In de vijfde aeon moet de pelgrim een nieuwe Zon als gids nemen, wat tot consequentie heeft dat hij de sterke zon van de persoonlijkheid zal moeten onttronen om diens plaats te laten in-nemen door de Geest-zon.
Trots en eigenliefde moeten totaal worden uitgebannen en de deemoed en de ootmoed moeten hem tot aan de overwinning geleiden. Het innerlijke licht dat het hart vervult moet opklimmen tot in het hoofd, het verstand moet zich nederbuigen voor de "rede des harten".
De eigenwaan van het verstand is in deze aeon het grote struikelblok voor de pelgrim en daarom moet hij zich ootmoedig nederbuigen voor het bewustzijn des harten.
De vernieuwende levensstroom die in de Kreeft-aeon het hart aanraakte en die in de Leeuw-aeon het hoofd bereikte, moet nu opnieuw indalen in het hart en zo de alchemische, levenschen-kende bloedsomloop realiseren.
Heeft de pelgrim de leeuwen-trawanten overwonnen, dan is hij eindelijk een bewust ontwaakt mens geworden en kan men zeggen dat hij dan de mogelijkheden heeft geschapen om de aanrakingen des lichts te kunnen ondergaan.
De vijfpuntige ster, het zinnebeeld van de geheiligde micro-cosmos, is nu aangebracht:
de wil heeft zich vernieuwd;
de verbeelding is reizende in de hemelse sferen;
de onrust is tot bedaren gekomen;
het hart is beproefd en gerijpt;
zijn hoofd heeft de eigen verstarring ingezien.
In de vijfde aeon wordt de pelgrim een ander mens, een "omgewend" mens, die zijn oude wezen heeft voelen beven en niettemin de omwending volbrengen wilde.
Dit "beven van het lichaam" zoals de Oosterse gnosis de beproeving der vijfde aeon noemt, is een aangrijpende zieletoestand, een harde ervaring voor de pelgrim, want het laatste houvast in de stoffelijke wereld wordt afgebroken.
De trawanten van de "kracht-met-de-leeuwenkop" kunnen nu niet meer aansluiting vinden bij de oude rede, de koning der persoonlijkheid, doch zij moeten hun aanvallen nu op een geheel andere wijze voortzetten.
Vanaf de overwinning in de vijfde aeon wil de pelgrim gaan arbeiden met het Licht der Lichten, dat voor hem een reële waarde heeft gekregen en daarom wil hij deze kracht werkelijk in een daad gaan omzetten, hoewel hij wel begrijpt dat hij nog niet volmaakt is bevonden.
Deze innerlijke kracht als basis nemende, klimt hij verder en komt zo aan de poort van de Maagd-trawanten, die hun aeon bewaken.
Hier wordt hij begroet als iemand die men heeft verwacht en die men met vreugde ontvangt.
De pelgrim is de fase van de verwerkelijking ingegaan en al de aeonen en hun planeten zullen zich aanpassen bij deze situatie en zullen hem in een andere gestalte begroeten; de andere zijde van hun karakter komt nu naar voren.
De tweede ontmoeting met de demonen des hemels begint.
Zon en Maan, als de zinnebeelden van hoofd en hart, hebben deze mens hun valstrikken gelegd en zo hij deze beide grote demonen heeft overwonnen en hun spirituele verborgenheid heeft herkend, kan hij met deze beide machten de hernieuwde ontmoeting met Mercurius, Venus en Mars wederstaan en tenslotte de grote heerser Jupiter en de onvermurwbare Saturnus overwinnen, om zo uiteindelijk bewust het rijk van de mysterieplaneten te kunnen betreden.
Binnen het aeonische gebied van de Maagd ziet deze pelgrim zich tegenover een Mercurius-aanzicht geplaatst, dat hij nog niet kent.
De rusteloze, oppervlakkige, ongrijpbare Mercurius toont hem nu de andere zijde van zijn gelaat en wil, zo de pelgrim ernst betracht, deze bijstaan in de werken der omwending.
De eerste ontmoetingen met de demonen des hemels speelden zich af aan het begin van het Pad Omhoog, de tweede ontmoeting met hen vindt plaats temidden van de zich verwerkelijkende Om-wending.
In de zesde boetezang in het Evangelie van de Pistis Sophia kan men lezen:
"Het Licht vergaf haar zonde, dat zij neergedaald was in de duisternis en haar gebied had verlaten."
