijn levenskracht in de mens verankeren, opdat daaruit zal opgroeien een wezen, naar de wil en de schepping van de dertien aeonen.
Zulk een mens is wezenséén met hen, zij kunnen hem tot hun trawant maken en hij zal hun niet ontsnappen! En hoe eerder zij hun levenskracht in hem leggen, hun aard in hem bevestigen, des te sterker zal deze mens aan hen gebonden zijn.
Ieder mens die tracht te ontsnappen aan deze aeonische macht, moet er daarom wel rekening mede houden, dat hij, in het meest gunstige geval, de levenskracht van de aeonen als een scheppingsdrang in zich zal omdragen. Hij moet beseffen dat deze levenskracht niets anders is dan een vuur, het valse vuur, waaruit de aeonen de aardse ik-ziel opbouwen.
Men beluistert in de woorden van de eerste Boetezang, hoe de Pistis Sophia de waan van deze eerste Aeon onderkent, want zij zegt: "Ik wist niet dat het de valse lichtkracht was."
Zij erkent haar onwetendheid met betrekking tot het wezen van de aeon. Op het moment waarop zij dit zegt, verbreekt zij daarom de magische overheersing van de eerste Aeon.
Want deze wil de mens juist de zelfbewustheid, de zelfverzekerdheid en het weten ingieten; hij wil hem losrukken van de twijfel, die aan hem knaagt door de vage herinnering aan het oorspronkelijke Rijk.
Hij wil uit deze mens elke herinnering aan de woorden: "O Licht-der-Lichten, red mij en vergeef mij", branden! Hij wil dat valse vuur zo hevig, zo overheersend maken, dat de mens daarin zal ondergaan. Er moet niets meer overblijven van de droom over het Goddelijke, van dat heimwee naar het Ware Tehuis.
De mens moet wezenséén worden met de valse Vuurkracht, hij moet één van hen worden, één van de aardse aeonen-trawanten.
En kijkt u, om dit te kunnen verifiëren, maar om u heen, zie maar, hoe het overgrote deel der mensheid gevangen ligt in de kracht van deze eerste Aeon; hoe hun oerherinnering sterft, hoe hun drang naar Goddelijk weten uitgedoofd wordt of in foutieve banen geleid.
Men kan zien hoe op alle mogelijke manieren elk overblijfsel van dat Goddelijk Vuur vernietigd wordt. Op deze wijze kunnen de aeonen ervan verzekerd zijn, dat allen zullen vallen onder de negatieve, aardebindende machten van elk van hen. Op deze wijze worden de gebieden van de aeonen niet doorgereisd tot aan de hoogste top, hun machten worden niet ontmaskerd, noch hun licht gedoofd.
Zo blijft de mens staan in hun magische ring en kunnen zijn medemensen hem duidelijk herkennen aan zijn type, aan het stempel dat zijn eigen aeon op hem drukte.
In de oosterse astrosofie vergelijkt men deze eerste Aeon dan ook met het 'ontbreken van Vidya', het ontbreken van de ware Kennis en Wijsheid. Het is de innerlijke onwetendheid die de mens gevangen houdt. En zolang hij die onwetendheid niet erkent, niet doorschouwt en belijdt, zal hij het rijk van de eerste Aeon niet achter zich kunnen laten.
Daarom spreekt de Pistis Sophia hier van onwetendheid!
"Vergeef mij, O Licht, want ik heb het niet geweten!"
Men kan dat bij zichzelf nagaan. Wanneer de mens verstard is in de eigen overtuiging, wanneer hij niet bereid is open te staan voor de Waarheid, voor de opbrekende werkingen van de Waarheid, dan zal hij nooit kunnen spreken: "Vergeef mij, want ik was onwetend!"
Want de mens leeft uit de waan van het eigen gespleten weten, hij leeft tot en met uit de waan van de hoogmoed, hij is vervuld van de kracht van de eerste Aeon. En deze bindt hem zo sterk aan het eigen zelf, aan de eigen macht, aan die waan, dat hij als een opgeblazen ballon voortdrijft op zijn aanwijzingen.
