"Daarom zal God totaal vernietigen", zo staat er te lezen in de elfde boetezang en, zoals reeds in het vorige hoofdstuk gezegd is, wordt de ongeschikte pelgrim vanuit deze aeon teruggeworpen binnen de ring "tot hiertoe en niet verder."
Uit vertwijfeling om zijn mislukte pogingen, uit zelfbedrog en verstarde egodrift, grijpt hij terug naar het verleden en omringt zichzelf met de schijn-spirituele en schijn-wetenschappelijke waarden.
De dood van de verstening is dan een feit geworden; op dezelfde wijze kan de omwending in de bewuste en geestelijke pelgrim een feit zijn.
In de oosterse astrosofie wordt gezegd dat hier de kandidaat "de kennis van zijn eigen wezen verliest."
Dit heeft twee betekenissen.
In de verstarring verliest hij alle zelfkennis en omgeeft zich met een schijnlicht; in de omwending vergeet hij zijn aardse wezen en legt dit af als een versleten kleed om zich te omhangen met een hemelse gestalte.
Hierdoor kan deze pelgrim omstraald worden door een ondefinieerbare uitstraling, die de aandacht van zijn medemensen trekt.
Bij het gewone Aquariustype ziet men zoiets eveneens, alleen is er dan geen sprake van een bovenaardse vibratie, maar van een indruk van afzondering, mysterie, alsof zij buiten de rest van de mensheid staan.
Deze indruk komt voort uit hun in zichzelf beslotenheid en hun zelfgenoegzame verstarring.
Zij hebben zich bewust of onbewust afgesloten van de mede-mensen en benaderen deze slechts met neerbuigende vriendelijkheid, om de schijn van goedheid, verhevenheid en humaniteit te kunnen bewaren.
Men kan dit vooral herkennen in de zeer materieel gerichte Aquarius-mens.
Het zichzelf op een voetstuk plaatsen om eigen falen te camoufleren, is de kenmerkende eigenschap van de uitgesproken Waterman-mens.
Het individualisme die de Aquarius-era uitstraalt, vindt in hem in het klein plaats.
Hij heeft dan moeite met het zich wegschenken, het contact maken en het dienen.
Voor hem bestaat er slechts een eigen wereld, waarbinnen zich zijn spirituele en stoffelijke leven afspeelt; hij kent slechts een verlangen om deze wereld aan anderen kenbaar te maken, zonder zijn eigen waardigheid te verliezen.
Uranus heeft zich dan teruggetrokken en Saturnus wreekt zich door zich op te blazen in zijn nederige baan als poortwachter.
Hij handhaaft zichzelf door machtswellust in deze beslissende positie.
Daarom lezen we in deze boetezang:
"Zie, een mens die zich niet op God heeft verlaten, maar op zijn grote rijkdom vertrouwde en machtig was in zijn ijdelheid."
Deze houding kan men eveneens waarnemen in allerlei groeperingen, die eens de universele waarheid bezaten, maar zich lieten misleiden door eigenbelang, materiële interesse en de geest - God - niet tot Helper namen, maar hun eigen ijdelheid en eigenbelang tot uitgangspunt van hun doelstellingen maakten.
In de boetezang kan niet duidelijker gezegd worden dat deze mensen of groeperingen lichtloos geworden zijn, dienaren van hun eigen vermeende rijkdom, mensen, die hun eigen ijdelheid strelen.
Hetzelfde is waar te nemen in de Aquarius-era.
De heerser Uranus vindt de mensen met waarlijk spirituele interesse en waarin de oerherinnering en de pure belangeloze dienstbaarheid leeft.
Saturnus grijpt in een verstikkende greep allen die nog niet tot inzicht zijn gekomen en dat wordt waarlijk een wurgende greep!
Zij worden gewurgd door de eigen zelfgenoegzaamheid en koesteren zich in het vermeende licht van de eigen belangrijkheid.
In de elfde fase wordt de scheidingslijn tussen de waarachtige pelgrims en de spitum lanficummakers scherp getrokken.
Over de ervaringen van een geestelijke overwinning kan men niet spreken, omdat deze zich verliezen in de geestelijke abstractie, in die ongrijpbare sfeer, waarvan de saturnale mens geen idee heeft, omdat hij die "afgrond" niet achter zich gelaten heeft.
Omdat hij "de kennis van zijn eigen wezen niet verloren heeft."
Hij is vol van de begrensde kennis, vol van de disharmonie van zijn saturnale natuur en hij kan zijn gedachten niet in vrijheid wegzenden, zoals de Boogschutter-pelgrim dat kon
Hij kan de wijdse verten niet meer zien, zoals de Steenbok-pelgrim vermocht.
Maar hij is neergeworpen, verzonken in zichzelf, daaruit zijn eigen heerlijkheid puttende.
Zo wordt hij een trawant van de valse lichtkracht, één die zijn eigen valse licht dient en daarmede pronkt.
Hij is dan zelf de kracht met de leeuwenkop geworden!
De val of de vergissing van de Pistis Sophia herhaalt zich in hem en aan hem, en van dag tot dag versterkt hij zijn gebondenheid.
