Binnen de vorige aeon van de Maagd moet het maagdelijke veld van de Materia Mater worden gevormd om de kandidaat tot een verwerkelijking van een zielewezen te voeren.
Aan het einde van deze zesde aeon staat de pelgrim in de realiteit van een zieleleven, al is het dan in het beginstadium.
Binnen de stilte en de reinheid van een maagdelijke materia, een maagdelijke persoonlijkheid, moet er een nieuw gebouw worden opgetrokken.
Doch deze mens moet leren zichzelf niet te verbergen in deze nieuwe aarde, zich niet voor de buitenwereld af te sluiten, maar hij moet die Virgo-instincten overwinnen en naar buiten treden om zichzelf bekend te maken.
Het sterke ego-vuur is nu gedoofd, de vurige leeuw uit de vijfde aeon is teruggetreden en de schuchtere maagd uit de zesde aeon heeft ingezien dat zij haar reinheid moet aanwenden om verder een zielepad te kunnen exploreren.
In deze zesde aeon gaat de pelgrim het "Lied van Vertrouwen" zingen en dit heeft hij nodig om tot een herschepping, een nieuwe werkelijkheid te durven komen.
Zijn wantrouwen, dat hem aanspoorde om zichzelf in de eigen denkwereld op te sluiten, zijn eigen levenssfeer af te bakenen, moet nu weggenomen worden door een machtig en hernieuwd vertrouwen op het Licht der Lichten.
Denken, willen en gevoelen moeten aan dat Licht worden over-gedragen.
Hij geeft zijn vrijwillige opsluiting op, omdat hij nu op dat Licht vertrouwt, erop bouwt en het volkomen heeft herkend.
Oude ervaringen moeten worden vergeten, bitterheden moeten wegvloeien en vijanden moeten worden vergeven.
Inplaats van zich egocentrisch te verbergen in die heerlijke Materia Mater moet hij nu in beweging komen uit en door die Materia Mater.
De Maagd-pelgrim moet waarlijk gaan baren.
Deze Maagd-pelgrims moeten tot het moederschap der ziel komen door middel van de vereniging met het Licht der Lichten.
Er is geen vergelijking te trekken met de vorige fasen in de aeonengang.
Nu kan de pelgrim de bekroning van de maagdelijke zevengeest ontvangen en daarmede moet hij iets gaan doen.
In deze zevende fase komt de beslissing uit het Openbaringen-boek; hij wordt aangenomen dan wel uit gespuwd, gelijk er wordt gezegd tot de leden van de zevende gemeente.
Op basis van het "Lied van Vertrouwen" de zevende fase binnengaan betekent altijd een rots van zekerheid ontvangen, waarop de nieuwe werkelijkheid kan worden opgetrokken.
Na de zes voorafgaande fasen is de pelgrim gekomen tot op de bodem van zijn harde ervaringen en neergedaald tot in het diepste diep van het eigen zelf; vanuit de bodem van dit zelf, dat nu bewijzen moet uit welke materia het gevormd is, zal hij opstijgen en als vanaf een nieuwe aarde opklimmen tot aan het licht.
Een hoger aanzicht van Venus wordt nu voor deze pelgrim geplaatst, een Venus die niet meer de liefelijke verleidster is, de wedijverende Jezebel, die de goddelijke Liefde afstoot, maar Venus verschijnt nu als de Morgenster, hem wenkende tot een nieuw levensbeginsel, wanneer hij vanuit zijn Virgo-beslotenheid zijn eigen persoonlijke nacht, naar buiten treedt.
De symboliek der cijfers is hier volkomen mede in over-eenstemming.
Het cijfer 6 van de Virgo-aeon toont in zijn tekening de beslotenheid van de eigen wereld, een gevangenis, waaruit een summiere binding met de hogere natuur opstijgt.
Het cijferteken van de 7 symboliseert het naar buiten treden van de pelgrim en het onderkennende element waarmede hij een plek zoekt om zijn nieuwe wereld te realiseren.
De zevende fase is daarom een oriënterende fase.
De pelgrim probeert in evenwicht te komen (na zo'n lange beslotenheid) met de sfeer boven hem, het uitspansel waarnaar hij hunkert.
Hij beseft nog niet dat binnen deze zevende aeon het "Lied der Beslissing" gezongen zal moeten worden, maar hij gaat intuïtief te werk en komt aarzelend uit zijn kerker, de blik gericht op dat grootse Licht en zijn woorden vormen een gebed:
"Aan U, O Licht, heb ik mijn kracht opgedragen".
Nu wil hij zich totaal gaan verliezen in dat Licht, zodat de lagere, d.w.z. zuiver stoffelijke werkingen van Venus hem niet meer zullen treffen.
Hij wil dit hernieuwde vertrouwen niet meer verliezen, zijn kostbare bezit - de Materia Mater - wil hij niet meer onder zijn voeten voelen wegzinken.
Zoals de Maagd-pelgrim zich de pijniging van de door de Mercurius-trawanten veroorzaakte onrust in de Tweeling-aeon herinnert, zo herinnert deze pelgrim zich zijn ontworteling binnen de tweede aeon, de Stier-aeon; en hoe hij zich verbijsterd ge-voelde toen alle grond onder zijn voeten werd weggeslagen.
Ergens in hem is de angst dat dit alles opnieuw zou kunnen beginnen.
