Zodra de kandidaat ingezien heeft, dat in het rijk van de eerste aeon de hoogmoedswaanzin overwonnen moet worden, verruimt zijn inzicht en keert hij zich van het ego af om zich te wenden tot de mensheid.
De overwinning van de eerste aeon betekent dan ook het "zingen van de mensheidszang".
De machtige overheersende kracht van de wil wordt onder-geschikt gemaakt aan een andere aeonische macht, de mystificatie.
Vermoeid en uitgeput door de strijd tegen de waan verlangt de kandidaat nu naar rust en vooral naar harmonie en geborgenheid.
Methodisch grijpen de tweede aeon-trawanten de kandidaat in dit verlangen aan en zenden hem schone voorstellingen, verlicht door de bedrieglijke, demonische glans van Venus.
Er is slechts een begin gemaakt met de aeonengang; de kandidaat heeft zich opgericht op het bewustzijn van zijn menswaardigheid en de verbeten strijd om macht en bezit en de dwingende wils-begeerte zijn geluwd.
De mens krijgt inzicht in de modderpoel waarin hij leeft.
Hij amuseert zich niet meer met zich rond te wentelen in de modder, maar hij wil zich verheffen tot schone verten, hij wil idealen zien, beloften horen, kortom, de mens gaat verlangen naar een hogere vibratie, maar zij, die deze tweede-aeon mens willen overheersen, behoeven slechts illustere beelden op te roepen voor zijn geestesoog om hem tot lucratieve werken te verleiden.
Deze kandidaat heeft ontdekt, dat hij anders is dan de massa en door deze ontdekking schenkt hij zichzelf zekerheid en een schijn-aureool van uitverkorenheid. De tweede aeon wordt vol verwachting en hoop binnengegaan, en het overwinnen van de waan bracht een tijdelijke doorbraak.
De grauwe sluiers zijn een ogenblik vaneen geweken en de kandidaat krijgt uitzicht op een nieuwe verte.
In die toestand gevoelt hij zich optimistisch en hij kan uitroepen:
"Mijn God, er is toch niet slechts de waan! Er is hoop! Er is waarheid! "
Dat is de situatie van de tweede aeon-mens. Op de zekerheid van de geschouwde verten bouwt hij zijn vertrouwen en zijn geloof.
Vol moed, doorzetting en in een overwinningsroes snelt de pelgrim op de poorten van de tweede aeon toe en veronderstelt, dat hij beschermd wordt door een besloten ruimte van heerlijkheid en licht, waarbinnen slechts hij vermag te leven.
In die fase ontmoet hij de tweede aeon-trawanten, die hem kennen als geen ander.
Die zwakke plaatsen in zin pantsering onderscheiden en de innerlijke gemoedsgesteldheid van de kandidaat doorzien.
Vol raffinement sluiten zij aan bij zijn hunkering en zijn ver-voering en spiegelen hem schone voorstellingen voor, beelden die louter licht en heerlijkheid schijnen te zijn!
Helaas, de beginnende pelgrim binnen de tweede aeon doorziet de misleiding nog niet.
Zijn verlichting was tijdelijk, het land aan de andere zijde van de Jordaan, werd slechts in een flits geschouwd, waarna de overwinningsroes en de emotionele vervoering hem binnen de poorten van de tweede aeon doen insluimeren.
In deze sfeer zal hij moeten ontwaken, hoewel de trawanten dit zullen trachten te voorkomen.
De wil is veranderd binnen deze tweede aeon, hij heeft zich ver-borgen in de emotie en zweept de hunkering en de begeerte naar het bereiken van de schone verten op.
Er is slechts één gedachte in deze kandidaat: hij moet dat geschouwde land binnenkomen.
Hij heeft het gezien; hij is zeker van zijn zaak en nu moet hij daar binnengaan!
Met alles wat in hem is belevendigt hij de herinnering aan het land der verten, hij wil die herinnering niet verliezen.
Hij verankert het beeld in zijn denken, zijn gevoelen en zijn willen. Het wordt één met hem en het verandert niet.
Terwille van dit beeld kan deze pelgrim alles offeren.
Hij dwingt zichzelf tot arbeid, tot offering, tot alle werken, die hem juist lijken om het doel te verwerkelijken.
Niemand kan hem de zekerheid omtrent het geschouwde land ontnemen.
Hij neemt het licht en het land der verten gevangen in een vorm, waaraan hij houvast bezit.
De zekerheid mag deze mens niet verlaten, hij wil de zekerheid niet opgeven. Hij staat niet toe dat iets of iemand hem het fundament, waarop hij meent te staan, ontsteelt.
Deze situatie zal de pelgrim op het pad der verborgen wijsheid kunnen herkennen!
Krampachtig klemt deze mens zich vast aan een bepaalde toestand, aan een lichtflits, die in de loop der tijden en door de ervaringen verworden is tot een uiterlijke vorm, opgebouwd en geïnspireerd door de emotie, de wil en de hunkering van deze kandidaat.
Om de herinnering aan de beroering des lichts bouwt hij een vesting heen, waarmede hij leeft, waarin hij woont, waarbinnen hij zich zeker van zichzelf gevoelt.
De trawanten der eerste aeon schateren!
Hij, die meende de waan te hebben overwonnen, vergooit zichzelf nu aan een schijnlicht, uit angst nogmaals in de onzekerheid en de leugen terecht te komen.
Men gaat deze mens volkomen, maar op een geheel andere wijze, uitputten, dan binnen de eerste aeon!
Hij zal bezeten worden van één idee, hem ingegeven door de tweede aeon-trawanten:
"Mens, werk! Doe al het mogelijke om het licht dat je schouwt te verdienen. Offer veel, schenk bezittingen weg.
