In de zevende aeon, de Weegschaal, aankomen wil zeggen vanuit de reine maagdelijke Materia Mater naar buiten treden en een nieuwe arbeid aanvangen.
In dit stadium heeft de pelgrim geen enkele lust om de harde werkelijkheid onder de ogen te zien en daarom moet hij daartoe op intensieve wijze worden aangezet.
Hij houdt zich "afwezig", het zelf plaatst zich buiten de gebeurtenissen, niet uit een spirituele zelfverlorenheid, maar slechts omdat het bang is.
De diep gewortelde angst des mensen moet nu radicaal worden overwonnen.
Hij zweeft tussen twee gewaarwordingen: hij hoort de stem des Lichts en wil deze beantwoorden, omdat hij beseft dat deze zijn enige houvast is; maar hij weet tevens uit eigen innerlijke ervaring dat de trawanten van de leeuwenkracht op de loer liggen en dus wenst hij zich voor hen schuil te houden.
Zodoende is hij hier noch de spiritueel bewuste noch de materieel strevende mens.
Hij is eigenlijk geen deelnemer aan één der beide gebieden. ~
Hij staat in de overweging en kan niet besluiten.
Het grootste obstakel voor deze mens is zijn besluiteloosheid, zijn "afwezigheid" tegenover een beslissing en een positieve levens-instelling.
De omstandigheden zullen deze mens dikwijls dwingen tot een besluit en dan valt, het te betwijfelen of de uitkomst in over-eenstemming is met de wil van de pelgrim, dan wel dat deze door de omstandigheden te voorschijn werd geroepen.
Zodra de pelgrim zijn eigen willoosheid hier niet laat over-schaduwen door de Wil Gods, die vanuit het Lied van Ver-trouwen op hem kan toestromen, is hij verloren en wordt hij het willige slachtoffer van hen, die gebruik maken van zijn "afwezigheid van het zelf".
In de stoffelijke wereld bemerkt men dan ook dikwijls dat de-genen die sterk onder de Libra-invloed staan een levensgezellin) kiezen die hun eigen "afwezigheid" opheft door een positieve wilskracht.
De negatief ingestelde Libra-mens en dat wil zeggen hij, die zich volkomen laat beïnvloeden door de trawanten van zijn geboortesfeer is een karikatuur van de waarlijk spirituele ikloze mens.
Het verschil ligt hierin: Bij de laatste is het Endura (de ikloosheid) procesmatig doorleefd en een hogere wilspotentie heeft de leiding in handen genomen; bij de eerstgenoemde mens is er slechts een gebrek aan positiviteit die enigszins wordt verdoezeld door de charme van zijn godin Venus.
Om dit stadium van "afwezigheid" te doorbreken zal de pelgrim iets moeten doen dat hij boven alles verafschuwt: hij moet zichzelf gaan zien zoals hij werkelijk is en erkennen dat zijn lafheid en willoosheid hem zullen slachtofferen.
De scherpe zelfkritiek, die lijnrecht in tegenspraak is met de bedoelingen van Venus, zal hij kunnen praktizeren zodra hij de vorige aeonen bewust heeft doorleefd.
Uit zulk een innerlijke praktijk kan hij dan komen tot een laatste en bewuste zelfovergave, die hem de overwinning verzekert.
De pelgrim moet slechts zijn "zelf" zoeken om dit zodoende onder de loep te kunnen nemen.
De angst voor het falen moet hij overdragen aan het Licht waarin hij zich zo angstvallig verbergt en door de ontmaskering in het Licht moet hij leren de laatste wortels van het oude zelf te vernietigen. Men kan deze episode zien als een retrospectie, zoals dit na de dood geschiedt.
De pelgrim wordt herboren in de nieuwe aarde en gaat zichzelf nu funderen in deze Materia Mater en dan moet hij de moed bezitten om na te gaan of er niets meer is achtergebleven van die oude aarde.
Het is het moment waarin de pelgrim overweegt of er in hem en om hem niets meer is waaraan de trawanten zich kunnen vastgrijpen en deze situatie herkent men eveneens in de zevende boetezang van de Pistis Sophia:
"Allen die in U geloven zullen niet te schande worden."
Haar diepgewortelde angst voor de trawanten en haar herinneringen aan de harde ervaringen in de tweede aeon doen haar uitspreken.
"Laten zij die mijn kracht roofden in duisternis blijven."
O God, zo verzucht deze mens, laat deze ervaring werkelijkheid blijken te zijn, laat de nieuwe grond onder mijn voeten zich niet wederom splijten, zodat ik wakker schrikke uit een schone droom en plotseling in een afschrikwekkende werkelijkheid zal staan!
Iemand, die zich serieus bezig houdt met spirituele vraagstukken zal zich niet zo licht laten medevoeren door de misleiding van Venus, die hem voorhoudt: "Alles is niet zo afschrikwekkend!
Je wordt toch wel uitgered!
Het is niet van belang of je wel of niet meewerkt, alles zal wel goedkomen."
De liefelijke schoonheid van Venus zal ook hier misleidend kunnen werken op deze gevorderde kandidaat en zal hem af willen houden van een positief besluit, omdat juist zulk een krachtige doorbraak Venus van haar troon stoot en de pelgrim aan de greep der trawanten ontsnapt.
Inspinnen in schijnschoonheid, in schijnspiritualiteit en in schijnwerkelijkheid is de methode van de Libra-trawanten.
Ten koste van alles voorkomen dat deze mens tot een besluit en een daad komt. De "absentie" van het zelf wordt hier geheel uitgebuit en de mens die bewust zijn schreden op een spiritueel Pad heeft gezet zal dit weten.