Nu heb ik eindelijk de Materia Mater gevonden en inplaats van mij daarin geheel te kunnen verbergen en een rustige zekerheid te vinden, word ik naar buiten gedwongen en geforceerd om deze Materia Mater te verlaten!
Het is voor deze mens een worsteling om verder te gaan, hij wordt gedwongen vooruit te gaan en zich vast te klemmen aan "het Lied van Vertrouwen" uit de Maagd-aeon.
Dit lied wordt door hem gezongen uit innerlijke doodsnood, uit een "alles of niets".
Hij verwacht niets meer, hij hoopt niets meer, er is hem niets meer gebleven dan dat Licht waarin hij gelooft en waarop hij vertrouwt.
De Oosterse astrosofie zegt van deze fase: "De pelgrim wordt naar buiten gedragen en zijn wezen is als afwezig."
Het buiten zichzelf gedragen worden door de inducties van het Licht.
Het ego wordt volkomen genegeerd, het wordt als 't ware buiten het innerlijke leven van de pelgrim geplaatst.
Dit ego is als afwezig.
Dit is nu de grote strijd binnen de zevende aeon.
De pelgrim wordt beproefd op zijn vertrouwen
Heeft hij tijdens de gang door de vorige aeonen waarlijk een nieuwe grond onder zijn voeten gebouwd?
Daarom is de zevende aeon beslissend.
Het gaat om de nieuwe aarde onder de voeten van de kandidaat. ~
Buiten het ego van deze kandidaat om wordt zijn innerlijke lichtkracht gemeten en hijzelf beseft dit niet.
Hij laat zich voortdrijven op de aanrakingen des lichts en hij wil niet op of om zien.
Hij weigert absoluut - in een onbewuste zelfverdediging - de werkelijkheid te schouwen, hoewel die werkelijkheid schoon en heerlijk kan zijn.
Hij is "als afwezig", hij houdt zichzelf afwezig en hij kent slechts één werkelijkheid: "Het Lied van Vertrouwen".
Zij, die deze fase binnengaan lijken onbereikbaar te worden voor de aanvallers, voor de afschrikwekkende horden.
Doch dit is slechts schijn. De grove aanvallen der lagere aeonen stuiten af op zijn "afwezigheid" en zijn onverbrekelijke verbintenis met "Het Lied van Vertrouwen". ~
Daarom is deze pelgrim ook niet meer te bereiken door aanvallen op zijn ego of op zijn aardse bezit, want daaruit heeft hij zich bewust teruggetrokken, maar hij kan slechts benaderd worden via dit "Lied van Vertrouwen"
Uit dit Lied leeft hij, bidt hij en zingt hij.
Er kan deze pelgrim slechts één ramp overkomen: beschaamd te worden in zijn vertrouwen op het Licht der Lichten.
Alles wat zich in de tweede aeon heeft afgespeeld gaat zich - zo deze mens niet op zijn hoede is - op een hoger niveau herhalen in de zevende aeon.
Lukt het de aeonen-trawanten om deze pelgrim zijn vertrouwen te ontnemen en hem een rad voor de ogen te draaien, dan is zijn lot beslist.
Dan wordt het een Lied van Beslissing in neergaande lijn.
Het is een zegen dat de mens in deze aeon dit niet beseft, want zijn angst zou hem uit zijn evenwicht stoten en zo zou hij vergeten zijn Licht der Lichten te omklemmen en hij zou zijn geloof in de Materia Mater verliezen en zo zou er voor hem niets meer overblijven dan een leegte, het grote lege niets, geen God, geen Licht, slechts een niemandsland.
Dit is de versterkte weergave van de tweede aeon.
Daarin ontviel hem de materiële zekerheid, nu zou hem de spirituele zekerheid ontvallen.
Er blijft dan niets anders over dan opnieuw te beginnen, zichzelf en zijn ervaringen vergeten en zich blindelings te storten in de chaos.
Zonder het Licht der Lichten, zonder die goddelijke energie, dreigt alles terug te vallen in een dode lichtloosheid; zoals sterren terugvallen in een stervende materie wanneer hen de bezielende lichtkracht wordt onthouden.
De zevende fase waarin de Pistis Sophia verkeert moet voor iedere spirituele pelgrim een waarschuwing zijn.
Hij moet leren vertrouwen op zijn innerlijke licht, leren erkennen dat zijn "innerlijke kleine kracht" de mogelijke wreedheid van de werkelijkheid buiten hem overwinnen kan.
Geen spiritueel mens kan innerlijke rijpheid verwerven door hun angsten, zorgen en twijfels te verdringen, maar hij zal de realiteit onder ogen moeten zien en deze dan met een nieuwe innerlijke gesteldheid moeten durven tegentreden. In de zevende fase wordt de pelgrim gewogen of hij voldoende geestelijke bewustzijn bezit om de achtste fase te mogen binnengaan.
Het vertrouwen op het Licht der Lichten is geen passief bezit, maar het is een geestelijke gave waarmede de mens moet gaan arbeiden.
Er zal niets anders opzitten dan de droom binnen het eigen denken te verlaten en gewapend met de heerlijkheid van die droom des Lichts de realiteit tegemoet te gaan.
Want na de zevende fase verandert de gang der aeonen en wordt hij een innerlijke reis, een reis door de zielestadia, die slechts ondernomen kan worden door hen, die een zielebeginsel ontsloten hebben.