Wees goed en streef naar het schone beeld, dan zul je eeuwig in deze heerlijke, droom-verwekkende toestand vertoeven."
Herkent u misschien in uw eigen leven deze situatie?
Deze ervaring moet de mens bewustzijn schenken van wat hij zoekt, op wien hij vertrouwt en welk doel hij volgt.
De Taurus-trawanten binnen deze aeon willen de mens hecht en sterk in de aarde funderen, maar zijn denken moet vol zijn van schone beelden.
Zo wordt hij een noeste werker, één die geen enkele arbeid schuwt om zijn doel te bereiken.
In de tweede boetezang kunt u lezen hoe de Pistis Sophia één en al aanbidding, één en al lofgezang en verheerlijking is.
Hierdoor wordt zij gereinigd van de oude trillingen der eerste aeon, en de gevolgen van de verbeten strijd worden uitgedaan.
Haar brein sluit zij af door de oude, helse vuurkracht uit de eerste aeon, zij negeert die vuurkracht en sluit zichzelf op in de Venus-misleidingen des harten.
Door haar loftuitingen en verheven zangen meent zij het Licht te kunnen vermurwen om zich blijvend aan haar bekend te maken.
Bovendien is zij bereid offers te brengen, vlijtig te werken, zichzelf moeite te getroosten.
Zij meent de ideale levenshouding te volgen om de velden der harmonie te kunnen bewonen.
Doch zij heeft de les van deze aeon nog niet ontvangen.
Hij zal met bloedige letters in haar hart worden geschreven en de Pistis Sophia of de pelgrim zal tot in alle vezels van zijn wezen de lering gaan verstaan.
Hij moet ervaren dat eerzucht en streven, noch noeste vlijt en hardnekkige volharding hem van het bezit des Lichts verzekeren.
Hier moet hij leren, dat het geestelijke licht, de trilling van het absolute niet te verkrijgen zijn door aardse werken, noch door aanbidding.
Het Licht is geen beloning voor noeste vlijt en de uit vrees ge-boren trouw.
De kandidaat moet breken met de in de wereld normale opvatting dat op goede werken altijd de beloning zal volgen!
Het zelfbedrog, zich concentrerende in de idee:
"Als ik mijn best doe en zoveel mogelijk van mijn bezittingen wegschenk (echter zonder daar zelf door benadeeld te worden), dan zal het Licht mij wel aannemen", moet worden herkend.
Deze pelgrim moet zijn zelf geschapen mystificatie, waarbij hem het engelengezang rond de heerlijke beloning reeds in de oren klinkt, bewust doorsteken.
Hij moet de moed opbrengen om de misleidende Venus-beelden uiteen te scheuren, en ontdekken dat hij zichzelf laat uitbuiten door een fata morgana, waardoor de vitaliteit uit hem wegvloeit.
De veronderstelde beloning na de volbrachte werken achtervolgt deze mens en zal hem opjagen en het uiterste van hem vergen, daar hij van binnenuit wordt gedreven door de emotionele bezitsdrift, geprojecteerd op het imitatie-beeld des lichts.
Deze imitatie is voor hem tot een gouden kalf geworden en hij koestert zichzelf in de stralingen, één en al aanbidding voor zijn schepping.
Er kan hem niets meer gebeuren, zo meent hij.
Hij werkt, hij doet zijn best, hij offert van zijn bezittingen, hij is een prima mens, die zeker de beloning in ontvangst kan nemen.
Doch naast hem gaan al die anderen, die lanterfanters, die niet merken en niet offeren, die menen dat het Licht om niet geschonken wordt!
Zij zijn de verlorenen!
Zo vleit hij zichzelf en herheft zich op zijn fundament van onaantastbare zekerheid.
Dat is typisch de Taurus-misleiding.
Een weide vol heerlijk gras, een koesterende zon, een veilig hek om de eigen plaats, wat zou er kunnen gebeuren?
Waarom verder kijken, hoger klimmen, andere methoden zoeken, andere mogelijkheden beproeven? Is hier niet alles goed en zeker, en is hij niet ijverig?
Het is begrijpelijk dat het ontwaken binnen deze aeon voor deze pelgrim een catastrofe zou kunnen worden, zo hij geen bewustzijn zou bezitten.
De realiteit van de tweede aeon is voor zijn verbijsterde blik als een bom-explosie!
Hij ziet niet hoe hij de waan overwonnen hebbende, niettemin valt in de grote misleiding der mensheid:
De spirituele eerzucht!
"O Licht," zo blijft hij zingen, "ik geloof in U, ik dank U, en lof zij U."
Maar hij vergeet te beginnen met de woorden:
"Waar zijt Gij, Licht? Verberg Uw Aangezicht niet voor mij. want ik ben arm en beangst en Gij alleen zijt het, die mij kunt redden."
Zij, die de mensheidszang hebben aangeheven, moeten op hun hoede zijn, dat deze eerste overwinning hen niet verblind door de overwinningsroes, en zij zich op deze labiele basis als een god verheffen.
Want juist zij, die de mensheidszang aanheffen en menen de waan te hebben doorzien, zij zullen de werkelijkheid moeten aan-vaarden, zonder verborgen angsten en de vlucht in de schijn-zekerheid en de schijn-spiritualiteit, waarbinnen schijnschoonheid de straling des Lichts tracht te imiteren.
Gelijk Venus de morgenster en de avondster wordt genoemd, maar nimmer de zon les levens kan vervangen.
Hier, in de Taurus-aeon schijnt zij verblindend in de vroege morgen der aeonengang, waardoor de pelgrim meent het Aurora des Lichts te hebben gevonden!