En dat overkomt niet slechts de materieel gebonden mens, hij die zichzelf vult met de kennis van deze wereld en met bezittingen van deze wereld, neen, deze waan van de eerste Aeon komt men op alle niveaus tegen en ook op het spirituele niveau.
Men moet nimmer vergeten dat de trawanten van de waan met de mens medegaan, waarheen hij zich ook beweegt. Wil men zich losrukken van hun heerschappij, dan volgen zij de mens en veranderen zij hun wezen; zij maken zich spiritueel terwille van de mens.
En daarom gebeurt het zo dikwijls dat de hunkerende mens, na een veelbelovende opleving, wederom gebonden wordt aan deze eerste Aeon. Hij zinkt dan weg in de waan van het spirituele bezit, hij waant zich een geestelijk mens, hij waant zich een gevorderde op het Pad, doch in werkelijkheid heeft de eerste Aeon hem flink te pakken!
En juist om dit gevaar af te wenden, is het noodzakelijk dat de kandidaat de sleutel aanneemt die de waarachtig hunkerende in de handen gelegd wordt, en te velen wenden zich van deze sleutel af, te velen staan met gebalde vuisten, inplaats van met geopende handen, wanneer deze sleutel de mens gereikt wordt.
Het is de sleutel die de deur tussen het innerlijke voorportaal van de mens en het Heilige zal ontsluiten.
Want door deze sleutel, die bestaat uit de woorden: "O Licht-der-Lichten, vergeef mij en red mij!", zal de pelgrim binnentreden in het heilige; voor hem zal de Plaats ontsloten worden, waar hij een kandelaar voor zijn God kan aansteken.
Helaas, zij die in de eerste Aeon gevangen liggen wenden zich van deze sleutel af. Wanneer zij zich op de filosofie toegelegd hebben, zijn zij het voorportaal binnengetreden, terwijl zij menen reeds in het Heilige der Heiligen te zijn.
Niets dan waan omhult hen, niets dan waan verhardt hen, niets dan waan misleidt hen.
Daarom, gij mens, die toch zijn voet wil zetten op het Pad van Verbreking en het Kruis op zich wil nemen: weest gewaarschuwd!
Zolang deze sleutel niet in de handen van de mens ligt, zolang deze woorden niet op de juiste wijze door de mens verklankt kunnen worden, houdt de eerste Aeon hem onlosmakelijk omvat,
wat de mens ook wil ondernemen!
Wanneer men meent zich losgemaakt te hebben van de dogmatische en uiterlijke leringen, wanneer men meent, na een lange worsteling, of na veelvuldig zoeken, tot een Pad van omwending gekomen te zijn, dacht u dat de trawanten van de eerste Aeon de mens nu laat gaan, nu hij veilig binnen een groep of iets dergelijks geborgen is? Dacht u nu een doorgangsbewijs te bezitten om al hun rijken te doorkruisen?
Laat de mens zich dan niet vergissen!
Deze mens is voor hen gevaarlijker dan wie ook. Hij heeft een eerste poging ondernomen om zich vrij te maken en dat betekende dat het Gnostieke Vuur, het Licht-der-Lichten, nog enige weerklank in hem vond; de aanvallen van de eerste Aeon hebben dus in de aanvang gefaald. De mens heeft hen uitgedaagd!
Daarom zal hij het moeilijk krijgen en zullen alle machten van de eerste Aeon hun gelaat verhullen, opdat de mens hen niet zal herkennen. Opdat de mens, op andere wijze, toch nog in de waan verstrikt zal geraken.
En de mens zal het nooit redden, hij zal zich nooit kunnen verweren tegen hun valstrikken en hun verleidingen, als hij de Gouden Sleutel niet met zich meedraagt, als hij deze niet als een blijvende zang in zijn ziel, zijn hart, zijn hoofd en zijn wil op laat stijgen tot de Hoogten.
Alleen deze zang, deze sleutel, vrijwaart de mens voor een val in hun netten!
Indien de pelgrim dan deze woorden: "O Licht-der-Lichten, vergeeft mij en red mij, want ik ben onwetend!" nog niet heeft uitgezongen, wel, zing deze woorden dan alsnog, opdat de waan der Aeonen de mens niet zal verstrikken en de aeonische muur onneembaar zal worden.