De grote moed van de pelgrim binnen deze aeon bestaat hierin dat hij de kracht zal bezitten om zijn hart nogmaals op het spel te zetten, niettegenstaande hij reeds enige malen gewond uit de strijd is gekomen!
Dit is de moed van hen, die de kokende waterdoop van de Kreeft-aeon hebben overleefd, die hun persoonlijkheid zagen vertrappen en hun ego-illusies zagen verdwijnen en het toch nogmaals probeerden op basis van het zwakke licht, dat hen overbleef.
Dit is het waarachtige geloof des harten dat het Licht der Lichten altijd als een uitkomst en een leidster bleef zien.
Deze pelgrim geeft zich over aan het Licht in-hem, hoewel hij weet dat dit slechts nog maar een "kleine kracht" kan produceren.
Hij staat zo volkomen in het Godsvertrouwen, dat hij zich niet bezorgd maakt over hetgeen daarna zal komen en hij peinst niet over andere mogelijkheden, maar hij doet eenvoudig hetgeen de zwakke Lichtkracht van hem vraagt.
Deze mens bezit geen woord meer voor eigen lofprijzingen, die de ik-centrale pelgrim van deze aeon wel bezit en hij bezit geen kracht meer een zware strijd te beslechten, noch een autoriteit waaraan hij zich kan vastklemmen.
Hij bezit waarlijk niets meer!
Hij heeft slechts één houvast:
"Maar ik heb geroepen tot u, o Heer, en des morgens komt mijn gebed tot u!"
Hij doet niets anders dan zich laten verzinken in de innerlijke vlam, die hij in zichzelf schouwt.
Dit is de periode van de innerlijke inkeer, van het aanschouwen van het innerlijke Licht en - hoewel de nietigheid ervan ziende - toch de Heer te loven door deze kleine vlam.
Het is de instelling van de pelgrim, die begrijpt dat alle leringen die hij ontvangen mocht en die hem soms wondden en terneder-sloegen, uit Liefde tot hem kwamen.
Hij moet Hem loven vanwege de verschrikkingen van Zijn Wet en Hem dankzeggen voor de eenzaamheid en de vervreemding van zijn bekenden.
Nu staat hij dus op de grens tussen het land van eenzaamheid en het land waarin de broederen van zijn Ras wonen.
Zo sterft het leed en wijkt de angst en de tranen des harten worden weggevaagd door het binnengaan in de broederschap-der-ge-roepenen.
Wanneer een pelgrim waarlijk binnengaat in het land van de broederschap der geroepenen, dan betekent dit, dat hij zich kan scharen onder hen, die bewezen hebben dat het ernst is met het bewandelen van het pad.
Deze mens heeft de vijfpuntige ster van de geboortegrot herkend en hij zal deze tot het einde zijner dagen blijven volgen.
Hij heeft de binding met de straling van deze Morgenster hersteld en het Aurora van deze lichtende ster spreidt zich in zijn hart.
Het zo gepijnigde hart gaat zich warmen aan de gloed van deze morgenster, die in de avond van zijn levensgang zijn kracht bewijst.
De vonk, die nog in hem brandt, bewijst zijn kracht en kan het Licht der Lichten in al zijn majesteit tot zich trekken.
In deze kandidaat is het Licht herrezen en alles wat nog komen zal, kan overwonnen worden door de stralingskracht van het Licht van Bethlehem, dat zich rond de kandidaat gaat aftekenen.
Hij heeft zijn persoonlijkheidsmacht en de magische aantrekkingskracht van zijn ego-fluïdum overwonnen en de armoede van Bethlehems' stal verkozen boven de pracht en praal van de zelfverheerlijking. Bewust heeft hij het "niets" gesteld boven het klatergoud van het stoffelijke "iets".
Uit de diepten van zijn ziel stijgen de vreugdezangen op tot God, die hem in staat heeft gesteld deze principiële keuze te doen.