Dit is de tragedie van de aeonengang.
Een spirituele levensgang, die ieder mens volvoeren moet, maar waarmede hij aarzelt en hij blijft steken in het begin: het bekennen van de "zonde" of het berouw, dan wel hij keert binnen één van de fasen tot de eigenwijsheid terug.
Al die levens, die een mens moet afwerken, dragen er slechts toe bij, dat hij deze 12-voudige aeonengang en de terugkeer binnen de paradijselijke toestand, de middelende levenssfeer, bewerkt. Het geboren worden onder een bepaald zodiakaal teken heeft niets te maken met de aeonengang als levensopdracht, als ladder tot de hoogten, maar zijn zodiakale teken kan de mens helpen een bepaalde microcosmische belemmering te overwinnen.
Niemand wordt voor niets onder een bepaald sterrenbeeld ge-boren.
Alles heeft zijn doel.
Het zou te mooi zijn om te veronderstellen dat de pelgrim in één mensenleven alle fasen van de aeonengang zou doorschrijden, maar hij kan zeker een groot deel van deze gang in één mensenleven volbrengen.
Het hangt ervan af welke microcosmische rijpheid aanwezig is.
Elke pelgrim moet beginnen met de drempel van zijn specifieke zodiakale belemmeringen te overschrijden en het kan mogelijk zijn dat dit eventueel de laatste drempel is, voordat de overwinning gloort.
Deze stap over de karakterbarricade heen kan mogelijk de laatste stap zijn in de aeonengang.
Men kan diverse aeonenmachten reeds overwonnen hebben in vorige levens, maar juist die ene macht waaronder men geboren is, kan de grootste belemmering vormen.
Ons falen plaatst ons altijd terug in die fase, waarin we mislukten.
De kosmische situaties spelen op dergelijke wijze samen dat men juist die levenstekening ontvangt die noodzakelijk is, en deze etherische schets staat niet duidelijk in de horoscoop, daar deze voornamelijk het ego-wezen aanduidt; de spirituele schets is als etherisch basispatroon in uw microcosmos aanwezig en vertelt u over de mogelijke gang binnen de aeonen.
Het is onze geestelijke erfenis.
Iemand, die teruggeworpen wordt in de saturnale ban, veegt deze spirituele schets niet uit, maar dekt deze toe.
Hij sluit de herinnering af en deze keert pas weer terug nadat hij opnieuw de eerste boetezang, het berouw, heeft uitgezongen.
Dit zal de tweede maal meer moeite kosten dan de eerste maal, en er kan een moment komen waarop deze spirituele situatie-tekening wordt uitgewist: dit heet de buitenste duisternis ingaan.
Onwetendheid ervaren, hoewel men wetende zou moeten zijn.
Zolang de mens binnen de saturnale ring, in zijn normale leven, de kans krijgt om berouw te tonen, dus zolang er ergens diep in hem een "weten", een herinnering blijft leven (al ontkent of bedekt hij dit) kan hij opnieuw voor de spirituele aeonengang worden geplaatst.
De zichzelf bedriegende, zichzelf in een vals licht plaatsende, falende elfde-aeonen-pelgrim, krijgt de kans om nogmaals te beginnen.
Op zulk een moment is de herinnering aan het waarachtige Licht weggevaagd, weggedrongen en het valse licht brandt, maar deze mens weet en daarom verschuilt hij zich in zijn eigen ijdelheid.
Het gevecht tussen dit bedekte weten, tussen die diep geslagen ervaringen binnen de aeonengang en het valse licht, bepaalt uit-eindelijk de beslissing voor deze mens.
Of hij na zulk een grote angst in de tiende aeon, d.w.z. de angst voor de sprong over de afgrond, die geëist werd en na het daaraan volgende zelfbedrog, nog in staat zal zijn opnieuw "het berouw" te tonen!
Hij weet wat hem wacht en als hij snel tot inzicht komt, probeert hij het nogmaals in de tiende aeon: de afgrond.
Daarin is hij dan een ervaren mens, een "oude ziel" zo als men zegt.
Deze "oude ziel" is een halsstarrige, maar een wetende ziel.
Vele jonge, ervaren zielen, die echter de onevenwichtige en ziekelijke begeerten van hun aardse wezen eenvoudig negeren en in godsvertrouwen en diepe geloofskracht, gebaseerd op een aeonen-ervaring, de sprong wagen zullen deze "oude en ervaren ziel" voorbijsnellen.
De, in de overgave staande jonge ziel, zal dan de sprong doen.
Daarom is niemand te beoordelen naar zijn momentele levensstaat, noch naar zijn kennis.
Het geestelijke oordeel Gods valt nooit over woorden, over komedie, maar altijd over hetgeen spiritueel in de kandidaat gerealiseerd wordt.
Dit oordeel wordt nooit door mensen voltrokken, maar de omstandigheden worden gebruikt en zo wordt deze mens altijd teruggevoerd tot zijn uitgangspunt om het nog eens te proberen.
Indien hij toont innerlijke waarde te bezitten!