Zoals een kandidaat op het Pad van ziele-wedergeboorte, zo worstelt de Pistis Sophia zich door een reeks van beproevingen heen en deze vormen een 12-voudige confrontatie met het eigen zelf, met de machten en krachten van het "ik" en met de kosmische heersers die dat "ik" regeren.
Twaalf maal moet de pelgrim een overwinning behalen, wil hij de 12 lichten van zijn microcosmische hemel voeden gaan uit een volkomen andere Lichtkracht.
Twaalf karaktertypen moeten ieder 12 aeonen overwinnen, waaruit de 144.000 uitgeredden samengelezen kunnen worden.
Ziet u dit getal 144.000 vooral niet letterlijk, maar ziet u het als een verbinding van de 12 met de cirkel der eeuwigheid.
Iedere keer opnieuw trachten de dienaren van de leeuwenkracht de kandidaat terug te trekken in hun levensbaan, terug te voeren tot hun materiële levensniveau.
Reden tot de machtige overwinningskreet heeft de pelgrim pas, wanneer hij ten eerste: de twaalf aeonen heeft overwonnen, ten tweede: achter de sluiers van de dertiende aeon is binnengegaan, ten derde ook deze dertiende aeon heeft verlaten, om op te gaan in de eerste Hoge Aeon der Gnosis.
Iedere kandidaat, die voor dit moment juicht en zich op de borst slaat in zelfovertuiging en eigenwijsheid, bewijst niets van het alchemische proces der omzetting te hebben verstaan, evenmin als van het mysterie van het Evangelie van de Pistis Sophia.
De waarachtige kandidaat, zoals ook in het Scheikundig Huwelijk van Christiaan Rozekruis is na te lezen, zal het pad knielende, in samenspraak met het Licht der Lichten beginnen.
Vergeet de kandidaat deze houding, dan is hij reeds gevangen genomen door de aeonenkracht, en is de weg, die hij meent te gaan, slechts een waan-pelgrimage geworden.
Aan het levenspatroon van een kandidaat herkent men zijn verbondenheid met een bepaalde aeon en dat is geen reden tot schaamte, want iedere pelgrim heeft zijn eigen worsteling op een Pad van terugkeer.
Bedenkelijk wordt het pas wanneer de mens zich gaat verdiepen in de eigen problematiek en daardoor zodanig in beslag wordt genomen, dat hij het doel uit het oog verliest.
De individuele belemmeringen zullen door een spirituele kandidaat worden herkend en door hem worden overwonnen.
Daarom is het pad van de Pistis Sophia een voor de kandidaat herkenbaar pad en haar worstelingen kunnen hem tot een lering en een raad zijn.
Zo betraden wij met haar de oorden van de eerste aeon: Ariës en Mars, waar de waan ons in al zijn facetten tegemoet trad.
Volkomen verloren door de glans van het leeuwenkracht-licht stortten wij ons daarin, menende dat het het Licht der Gnosis was.
De zondeval is een feit geworden.
De mens staat "buiten het Licht" en gaat zich nu door de duisternis voortbewegen op zijn innerlijke herinnering aan dat licht.
Deze herinnering is de enige Lichtverbintenis.
Aangevuurd door de wilskracht (de leidende macht binnen de eerste aeon) forceert deze mens zich tot een schijnbare hoogte, en tot een schijnbare zekerheid.
Hij beklom zelfverzekerd de protserige troon en waande zich een koning, een geroepene in een wereld van onwetenden en mis-leiden.
Zo werd de waan een levensnoodzaak.
Totdat deze waan door een reeks van harde ervaringen en leringen werd doorbroken en het waarachtige gelaat van de eerste aeon achter de coulissen te voorschijn kwam en de kandidaat tegen-grijnsde.
Op dat moment worden de eerste woorden van de dertien boetezangen uitgeroepen:
"O Licht, O Heer der Heirscharen! Vergeef mij dat ik het Licht van de kracht-met-de-leeuwenkop voor Uw Licht aanzag."
Na vele innerlijke smarten en ondervindingen wordt de Pistis Sophia, de kandidaat, uit de ketenen van de eerste aeon bevrijd er kan zij de sfeer van de tweede aeon, van Taurus en Venus, binnengaan
Op basis van berouw en inzicht begint zij dan deze tweede aeon-trawanten tegen te treden in overgave, zonder verzet.
Doch de afgunstige eerste aeon-trawanten vervolgen haar tot aan de poorten van de tweede aeon, en murw geslagen door de strijd laat zij zich in de aanvang willoos wikkelen in de stralingen van deze tweede aeon-trawanten, die haar vervullen met de hunkering naar aanbidding, met halsstarrigheid en de zekerheid door een arbeidsadoratie.
De komende beproeving voert haar tot op de bodem van het eigen zelf en tot in de spelonken van de verborgen waarheid.
Nu de Pistis Sophia de waan zo smartelijk heeft doorschouwd, verlangt zij naar de rust van de schoonheid, naar boetedoening voor hetgeen zij misdaan heeft en naar de sterkte der zekerheid.
De smartelijke ervaringen binnen de aeonen-van-de-waan voeren haar onbewust tot zelfbescherming, doch nu op een geheel andere wijze dan voorheen.
Zij zoekt zichzelf te verbergen achter de gewaarwording van het de Licht, achter de aanbidding tot dat Licht en zichzelf te plaatsen op de zekerheid van de Lichtaanwezigheid, die haar uit de aan-vallen van de eerste aeon heeft gered.
Zij zou dat Licht willen loven en prijzen, zichzelf daaraan willen opdragen en ervoor arbeiden en het dienen.
