De pelgrim, die als spitum lanficummaker de vijfde aeon binnengaat, gedraagt zich als een hoogmoedig en eigenwijs mens.
Hij is altijd een sterke persoonlijkheid, maar weet dit te verbergen in het aureool van zijn persoonlijk fluïdum en zo blijft hij een eenzaam mens, zoals de mens van de vierde aeon die zijn "hol" binnenvluchtte.
Alles aan deze pelgrim der vijfde aeon is schijn: zijn licht, zijn vriendelijkheid, zijn spiritualiteit.
In werkelijkheid absorbeert zijn machtige leeuwen-ego alle kracht uit zijn omgeving.
Niemand kan hem eigenlijk helpen, want hij vertrouwt slechts op zichzelf, niemand kan zijn eenzaamheid met hem delen, want in zijn aereool-gevangenis eert hij slechts zichzelf.
Dit is het risico van de vijfde aeon: het zichzelf verheffen tot de gearriveerde spiritualist.
Geroepen tot de doortocht door de Jordaan wendt deze mens zich op het laatste ogenblik af en vlucht in de irrealiteit van de theorie, hij praat slechts zonder daden te tonen.
Hij heeft van nabij het Nieuwe Land geschouwd, hij heeft het water van de Jordaan om zijn voeten gevoeld, is mogelijk deze Jordaan in gesprongen in een ogenblik van grote benauwenis, maar hij keerde terug op zijn schreden, omdat hij niet verder durfde, zodra hij de grond onder zijn voeten verloor.
Iemand, die nog niet kan zwemmen, werpt men niet in diep water.
En iemand die, de zwemkunst niet machtig is, en in paniek dit water inspringt, onderkent de gevaren niet.
De mens uit de vijfde aeon meent echter te kunnen zwemmen, waardoor hij bij voorbaat alle hulp van de hand wijst.
Hij is hardleers doordat zijn autoritaire eigenwaan een afgrond schept tussen hem en de andere reizigers naar het Nieuwe Land.
In de spirituele reis door de aeonen ervaart de pelgrim daarom de diepte van de eenzaamheid, de noodzakelijkheid van een spirituele ziele-autoriteit.
Ziele-autoriteit uit zich echter nooit door hoogmoed, maar altijd door koninklijke adeldom, die dienen en niet overheersen wil.
Niemand kan deze mens helpen om tot ziele-autoriteit te komen, want hij moet deze zelf verwerven.
Paracelsus zegt dat de natuurlijke alchemist pas aan zijn arbeid begint wanneer alle individuele, innerlijke planeten het moment geschapen hebben.
Zo is het ook met deze kandidaat.
Hij is innerlijk gerijpt voor de doortocht of hij is dit nog niet.
Er is geen middenweg.
Hij staat hier tegenover de machtige vijand van zijn eigen zelf.
Hij moet zelf beslissen: òf hij de Jordaan oversteekt òf niet.
Eenmaal in het Jordaanwater beland zal hij moeten bewijzen dat hij moedig genoeg is om de overzijde te willen en kunnen bereiken.
In het gebied tussen het oude en het Nieuwe Land bevindt zich de mens in het gebied der eenzaamheid, doch deze is altijd tijdelijk.
De door benauwenis en "beving" bevangen kandidaat wéét niet dat deze eenzaamheid tijdelijk is en hij wordt door een grote angst aangegrepen, omdat hij de warmte van zijn aureool op het spel heeft gezet en nu nog niet het plaatsvervangende ziele-licht kan herkennen.
Hij strijdt tegen zijn ego-angst, doch indien hij deze strijd een ogenblik staakt en zijn innerlijke Lichtrestant te hulp roept, zal dit hem terzijde staan om los te breken uit die ego-drift, uit de ego-vrees of de ego-overwinningsroes. Deze pelgrim moet de duisternis ervaren, hij moet zonder ego-zon komen te staan, hij moet die roofdierstraling van het ego leren onderscheiden. Hij moet ontdekken dat zijn ego niets anders doet dan ether-roofbouw plegen op zijn naasten, die hem moeten omringen als bewonderaars, dienaren en slaven.