Er is een periode afgesloten door de overwinning op Zon en Maan (hoofd en hart), de motorische krachten in de mens, waarna deze de vergeving des Lichts ontvangt.
Een hernieuwde binding tussen het Licht en de Pistis Sophia komt tot stand.
De Pistis Sophia is tot het inzicht gekomen dat het Licht haar kan opheffen uit de diepe duisternis en dat dit Licht de chaos kan reinigen en zelfs kan vrijmaken.
Zij herkent de tijdelijkheid van deze chaos en zij vraagt niets meer dan een volkomen reiniging van haar krachten.
Besloten in zichzelf - gelijk een werkelijke maagd - ziet zij haar eigen lichtkracht en bidt dat deze sterk genoeg mag zijn om de diepste duisternis te kunnen doorboren, maar ook om de schittering der hoogste bergen te kunnen verdragen.
Zij is bezig om haar eigen Lichtkracht te bundelen, zodat zij in zichzelf versterkt zal worden.
Er is nu geen tijd om zich te vermoeien met de listen der tra-wanten, er is slechts bezinning, innerlijke verdieping en het samenballen van de energie als voor een geweldige sprong.
Deze situatie moet men even duidelijk onderkennen!
In de vijfde aeon: de Leeuw, is de grote tegenstander wegge-vallen.
Het eigen ego, de onrechtmatige heerser, werd onttroond en de pelgrim blijft achter in een toestand van uitputting, maar tevens van overgave.
De strijd is plotseling van hem weggenomen, de uitdaging ontbreekt, de tegenkrachten lijken te rusten.
In de boetezang van de Pistis Sophia is dit eveneens te herkennen: zij heeft zich tot het Licht gekeerd in een staat van rust, overgave en erkenning, want zij zegt:
"Wanneer Gij mijn zonden acht, zal ik voor U niet kunnen bestaan".
Zij weet dat het Licht haar niet alleen gelaten heeft, zij beseft dat de vergeving nu tot haar komt, waardoor de verbintenis met het Licht zich verdiept.
De pelgrim van deze aeon herkent plotseling de eigen Lichtkracht en deze ontdekking overweldigt hem.
Daarom zijn er niet veel woorden nodig, en geen lofzangen zijn onontbeerlijk om deze ervaring uit te zingen en het Licht der Lichten aan te roepen, want het Licht zonk neder in hemzelf en hij is zich daarvan bewust.
Een nieuwe zekerheid komt over hem.
Allereerst meent hij dat hij gereed is gekomen, en dat er nu een periode van vrede en bezinning zal volgen, waarin hem de tijd wordt gelaten om zich te verenigen met de eigen Lichtkracht.
Hij denkt dat die ellendige ervaringen in de aanvallen der aeonen-machten zijn voorbijgegaan en dat hij rechtvaardigheid zal wedervaren en zo met zijn innerlijke Licht de Diepe Vrede van Bethlehem zal binnentreden.
De beginfase van deze aeon bevestigt deze mening.
De aanvallers houden zich verre van de pelgrim, zij laten hem de Vertrouwenszang rustig zingen en een schijnbare vrede overspoelt hem, doch dit heeft slechts een bepaalde bedoeling.
Iedere pelgrim, die de overwinning op Zon en Maan en op de eerste aanzichten der hemelse demonen niet waarlijk heeft gevierd, zal zich laten misleiden door de houding der aeonen-trawanten. De Oosterse Gnosis noemt deze zesde aeon: de aeon van de volkomen Rust.
Nog nimmer tevoren heeft de pelgrim zulk een rust gekend, een rust die uit de diepte van zijn innerlijk voortkomt en die een vibratie heeft die iedere reiniging kan bewerkstelligen in geheel zijn lichaam en ziel.
Hier bewijst deze pelgrim dat de onrust en de oppervlakkigheid van Mercurius zijn overwonnen en dat deze zich hebben veranderd in rust en bezinning.
Uit deze rust en bezinning komt een geboorte tot stand: het ziele-denken breekt zich baan waarmee de ziele-werken volbracht kunnen worden.
De verdeelde belangstelling, de doorlopende activiteit, het wan-trouwen van de Tweeling-trawanten zijn absoluut geweken.
De kennis van het verstand wordt niet meer gewaardeerd, het wantrouwen niet meer gekend en de activiteit is een gelaten rust geworden.
Geheel en al teruggeworpen op zichzelf, verzinkt de Pistis Sophia in haar meer van Heerlijkheid en sterkt zich met de eeuwigheidsklanken.