De tweede aeonkrachten sluiten direct bij dit verlangen aan en spinnen haar in binnen het web der mystieke aanbidding, hullen haar in haar eigen gedachtenwereld omtrent dat Licht en voeden haar op zulk een wijze met schijn-lichtkracht.
Daarin gevoelt de Pistis Sophia, de kandidaat, zich gelukkig, zolang niets de schijn-schoonheid vaneenrukt.
De liefde der Gnosis, de zweep des Vaders, zal de waardevolle kandidaat echter zodanig voortjagen, dat de gebeurtenissen zich rond hem opstapelen als een karikatuur der vermeende schoonheid, zodat hij wordt gedwongen op zoek te gaan naar de kern van zijn schone beelden.
De onwerkelijkheid zal hem zo nabij worden gebracht, dat hij ten-slotte zal uitroepen:
"Velen beschouwden mij als een dwaas, doch Gij waart mijn machtige toevlucht!
Gij zijt mijn Verlosser, o Heer!
En daar ik in U geloofde, bespotten de archonten der aeonen mij en zeiden: Zij heeft haar mysterie niet kunnen volbrengen!
Gij zijt mijn redder en verlosser, Gij zijt mijn mysterie, o Licht!"
Als de pelgrim volkomen gevangen ligt in de machten van de tweede aeon, dan lijkt het inderdaad of "hij zijn mysterie niet kan volbrengen".
Hij lijkt lamgeslagen in die krachten rovende omarming van de aeonenmachten, die hem een schijn wereld van schone licht-spiegelingen voortovert, terwijl hij innerlijk een en al hunkering is naar het Licht.
In hem is nog slechts een begrensd denkvermogen, een begrensd gevoels- en handelingsleven.
Hij leeft in een vacuüm, waarbinnen slechts ruimte is voor de eigen mening, en de mening van hen, die dezelfde beelden aan-bidden.
Door deze muur van mystificatie breekt geen enkele lichtstraal van buitenaf door, want heel het leven en streven zijn op één doel gericht: de eigen beelden dienen, daarvoor arbeiden, en voor al niet losbreken uit dit aanbeden patroon der eigen verzinsels.
Dit is de negatieve inwerking van Venus, de bewerkster van het "kleine geluk", die de kandidaat vriendelijk, charmant inspint.
Totdat, van binnenuit, een Lichtstraal bij hem doorbreekt.
Dit Licht heeft hij in zichzelf bevestigd toen hij de eerste aeon overwon en nu kan dit innerlijke Licht hem gaan waarschuwen
De Gnosis, het Licht der Lichten zoekt zich een weg tot deze mens vanuit het innerlijk.
De intuïtie wordt aangesproken.
Zo de kandidaat reageert, zullen zijn woorden vol van schrik en verbijstering zijn:
"Mijn mond was vol van verheerlijking, maar laat mij niet in de chaos tot aan de voleinding van mijn tijd, verlaat mij niet, o Licht!
Want alle schepselen van Authades hebben mij van mijn gehele Lichtkracht beroofd en mij omringd.
Zij wensten al mijn Licht weg te nemen en mijn Kracht te bewaken.!"
Deze mens gevoelt zich dus waarlijk in een gevangenis en hij komt tot het inzicht dat hij zichzelf verloren heeft in de lofprijzingen, in de aanbidding van het Licht, terwijl in werkelijkheid het Licht der Lichten voor hem niet bereikbaar was.
Deze plotseling ontdekte waarheid is hard!
Zij komt de kandidaat voor als een vuistslag.
Al de heerlijkheid, de schoonheid en de zekerheid worden wreed doorbroken en dan staat hij daar opnieuw als een berooide, een bedelaar aan de Poorten der Gnosis.
Maar in deze mens is de innerlijke vonk des Lichts als een steun, een warmtebron, waaraan hij zich vastklemt.
Deze vonk verbindt hem met de Kracht van het Licht der Lichten, dat hem dan als een troostende mantel omhult en deze kandidaat de kracht geeft tot het uitspreken van de woorden:
"Gij zijt mijn redder en verlosser,
Gij zijt mijn mysterie, O Licht!"
Als een nieuwe zekerheid, gefundeerd in een nieuwe aarde, geven deze woorden hem de moed om verder te gaan tot aan de poorten van de derde aeon.
Het boetekleed is omgeslagen, de eigen werkelijkheid herkent; het hoofd is vervuld van een andere gerichtheid en het hart wordt niet meer beneveld door de emoties van een mystificatie.
Wederom is er een aeon overwonnen. 3
Bescheidener, voorzichtiger, wakender, maar vooral sterker dan tevoren, klopt de kandidaat aan de poorten van Gemini en Mercurius.
De derde aeontrawanten verwachtten hem reeds en hullen hem in hun sfeer der leugen, doch deze mens is op zijn hoede, want hij kent de vele valstrikken, hij kent de teleurstelling, en hij herinnert zich zijn doorleden smarten en hij verstaat nu de methode om zichzelf te beveiligen tegen de aanvallen der aeonen.
Zo is hij binnengegaan in de aeon van observatie, van de beschouwing en de overweging.
Zijn voorzichtigheid, die hij als een schild voor zich houdt, wordt voor deze derde aeon-trawanten een wapen in hun aanval.
De horizontale inwerkingen van Mercurius concentreren zich en spotten met de innerlijke zekerheid van de kandidaat, hem op-jagende tot de rusteloosheid van het voortdurende wantrouwen .
Daarin verbergt de gewonde spirituele, maar overvoorzichtige kandidaat zich en deze, tot zelfbescherming aangewende methode, kan hem tot een oordeel worden!
Hij, die dit inziet, herstelle zich!