Zodra de pelgrim bewust reageert in de vierde aeon komen de herinneringen uit het verleden op een nieuwe wijze tot hem.
Hij ondergaat hen dan als leringen en spreekt:
"Ja waarlijk, ik ben op reis door de sferen der aeonen en wil hun naam in mijn kleed schrijven!
O Licht, dit alles is over mij gekomen vanwege Uw gebod en Uw bevel!"
Nu weet deze mens: ik ben niet meer alleen en verlaten!
Ik ben geen valse geest en geen decaan, die eenzaam is in de lucht, want ik ben op bevel van U, o Licht, in deze toestand ge-raakt.
Mijn kracht is in mij verstijfd! Ik herken mijn toestand, ik herken die verstening in mij, die de vierde aeon-trawanten mij oplegden, opdat ik zou kristalliseren als een dood lichaam!
En dan roept zij als een juichkreet, als een uitbarsting van hervonden kracht, uit:
"Maar Gij, o Heer, zijt eeuwig Licht en zoekt de verdrukten!"
Dit is het moment waarop de vierde aeon-mens aan het begin staat van een hernieuwde gang door de velden van de Cancer-trawanten.
Hij kan zich nog niet oprichten, want "zijn kracht is verstijfd", maar hij herkent in dit stadium de activiteit van het Licht en roept:
"Nu dan, o Licht, sta op en zoek mijn kracht en de ziel die in mij is!"
Ik ben volslagen hulpeloos, weet deze mens, ik ben ontledigd, ik ben niet in staat mij te bewegen in de velden van deze ontstoffelijkte entiteiten, want zij zuigen mij uit!
Maar Gij, o Licht, zoek de kracht in mij en de ziel die in mij is.
Verzamel alle krachten die zij mij ontstolen hebben en vervul mij met Uw Licht!
Ik heb Uw bevel opgevolgd: Ik ben tot de bodem van mijn lijden en wanhoop gegaan en ik weet nu dat ik niets ben, dat ik geen kracht heb uit mijzelf, maar dat Gij het zijt, die mijn kracht zoekt en de ziel die in mij is.
In dit ogenblik werpt deze mens zich in het kokende water van de Kreeft-aeon met de woorden op de lippen:
"Het is de tijd die Gij bepaald hebt!"
Dat wil tevens zeggen: Ik kan niet langer aan Uw wet ontkomen: het getal is vervuld, opdat ook de materie van mijn ziel gered zal worden. Hieruit spreekt de verrassing, die werd vooraf gegaan door een intense ziele-strijd.
De kandidaat werd geforceerd om op te houden met imitatie en reflectie, terwijl hij in werkelijkheid het innerlijke godsbeeld nog niet kende.
Het is zo verleidelijk om te pronken met andermans veren, om te spelen en te pralen met de etherische wezens uit de dodensfeer, om zichzelf te verheffen op een aangeboren sensitiviteit tegenover hen, die niets schouwen.
Slechts de onwetende doet dit, hij, die nog niet heeft ingezien dat het schouwen van de beelden uit de dodensfeer niets betekent op een spiritueel pad.
Het is nog moeilijker om deze pose van schijn-gearriveerdheid op te geven!
Nu zal deze mens zijn vermeende spirituele status moeten prijsgeven om te komen tot het stadium van spirituele bezitloosheid. Dit doet innerlijk pijn en kost overwinning.
Maar ook hierbij zal de pelgrim bemerken dat "alles verliezen tegelijkertijd betekent alles winnen."
Hij zal zich niet meer kunnen vastklemmen aan paranormale gaven om zich daarmede een status te geven tegenover zijn vrienden.
Hij zal moeten worden tot een niets, een steen, die zijn lichtkracht heeft verloren, hij moet zich terdege bewust worden van dit niets zijn.
De emotionele verbintenis via de plexus solaris en het milt-lever systeem, moet verbroken worden, omdat de mystieke beelden hem bedriegen en misleiden.
Op dit punt aangekomen is het de vraag of deze pelgrim, zo gevoerd wordende tot in de duisterste spelonken van het eigen zelf, de beker van deze bitterheid kan uitdrinken.
Of brengt deze beker der bitterheid hem de bitterheid des harten, de verstening die het licht even weerkaatst, maar nimmer zelf licht wordt.
Gelukt het hem echter om uit deze bitterheid en deze pantsering te voorschijn te komen en vindt hij de moed om zonder dit pantser de werkelijkheid tegen te treden, de hete wateren tegemoet, dan zal geschieden hetgeen in de vierde boetezang geschreven staat:
"Te dien dage zullen de archonten der materiële aeonen uw licht vrezen en alle emanaties van de dertiende materiële aeon zullen het mysterie van uw licht vrezen."
Want in deze aeon wordt de verbrijzeling volbracht, de vernietiging van hetgeen oud is en gedoemd om te sterven, opdat het nieuwe zich zal gaan voltrekken.