In de poverheid van het Niet-Zijn en van de eenzaamheid heeft hij de grootsheid van het Licht ontdekt.
Er werd hem een blik gegund in de onpeilbare diepten van de rijkdom Gods, die slechts is weggelegd voor de moedigen en de "armen van geest".
Hoewel deze "armoede" in eerste begin een sprong in het duister betekende, werd zij weldra vervangen door een onbeschrijflijke rijkdom, die het verlies van de persoonlijkheidszon volkomen deed vergeten en waarmede de verschrikkingen in de volgende aeonen zouden kunnen worden overwonnen.
De vijfde aeon brengt de saterkop van Saturnus dichterbij, maar ook de gerechtigheid komt steeds nader.
Nu de eigen maskerade is doorzien en de schellen van de ogen zijn gevallen, kan de pelgrim binnendringen in de wereld van de ziel, niet slechts voor zichzelf, maar eveneens voor anderen.
Plotseling verstaat hij dat hij een nieuwe weg moet gaan bewandelen, een weg die geen enkele verbintenis bezit met de persoonlijkheid.
Zijn hart kan gevoelen waarheen die weg leidt en wat daarop van hem wordt verwacht, niettegenstaande het hoofd de rede-des-harten nog niet kan verstaan.
Het hoofd, beroofd van het leiderschap, doet wanhopige pogingen om het hart te verstaan.
"Zal men Uw naam in het graf verkondigen en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?"
zo vraagt het.
In dit hoofd is er nog de flauwe weerschijn van de persoonlijkheidszon:
"Hoe zult Gij mij dan verlossen, hoe zal ik tot U kunnen komen?
Zult Gij aan de doden een wonder doen?"
De pelgrim kan het wel uitschreeuwen van vreugde, maar ook van machteloosheid:
"Mijn hart kent u, o Licht, maar mijn hoofd verstaat uw Rede niet. Ik heb de ingevingen mijns harten gevolgd en de vreugde overspoelde mij, maar toen ik ontwaakte in die heerlijkheid vroeg mijn verstand: Hoe zal ik verlost worden?
Hoe zal zich het Licht aan mij openbaren?"
Ziehier het begin van het doorleven van de aanraking der vijfde Aeon.
Het hart heeft de sprong gewaagd zonder op de waarschuwingen van het hoofd te letten.
Het hart heeft het gewaagd met de vonk des Lichts, terwijl het hoofd twijfelde aan die kracht en liever de eigen zon als leider aanvaardde.
En dan, temidden van de vreugde en de rust die de kandidaat overspoelen als reactie op zijn beslissende keuze, bereikt hem de echo van de oude rede, verneemt hij de verre kreten van de verguisde persoonlijkheidszon, van de terzijde geschoven leeuwen-kracht en diens aanvallen in de rug, diens sprongen in de nek zijn fel en vol kwaadaardigheid. Doch nu kent de pelgrim zijn tegenstander, nu kent hij diens methoden en listen.
Hij keert zich om en ziet zijn aanvaller recht in het gelaat.
Geen felle strijd is nu zijn antwoord op de aanvallen, geen ver-beten verdediging, geen excuses.
Hij praktizeert slechts de omwending en laat de strijder-in-hem de arbeid verder verrichten.
Zodra de Kreeft-aeon is overwonnen wil dat zeggen dat het hart is gerijpt voor de overwinning op het oude verstand.
Dit hart zal dan het verstand gaan vullen met nieuwe beelden, beelden uit het land-over-de-Jordaan.
Maar dit hart, het heiligdom van de koningin des hemels, moet sterker worden en moet heling en heiliging vinden in de stralingskracht van het Licht der Lichten.
Heel uw wonden, pelgrim, heilig uw hart.
Ga onder in het bad van Bethesda, zodat uw hart wederom de toegangspoort van het Licht kan worden.