De aanvallen der aeonen-dienaren om haar die rust te ontnemen gelukken niet en in deze oase van inkeer en vertrouwen ontvangt de Pistis Sophia de eerste aanwijzingen voor haar werken des Heren.
De aanvallers trachten haar te ontmoedigen door haar te negeren, door haar af te sluiten van hun levensstromen, door haar op te sluiten in de eigen levenssfeer en elkeen die onwetend en onvoorbereid deze intelligente Maagd-trawanten ontmoet, zal omkomen in de leegte van het eigen innerlijk.
Niets vermag deze beslotenheid in de eigen levenssfeer, deze cellulaire opsluiting in de eigen aura, te overkoepelen en te ver-lichten, dan de innerlijke Lichtkracht van de pelgrim zelf.
Bezit hij deze Lichtkracht niet, kent hij de melodie van het Lied der Heerlijkheid niet, dan wordt zijn aanwezigheid in deze aeonische sfeer een foltering, hoewel de aanvallers hem met rust laten.
De eigen leegte zal hem aangrijnzen en de afwezigheid van activiteit en klanken zal hem benauwen.
Nooit tevoren zal hij zo nauw geconfronteerd geweest zijn met het eigen innerlijk, nooit tevoren heeft hij de trilling van het eigen ik zo sterk kunnen beluisteren en nooit heeft de innerlijke afgrond zich zo wijd voor hem geopend als nu.
Men noemt deze aeon "de Aeon van de volmaakte Rust" omdat de pelgrim zich hier niet door de waarheid en de werkelijkheid mag laten verontrusten.
Hij wordt alleen gelaten met zichzelf en in zichzelf en zelfs om hem heen is er geen afleiding meer.
Hij moet nu inkeren of hij wil of niet!
Alles wat hem in de aeon de Tweeling is geleerd, komt nu opnieuw tot hem, maar op een hoger niveau.
De bewuste pelgrim weet dat deze inkeer noodzakelijk is en weigert niet, integendeel: hij zoekt het Licht dat-in-hem is.
Hij daalt af in absolute rust en stilte om het materiaal te zoeken waarmede hij kan arbeiden aan en met het Licht der Lichten.
Degenen die deze aeon binnengaan, worden altijd gekenmerkt door rust en bezinning.
Zij worden niet verontrust door de beweeglijkheid en de aanvallen en de listen der aeonen, want zij keren zich naar binnen en bereiden zich voor op de taak, die hen wacht.
Zij hebben de uiterlijke wereld verlaten en exploreren een innerlijke wereld.
Vanaf dit moment heeft hun aeonengang dan ook slechts betrekking op een innerlijk beleven.
Zij behoeven nog slechts hun apparaat gereed te maken om de Opdracht des Heren: de Terugkeer tot het Licht, te volvoeren.
Deze pelgrims zijn moeilijk te bereiken voor hun aanvallers - vandaar de schijnbare rust - zij nemen een afwachtende houding aan.
Indien deze pelgrim waarachtig de Maagd-aeon doorleeft, is hij bezig een Lichtmuur om zichzelf heen te bouwen, indien hij onrechtmatig hier binnenkwam zal hij tot explosie komen en zich vrijwillig aan zijn bewakers overgeven.
Zij kunnen slechts trachten zijn stilte te ontkrachten door hun geconcentreerde bewegingloze aandacht, zij moeten hem de Lichtkracht ontnemen, waarmede hij bouwen wil.
Hij moet uit zijn evenwicht worden gebracht door zijn trillingsconcentratie te doorbreken en zijn sfeer van Diepe Vrede uiteen te scheuren.
Bij iedere pelgrim, die onvoorbereid deze aeon betreedt, zal deze opzet ook lukken, doch bij de waardige pelgrim hebben de aanvallers geen schijn van kans.
De mens weet waartoe hij de rust en de bezinning nodig heeft.
Hij staat voor de realiteit van verleden en heden: het verleden moet gereinigd worden, het heden is een nieuwe dag, een Aurora, waarin hij zijn verbintenis met het Licht bevestigd zal zien.
Mercurius wordt nu waarlijk de boodschapper der hemelse goden, inplaats van die der hemelse demonen en om zijn boodschap te kunnen verstaan, heeft de pelgrim rust nodig, een Vrede van Bethlehem, die aan een geboorte voorafgaat.
De geboorte uit de Maagd!