Deze pelgrim wordt tot een groot gevaar voor alle materiële aeonen, want er zal niets meer aan hem zijn, dat zij zullen kunnen aangrijpen.
Dit is dan het mysterie:
"dat een voorbeeld geworden is voor het komende geslacht."
Dit zijn de woorden die tot alle pelgrims in deze fase gesproken worden. Het keerpunt is gekomen: de verassing of het endura van het ego is aanvaard.
Het Pad tot de Hoogten is nog niet beëindigd, maar de eerste beslissende fase is volbracht. De beker werd deze kandidaat ge-reikt en hij heeft hem uitgedronken.
Met hun laatste krachten probeerde de mens zich aan deze beslissende beker des verbonds te onttrekken, omdat hij de inhoud vreesde, de consequenties niet kon aanvaarden en de vernietiging van zijn schijn-status wilde voorkomen.
Maar het oer-heimwee in hem was niet tot zwijgen te brengen, die hunkering naar hetgeen hij eenmaal had verloren, naar zijn oorspronkelijke vaderland, zijn Koninklijkheid van Geest en deze was niet te stillen met spiegelbeelden, noch door een vorm van humanisme, noch door occultisme, noch door een vlucht in het verleden.
Dit innerlijke heimwee vroeg om de wijn van het nieuwe Ver-bond. Het vuur-water waarin alles ver-ast en waaruit een hernieuwde mens opstaat.
Zo vlucht de pelgrim in het donkere woud van zijn Gethsémané, hij verbergt zich in zijn eenzaamheid, omdat hij weet van hetgeen nu komen moet.
Maar het Licht der Lichten volgt hem in de figuur van zijn "gezel" en reikt hem de drinkbeker.
Met het accepteren van deze drinkbeker wordt de ver-assing voltrokken, en de valse weerspiegeling vervaagt.
In deze eenzaamheid van zijn Gethsémané wordt de kandidaat wederom de Lichtzoon, die de bitterheid heeft wederstaan en zijn innerlijke Lichtkracht bundelt voor de verdere gang door de aeonen.
Dit is de diepere betekenis van de Kreeft-aeon.
Het is het binnengaan in het etherische levensveld des geestes, waarin de pelgrim zich een plaats moet bereiden.
Ook in de gebieden van de onstoffelijkheid moet de pelgrim de waan doorsteken.
Alle ervaringen in de eerste drie aeonen herhalen zich nu op een hoger plan in de vierde, vijfde en zesde aeon.
Zij, die zich sterk verbonden gevoelen met de krachten van deze vierde aeon zullen daarom rekening moeten houden met hun belemmeringen, die liggen in:
de imitatie, de reflectie, zonder de lichtkracht van het goddelijke; het gevangen genomen worden in de bitterheid en het ontledigd worden door het verkeerd richten van de hunkering.
Maar indien de kandidaat mocht menen dat in deze vierde aeon alle vreugde om het "gevonden hebben" hem wordt ontnomen, dan kent hij die wonderbaarlijke licht-impuls nog niet, die volgt op het ledigen van de drinkbeker!
Dan ziet hij slechts de buitenkant, hij ziet het lijden, die verbrijzeling van alle waarden, maar hij beseft nog niet hoe het kan zijn wanneer men, verborgen in de eenzaamheid van het duistere innerlijke zelf, de "gezel" op zich ziet toekomen met de drinkbeker in zijn handen.
Dan is er in zulk een mens plotseling geen angst meer, en geen vrees en geen bitterheid, maar er is slechts die vreugdevolle herkenning van de hereniging met die afgezant des Lichts, die hem te allen tijde heeft bijgestaan en gered.
Dit is het ondergaan en het opstaan, de ver-assing en de vlucht naar de hemelen.
Dan wordt de juichkreet van de pelgrim niet meer uitgedrukt in woorden, maar er zal in vlammende letters op zijn kleed ge-schreven staan:
"Dit is het mysterie dat een voorbeeld geworden is."
In deze woorden liggen de herkenning en de overgave.
"Het is zo, de tijd is gekomen, het getal vervuld."
Het is geen extase, maar de simpele bevestiging van het feit:
"Uw bevel, dat Gij mij hebt opgelegd in mijn ellende, is opgevolgd."
De vreugde hierover spreekt niet uit loftuitingen en gezangen, maar spreekt uit de daad, die is volbracht. Omdat de Pistis Sophia dit alles vooruit gezien had, en bewust wist, daarom was zij één en al verzet en verbittering.
Maar het Licht der Lichten laat haar niet alleen!
In deze fase zal het Licht haar niet meer los laten, want de verbintenis tussen Schepper en Zoon is reeds te sterk geworden.
Dat is de troost die deze mens meekrijgt: de metgezel volgt hem tot in de duisterste hoeken van zijn innerlijke wezen en zijn eenzaamheid en de beker des Verbonds wordt hem gereikt, omdat hij deze waardig is!