Verneem de stem van de Geestzon in uw hart en ga van daaruit een weg banen tot in het hoofd om de zon-der-persoonlijkheid voorgoed te onttronen.
Hierna is het masker afgerukt en het moment is aangebroken waarop u wederom uzelf kunt zijn: het individuum van den beginne.
In deze ervaring ontdekt de pelgrim een groot geheimenis, dat niemand kent dan degenen die van zijn ras zijn.
Het licht dezer wereld is in werkelijkheid duisternis; de vreugden dezer wereld zijn in waarheid de tragedie binnen de gevangenis van de eigen persoonlijkheid; begrensd door de dogma's en beperkingen wordt de weg-der-aeonen een schimmenspel.
Niemand kent de leeuwenkracht beter dan hij die de leeuwen-aeon heeft overwonnen!
Niemand heeft het "grote spel" beter doorschouwd dan hij die tot aan de kern van de valse lichtkracht is doorgedrongen.
Niemand kent de verleidingen van de kracht-met-de-leeuwenkop beter dan hij, die de rijkdommen van deze maskerade heeft afgewezen en de armoede van Bethlehems stal is binnengegaan.
Deze mens is niet meer te bedriegen.
Hij is niet meer van achteren te bespringen, hij wordt niet meer beangst door het afschrikwekkende gebrul van zijn ego-roofdier en dat van de anderen.
De schijn en de façade van deze wereld oefenen geen aantrekkingskracht meer op hem uit, want hij heeft de decors omvergetrokken en de ruïne achter de façade geschouwd en de decadentie van de koning en zijn hofhouding ervaren.
Men kan zeggen dat deze mens de Petrus-periode de rug heeft toegekeerd en zich tot de Johannes-fase wendt, waarbij hij de innerlijke waarde der dingen zal gaan ervaren.
Immuun voor de aanvallen uit het rijk van Petrus en zijn volgelingen, gaat deze mens verder op zijn aeonenreis, tot hij zal zijn gerijpt om de waarheid van Christus' werken in hun gehele omvang te verstaan.
Er zullen nog vele beproevingen komen, zo weet hij, want hij kent de Petrus-trawanten en hun aeonen der verschrikking.
Hij kent de haat en de afgunst van allen, van al die scheppingen van Authades, die zouden willen bezitten wat hij bezit en dit nooit zullen bemachtigen! Hij kent hun doel: zijn vernietiging en het roven van zijn Licht-kracht! Doch al zullen de momenten zwaar zijn, steeds weer is er die melodie, die onophoudelijk in zijn innerlijk zingt en waaruit hij moed put.
Moed die hem zijn Lichtkracht bewijst, die hem zijn vreugde schenkt en die hem de zijnen, zijn medegenoten, doet herkennen.
Zo weet hij zich buiten hun aanvallen te staan, hoewel zij hem aan alle zijden omringen.
Zo weet hij dat de tocht door de Jordaan gevaarlijk zal zijn, maar hij neemt het risico, omdat hij weet dat het Licht der Lichter nooit laat varen het werk Zijner handen.
Zolang de pelgrim het werk-des-Lichts in zich omdraagt, zal hij geholpen en beschermd worden.
De aanvallen van hen, die dit Licht willen roven en doven, zullen hard en meedogenloos zijn, maar wie kan deze pelgrim kwaad berokkenen zolang dat Licht in hem is, waarop hij van den beginne heeft vertrouwd?
Bewaar daarom dat Licht, pelgrim!
Het is uw redding en uw behoud!
Het is uw sterkte en uw verlossing!
Het is alles wat u bezit, nu het pad van verwerkelijking is aangebroken!
Bidt tot dat Licht in uw noden.
Roep tot dat Licht in uw benauwenissen.
Kniel voor dat Licht, zo de arrogantie van de individuele zon u belaagt.
De Diepe Vrede van Bethlehem dale in u en brenge u het grote zwijgen, waarin alle vorm sterft.