Zolang dit ego onwaardig is, onrijp, of onvolgroeid, is de pelgrim ten prooi aan allerlei innerlijke emoties en tegenstanden.
De pelgrim van de leeuwen-aeon wordt voor de drift van het schijn-koninklijke ego geplaatst en daaruit komen dan de woorden voort, die men een Leeuwentype wel eens hoort verzuchten:
"Hoe zou ik, een Leeuwen-type zijnde, mij kunnen terugtrekken in een bescheiden hoekje?"
Hierin wordt de gevangenschap van deze mens bevestigd.
"Hoe kan ik, stralende overwinnaar, kennisdrager, lichtschenker, mij terugtrekken, nu ik zoveel bezit?"
Dit is het gevaar en de valstrik binnen de vijfde aeon.
Juist in deze aeon zal de bescheidenheid het gewenste spirituele resultaat brengen, de waarachtige innerlijke bescheidenheid, niet het uiterlijke spel via een stralende bedrieglijke persoonlijkheid!
Deze mens moet leren zijn zonnekracht, zijn levensenergie, zijn persoonlijke fluïdum niet aan te wenden tot een overheersing, noch van zijn ziel, noch van zijn naasten.
Er zal een verwisseling gaan plaatsvinden van krachtbronnen; niet de ego-zon zal hem lichtkracht schenken voor de doortocht, maar de geest-zon wordt zijn leider naar het Nieuwe Land.
Verblind door de ego-zon herkent de onvolgroeide pelgrim in de vijfde aeon de waarheid niet en zal hij volgenot zijn spirituele spel voortzetten, de adoratie van de onwetenden indrinken.
Zo wordt hij een koning op een papieren troon,
Een waanzinnig vorst, die gaat leven uit het hartebloed van zijn dienaren. Dit is de Leeuwen-aeon in zijn gevaarlijkste aanzicht, het niets ontziende roofdieren-instinct van een schoon schijnende, maar bikkelharde persoonlijkheid.
Zij, die eigenlijk op wraak belust zijn voor het kokende waterbad in de Kreeft-aeon, laten zich snel verleiden tot het bewandelen van deze belachelijke koninklijke weg.
Het vernederende ego zint op wraak.
Hij richt zich nu op als een brullend roofdier, die zich genoeg-doening gaat schenken door het bloed van zijn dienaren.
De houding van de Pistis Sophia leert ons echter hoe het kokende waterbad in de vierde aeon een loutering moet zijn geweest.
Er mag beslist geen bitterheid of haat aanwezig zijn in de pelgrim,
Er moet de inkeer zijn en de herkenning van de Wet Gods, die niet vernietigt, die slechts vernieuwt en doet rijpen, zodat de ziel wederom de adeldom der Goden zal beërven.
In de vijfde aeon laat God of het Licht der Lichten de Pistis Sophia, de kandidaat, geen moment alleen, alleen met het eigen innerlijke Lichtrestant.
Zal de kandidaat het met dit zwakke Licht gaan wagen?
Nu zal het bewijs geleverd moeten worden van de levens-mogelijkheid van deze innerlijke lichtkracht.
De moed van deze kandidaat wordt op de proef gesteld.
Waagt hij de doortocht op basis van deze minimale Lichtkracht òf wendt hij zich wederom tot de stralende kracht van de ego-zon?
Dit wordt het criterium binnen deze fase.
Vele zoekers, waarlijk op weg naar het Nieuwe Land, hunkerende naar het Aurora van de nieuwe Hemel-aarde, zullen dit stadium herkennen.
Hun strijd is de strijd van velen.
Hun belemmeringen zijn herkenbaar bij velen.
Hun eenzaamheid is de eenzaamheid van velen.
De trotse hoogmoedige ego-koning moet echter van zijn papieren-troon stappen en zijn ontoereikendheid erkennen.
Dan breekt het goede moment aan om de eerste stap te zetten in het water van de Jordaan. Dit water wordt overgoten door de stralen van het geestelijke Aurora, zodat niemand de duisternis, de afwezigheid van de ego-zon behoeft te vrezen.
Hij, die waagt met zijn "kleine lichtkracht" ervaart dit!