Nadat de pelgrim vier aeonen in zichzelf heeft doorgereisd, komt hij terecht in de zeer merkwaardige fase van de vijfde aeon: de Leeuw.
Met de Kreeft-aeon wordt er in de pelgrim een periode afgesloten, hij gaat de imitatie levensgang en de imitatie-spiritualiteit beëindigen.
De voorbereiding tot de verwerkelijking van de spiritualiteit en daarmede de beslotenheid binnen de saturnale cirkel van een zevenvoudige demonische gevangenis heeft voor de pelgrim opgehouden te bestaan. Plotseling ziet hij dat hij breken moet met alles wat binnen de zevenvoudige overheersing ligt.
Het zevenvoudige of het heiligende voorbereidende pad staat onder invloed van de Maan-werkingen en daardoor wordt iedere pelgrim, die zich vastklemt aan de adoratie van een heilige zevenheid eveneens onder de Maan-werkingen geplaatst.
Dit zou een onderdeel van het bewandelen van het pad kunnen zijn, indien de pelgrim in zou zien dat hij - op een gegeven moment - deze zevenheid moet doorbreken om tot de bron te komen, waarvan de Maan haar licht ontvangt.
Iedere ziel, die zich gevangen geeft aan de aanbidding van een zevenheid, bewijst daarmede eer aan de Maan, de dienares van de Zon.
Vandaar dat vele religieuze bewegingen, die deze zevenheid als de hoogste verwerkelijking zien door een vrouw worden gedomineerd, dan wel beheerst worden door een occultist, die de stralingen van zijn voorganger reflecteert op een afhankelijke, slaafse wijze.
Iemand, die zich aan zulk een Maan-gevangenschap overgeeft zal nooit de reis naar de vijfde aeon kunnen ondernemen, want de doorbraak van de vierde naar de vijfde aeon brengt met zich mede dat de pelgrim een individuele beslissing moet nemen.
Hij moet handelen volgens de wet van de zelfautoriteit en horigheid aan een meester ligt dan achter hem.
De aeon de Leeuw wordt geregeerd door de Zon, in horizontale betekenis door de aardse Zon, d.w.z. door de sterke persoonlijkheid, in spirituele zin door de Geestzon, de kandidaat gaat hier dus zijn geestelijke zelf bewust ontdekken en benutten.
Allen, die de krachten van deze aeon tegemoet treden, moeten kunnen beschikken over voldoende geestelijk bewustzijn, zodat dit de leiding zal kunnen overnemen van het ego of de persoonlijkheid.
De strijd binnen deze aeon is kenmerkend voor hen, die de poort van Saturnus waarlijk trachten door te gaan, of de ring der zevenheid waarlijk willen doorbreken.
Zij zijn prachtige kandidaten en bezitten alle kwaliteiten om te slagen en daarom kan deze aeon in de kandidaat een doorbraak en een zegen betekenen, zo niet, dan wordt deze fase een val in de diepste duisternis, zoals de Pistis Sophia aan den lijve ondervindt.
De aanvallen in de eerste vier aeonen waren hevig en benauwend:
de aeon van de waan bracht bedrog - Ram;
de aeon van de materiële zekerheid bracht angst - Stier;
de aeon van de tijd bracht onrust - Tweeling;
de aeon van de imitatie bracht schijn-spiritualiteit - Kreeft.
Doch al deze aanvallen betekenen niets vergeleken bij hetgeen de kandidaat nu te wachten staat!
Nooit heeft hij de duisternis zo zwart ervaren, doch nimmer was de overwinning van deze duisternis in een feller Licht gehuld.
Nu laat de pelgrim alle aardse hulp, alle steun, alle zekerheid-in-de-rug achter zich.
Hij is alleen.
Hij gaat zich nu verheffen, hetzij op de autoriteit van zijn persoonlijkheid, hetzij op de autoriteit van de geest.
Hij gaat het wagen met zijn innerlijke Licht, met dat beetje Licht dat hem nog is gebleven.
Door de trawanten van de vierde aeon werd hij tot aan de uiterste grens van zijn uithoudingsvermogen gebracht.
Alles wat schoon en wonderbaar leek te zijn, bleek schijn en imitatie en daardoor moest de pelgrim de bitterheid overwinnen; hij moest leren zich niet te verharden, zoals de kreeftenschaal hard is en slechts door het kokende water doordrongen kan worden.
In de vierde aeon dreigde de innerlijke verharding, de verstening, het worden tot een zoutpilaar.
Komt de kandidaat daar echter vrij van, dan straalt hem de Zon, het Aurora, de bevrijding tegemoet.
Doch door dit Aurora worden opgenomen, betekent handelen op een basis van zelfautoriteit.
In deze vierde aeon staat hij voor een juichend nieuw begin, of voor de terugval in de verstening en de verharding in het zelf-bewustzijn van de persoonlijkheid.
