Wanneer een pelgrim de twaalf belemmeringen of aeonen is gepasseerd, treedt hij de sfeer van de mysterie-planeten (Uranus, Neptunus, Pluto) binnen en ontvangt hij als een genade de doop van Pluto, een doop des vuurs die als een machtige aanraking van de vuurether de laatste resten van de leeuwenkracht-trillingen in hem zal vernietigen of terugzenden tot hun eigen rijk.
De oude wijzen beschouwden Pluto als een god van de onder-wereld, wiens rijk de pelgrim moest betreden om alle vormen van angst te kunnen overwinnen.
De Pistis Sophia komt in aanraking met de dertiende aeon om te leren "onbewogen" te blijven tijdens een elektromagnetische storm, waarin iedere schijnspiritualiteit en elke verbintenis met een schijnwereld uit haar worden weggevaagd.
De dertiende aeon is te vergelijken met het paradijs, dat tussen het wezenlijke en het onwezenlijke ligt, d.w.z. tussen de chaos en het Pleroma of de aarde en de allerhoogste hemelen.
Pluto wordt in de mythologie ook wel de god van de rijkdom of van het zaad van het graan genoemd, hij die de zwarte aarde opent om de kiem van het levensvoedsel naar buiten te brengen.
Deze mythologische aanduiding is volkomen in overeenstemming met de geestelijke werking in de pelgrim.
De zaadkorrel van de oorspronkelijke mens wordt in de dertiende aeon uit het materiële wezen getild, onder de niets ontziende werking van een onaardse vuur- of lichtkracht.
De "opstanding uit het vuur" van de alchemisten vindt in deze dertiende aeon plaats, het goud komt te voorschijn.
Zodra de Pistis Sophia in de dertiende aeon haar lofprijzingen en ook haar herinneringszang aanheft, weet zij dat zij weldra zal terugkeren in het oorspronkelijke woonoord en zij vraagt om een hernieuwde binding met die Plaats.
"Geef mij de Doop", zegt zij.
Het gaat hier om de doop die slechts zij kunnen ervaren, die niet meer terug zullen vallen in de misleidingen binnen de twaalf aeonen.
Deze vuurdoop kan nooit door een mensenhand worden vol-trokken, want het is de samensmelting van de ervaringsrijpe persoonlijkheid, die zijn grens heeft bereikt, de ziel en de geest.
De ondergang en tevens de opgang geschiedt onder de beschermende trilling van de dertiende aeon.
Deze dertiende aeon, dit paradijs, zal men op aarde niet kunnen aanwijzen, omdat het altijd bestaat uit een aurisch en kosmisch trillingsveld, dat een gelijke noemer bezit.
Zodra de pelgrim zijn aurische veld op het kosmische paradijs heeft afgestemd wordt hij daarin opgetrokken en het teken van zijn inwijding uit zich in het aureool rond zijn hoofd.
In werkelijkheid is de indaling van de Pistis Sophia een allegorie over een evenwicht verstorende kosmische gebeurtenis, waarbij de negatieve kern van een goddelijk atoom zich vermengde met de materiële atomen.
Elke ziel is zulk een negatieve kern van een goddelijk atoom.
"Ik alleen onder de onzichtbaren heb de overtreding begaan", roept zij uit.
Dat is de klaagzang van de Sophia die de Pistis achterliet.
Door middel van het negatieve of ontvankelijke principe moet zich de wet van Harmonie weder herstellen.
Zolang een ziel of een negatieve kern van de Oerkosmos niet tot zijn oersprong is teruggegaan, blijft de disharmonie aanwezig en zullen zielen zoeken naar de Terugweg.
Daarom zegt de wijze:
"De uitredding is dan pas volkomen wanneer de laatste ziel gered zal zijn."
In deze woorden ligt geen humaan sentiment verborgen, maar een goddelijke Wet, die vervuld moet worden.
Hierop zinspeelt ook de Pistis Sophia als zij zegt:
"Voor U heb ik de overtreding begaan, opdat Uw gebod voleindigd zal worden".
De offerande of de "overtreding" is noodzakelijk om de wet van Harmonie te herstellen, zoals ook over de paradijs-legende wordt verteld dat "Eva de appel moest nemen, zodat de wet van goed en kwaad voltrokken en doorschouwd zou worden."
Binnen de oerchaos voltrekt deze harmonische wet zich door de strijd van de langzame en snelle, de grove en de fijne trillingen onderling.
Alle stadia van verstoffelijking, van materialisering en verfijning vinden plaats binnen deze oerchaos.
De verharding of de concretie, zowel mentaal als spiritueel, wordt de "onderste" chaos genoemd.