Daarom zingt de Pistis Sophia zo ontroerend tijdens deze "absentie" van het zelfbewustzijn:
"O Licht, wijs mij de weg, opdat ik daarop zal mogen worden gered, en wijs mij de paden, opdat ik uit de chaos gered moge worden."
Dit wil zeggen: " Ik ben zelf te beangst om het fout te durven doen, O Licht, ik wil niet meer terugkeren naar de verschrikkingen achter mij en daarom houd ik mij "afwezig" en willoos."
"Laat mij weten, O Heer, dat Gij mijn redder zijt!"
Het is de noodkreet van hem die intuïtief weet voor een belangrijke beslissing te staan en zich belemmerd voelt door de angst.
Dit is de bede van iemand die een sterkere macht om hulp smeekt, zoals de negatieve Libra-mens hulp zoekt bij een sterkere levenskameraad.
Hij wil alles doen om de verschrikkingen van de oude ervaringen af te wenden en daarom doet hij nogmaals boete.
Hij buigt zich volkomen voor het Licht, opdat hij toch maar gered zal mogen worden.
Een onstuitbare hunkering naar redding spreekt uit deze mens, mede doordat de retrospectie hem al de ellende uit het verleden voortekent.
In deze hunkering tracht hij zichzelf op te sluiten, hij wil zich ermede vereenzelvigen, omdat hierin zijn laatste lichtkracht ligt besloten.
Naamloos, ikloos en hulpeloos geeft deze pelgrim zich over aan het Licht en laat over zichzelf beschikken. Wel, dit is een intensivering van het allereerste begin:
" O Licht der Lichten, waarin ik geloofd heb, waarop ik gebouwd heb, vergeef mij en red mij!"
Nu slaagt hij erin zich waarlijk aan dit Licht over te geven en er blijft slechts de vraag of zijn motieven zuiver zijn gebleven.
Uit angst kan men tot een overgave gedwongen worden en hierbij kan het Libra-karakter medespelen, dat zich overgeeft zodra er enig voordeel is te behalen.
Overgave, "ik-afwezigheid", medebewegen zijn eigenschappen van de Libra-aeon, die door middel van deze eigenschappen zijn trawanten beheerst.
Daarom komt hier de retrospectie, die moet aantonen of deze pelgrim uit innerlijke rijpheid en uit een zielebewustzijn de overgave aan het Licht praktizeert, dan wel dat er in zijn achter-hoofd andere motieven een rol spelen, zoals het bescherming zoeken tegen harde ervaringen, het ontvluchten aan de ontmaskering, en de beroving van de schone schijn ontgaan.
Ieder mens die in zijn leven bitterheid, teleurstellingen en harde ervaringen heeft medegemaakt, zal bemerken dat één wens ten-slotte centraal zal komen te staan: een vlucht in Licht, schoonheid en liefde.
Zulk een mens kan het gebed van de Pistis Sophia oprecht mede bidden:
"O Licht, wijs mij uw weg, opdat ik daarop mag worden gered," en "
"Leid mij in uw Licht en laat mij weten, O Heer, dat Gij mijn redder zijt, ten allen tijde zal ik op U vertrouwen!"
En als deze mens dan in zulk een overgave komt te staan dan krijgt hij contact met deze woorden van de Pistis Sophia:
"Zij hebben mij voor dwaas gehouden, omdat ik vertrouwen in U had, O Licht!"
Daarop grijpt de Libra-aeon zulk een mens aan en hij wordt bewogen door de volgende gedachte: "Welnu dan, bevrijdt mij!"
Hieruit spreekt duidelijk de Libra-invloed: "Als ik dan zo goed geweest ben om U te vertrouwen, O Licht, weest gij dan zo rechtvaardig om mij te redden."
Hier ligt het gevaar op de loer.
De redding is nog geen vanzelfsprekendheid.
Woorden van hunkering en vertrouwen bewijzen niets.
De Libra-pelgrim gebruikt al zijn gaven om het Licht te vermurwen, heel die charme van Venus wendt hij aan, zoals hij dit gewend was te doen in het dagelijkse leven.
Doch hier wordt deze kandidaat geacht zes stadia van de boetezangen doorlopen te hebben en daardoor inzicht te hebben verkregen in de eigen schijnmethoden.
Hij zal een innerlijke schat moeten bezitten die hem over de drempels van zijn oude zijn heen moet helpen. De woorden van vertrouwen en hunkering moeten ontkiemen aan een vruchtbare en reine aarde: de innerlijke Materia Mater.
Indien dit het geval is, komt er vanuit het oerlicht vertrouwen op deze mens toe.
De verloren zoon wordt reeds een Tehuis bereid; de Vader heeft vernomen dat hij thuis wil komen!
Dan behoeft er geen zorg meer te zijn om het eindresultaat en om de beloning, zoals de Libra-mens zo sterk uitdrukt.
Die beloning bevindt zich dan reeds in deze pelgrim en zo zal de angst voor het eindresultaat logischerwijze wegvloeien en kan de aanwezigheid van het Licht gezien worden als een vaststaande werkelijkheid.
De spirituele "afwezigheid" in deze Libra-aeon is als een Niet-Zijn, waarop spot en hoon als op een pantser afstuiten.
Hij gaat zijn weg, omdat de realiteit des Lichts aan hem bewezen is en het is van geen belang of de toeschouwers dit wel dan niet onderkennen.
Zo is de pelgrim wederom eenzaam, een isolement dat slechts doorbroken wordt door het Licht, waarop hij van den beginne vertrouwd heeft.