Het ervaringsbewustzijn, de herinnering aan het doorleefde in de vier voorgaande aeonen moeten in de kandidaat der vijfde aeon zeer sterk spreken, wil hij begrijpen dat juist deze aeon hem de opstanding zal kunnen brengen.
Wanneer de astrologen zeggen dat in de horoscoop de Zon de persoonlijkheid en zijn motor vertegenwoordigt, dan betekent dat tevens dat in deze vijfde aeon de kandidaat voor de oerkracht van zijn ego-natuur zal worden geplaatst.
Hij kan, na die ondergang in het kokende water van de vierde aeon, opstaan als een deemoedige, die de kracht des Lichts erkent, dan wel hij slaat zichzelf op de borst menende de grote overwinnaar te zijn, die niets meer kan overkomen.
Het gevaar en de misleiding sluipen hier waarlijk als een roofdier, als een leeuw rond en bespringen de kandidaat van achteren.
Indien hier de woorden:
"Mijn licht nam af en met het licht dat mij nog restte heb ik U, O Licht, geroepen en mijn handen tot U opgeheven",
niet gesproken kunnen worden, is het vonnis over deze kandidaat voltrokken, want het is waarlijk zoals de Pistis Sophia zegt:
"Op Uw bevel hebben de scheppingen van mijn aeon mij niet geholpen, zij hebben mij gehaat en zij hebben zich van mij verwijdert, en nog ben ik niet ten volle vernietigd!"
Deze laatste woorden spreken van de onuitblusbare levenskracht, die juist de kandidaat in deze aeon bezielt.
"Nog ben ik niet ten volle vernietigd!"
Zulk een uitspraak zou tot arrogantie kunnen leiden, maar ook tot een overgave.
De pelgrim kan zich hier verheffen als een koning der schepping, gelijk de leeuw de koning der dieren wordt genoemd en hij kan dan heel zijn zelfverheerlijking, zijn zelfoverschatting en zijn sterke persoonlijkheid te hulp roepen om heerschappij te gaan voeren via zijn kennis en zijn zelfingenomenheid.
Hij is zelf het grote gevaar voor anderen en zichzelf geworden.
Niet de trawanten van de leeuwenkop vallen hem hier aan, maar hij gaat zichzelf aanvallen, tot een vernietiging of tot een over-winning en de opstanding.
De strijd der twee wezens in de kandidaat neemt een aanvang.
De verwerkelijking van de geestelijke omwending gaat zich vol-trekken.
In grote verlatenheid, zoals de Pistis Sophia ook zegt - "vanwege uw wet konden mijn medeschepselen mij niet helpen" - moet de kandidaat hier met zichzelf in het reine komen en bewijzen of de overwinning binnen de vierde aeon een werkelijkheid, dan wel een imitatie is geweest.
De Oosterse gnosis noemt deze aeon: "de aeon van het beven van het lichaam".
Het is het beven van de persoonlijkheid, de verbreking van de macht van het ego, de ondergraving van het fundament van het ik, die hier volbracht moeten worden. Door het uitbreken uit de begrenzing van de Kreeft-aeon gevoelt de Pistis Sophia, de kandidaat, een zekere vrijheid en deze zou hem kunnen misleiden en bedriegen, want die vrijheid blijkt in werkelijkheid niets anders te zijn, dan een verwisseling van autoriteit en het gevangen genomen worden in de zelfautoriteit.
De gevangenis der zevenheid wordt nu in de kandidaat verplaatst.
Uiterlijk lijkt hij vrij, maar innerlijk moet hij de individuele gevangenschap nog verbreken.
In een ontstellende eenzaamheid blijft de kandidaat niets anders over dan het lichtrestant in hem, of de autoritaire macht van het ego, dat eenzaamheid en zwakte wegbluft.
Zo hij een imitatie-overwinnaar was, dan vlucht hij in de autoriteit van het "ik" en kleedt zich in een aureool van schijn-gearriveerdheid.
Dan lokt hij zijn naasten tot zich door te pochen, en te pronken met de schone veren, die slechts geleend zijn en waardoor hij niets draagt dan de zielloosheid van een arrogant ego
Kortom, hij gaat zich verschuilen achter zichzelf, achter de zon van zijn persoonlijkheid, om de beslissende stap van de om-wending te kunnen uitstellen.
En zo is er voor deze mens in werkelijkheid niets veranderd, de gevangenis is gebleven, de ring van Saturnus bleef toegesloten, hij spéélt slechts de spirituele overwinnaar.
Hij heeft zijn troon hoog boven zijn medemensen opgericht en bejegent hen welwillend vanuit die overvloedige bron van aangeleerde kennis, van schijn-zonneglans en van schijn-gearriveerdheid, maar in werkelijkheid is hij armer dan de kleinste onder de kleinen.
Door schade en schande zal hij tot deze overtuiging moeten komen!