Het is de materie die zijn eigen duisternis als licht beschouwt, omdat het levende of geestelijke licht volkomen afwezig is.
In de astrologie regeert de planeet Saturnus over het gesteente, de verharding en zo brengt hij ook de laagste onder de delfstoffen voort: het lood.
Een gnosticus kan spreken over een dermate concrete verdichting van materie en ziel dat er totaal geen reactie is op geestelijke trillingen.
Het is een situatie waarbij men onder de trillingsvelden van de twaalf aeonen is uitgezakt.
Dan is er sprake van een materiële of stoffelijke zelfverheerlijking.
Zo stelt men zichzelf soms "buiten het licht" en schept voor zichzelf een "buitenste duisternis", waar de God van liefde totaal geen schuld aan heeft.
In zulk een moment helpt geen decor-verandering, maar slechts een harde lering zal noodzakelijk blijken. om zulk een duisternis te verbreken.
In onze 20ste eeuw, waar Pluto een belangrijke medespeler is in de kosmische gebeurtenissen, wordt wel bewezen dat Pluto "het onderste boven brengt", om de verharding binnen mens en materie te doorbreken.
Vandaar dat er zoveel zwart-wit situaties ontstaan, waarbij het humaan goede scherp afsteekt tegen het demonisch kwade.
Misdaad en menselijkheid gaan heden hand in hand.
De zekerheid en de grond worden onder de voeten uitééngereten en de realiteit toont zich in al haar gruwelijkheid, maar ook in al haar mogelijkheden.
Dit wil zeggen dat wereld en mensheid het einde van hun onbewuste aeonengang naderen en dat er dus een nieuw begin nadert.
Het is de taak van Pluto het oude te vernietigen, het verleden op te delven (vandaar de nostalgie) en al het starre totaal uiteen te slaan.
Zoals de ziel van het "hier beneden" naar het "hier boven" moet klimmen, zo bewerkt Pluto een geforceerde ontvankelijkheid van het "hier beneden", opdat de daarin gevangen genomen zielen een laatste en unieke kans krijgen.
In de dertiende aeon kunnen de twaalf aeonenmachten de Pistis Sophia niet volgen, hoewel zij het proberen.
Daar wordt het duistere tot haar eigen veld teruggezonden, omdat alles Licht is en het duistere slechts in kiem aanwezig is, dus zich noch openbaart noch wederstreeft.
Voor de nimmer gevallen ziel is het verblijf in deze dertiende aeon altijd een risico, zoals dit ook het geval was in het paradijs, want het duistere is aanwezig en kan door het negatieve of ontvankelijke, in vrije wil, ontbonden worden.
Het is de grootste Liefde die de vrije wil tolereert aanwezig te blijven.
Deze vorm van vertrouwen en tolerantie is slechts binnen het volkomene aanwezig.
Daar waar noch wantrouwen, noch twijfel, noch angst aanwezig zijn, is de ziel absoluut vrij, totdat zij haar eigen demonen schept.
Daarom stortte niet God de ziel omlaag, maar verkoos de ziel het experiment van demon en deus.
De Sophia weet dat in deze dertiende aeon de kiem van het duister aanwezig is en daarom herhaalt zij voortdurend:
"Verlaat mij niet in de chaos, want Gij zijt mijn God".
In het paradijs dat tussen het wezenlijke en het onwezenlijke is, staat altijd de Boom van Kennis, als een zwijgende verleiding.
Hij, die beraadslaagt zonder de aanwezigheid van het Licht, neemt altijd de verkeerde weg.
Zodat de Sophia niet ophoudt bij alles wat zij denkt en doet het Licht aan te roepen.
Op die terugweg tot dit Licht der Lichten heeft geen enkele beslissing of daad, die zonder het Licht voltrokken is, enige waarde.
Zoals geen enkele gedachte, louter voortgekomen uit de hersenen, zonder de ingeving van het Licht der Lichten enige ziele-verlossende waarde heeft.
In diepste wezen is de dogmatisch-christelijke uitspraak: "Geef u over aan Gods bescherming", volkomen juist.
Het verschil ligt slechts in de uitvoering.
Gods bescherming wordt altijd opgeroepen door de ineigen God, die zich tot de bron van zijn wezen wendt.
Dit Christus-principe komt in het Evangelie van de Pistis Sophia duidelijk tot uitdrukking.
Het gaat niet om een historische Jezusfiguur.
De Salomé-ode, geciteerd in de Pistis Sophia zegt:
"Uw recht hebt Gij mij om niet gegeven."
Christus zegt:
"Mijn liefde schenk ik U."
Dit belangeloze liefde-principe kan de pelgrim vol brengen, zodra de dertiende aeon of het paradijs levend in hem is, omdat daar de goddelijke wet heersen kan.