Gelijk de mensheid in het Taurus-tijdperk gebonden was aan de aanbidding van het gouden kalf, zo is de mens in de tweede aeon instinctief verbonden met een mystieke aanbidding van een schijngod, die hem doet verzinken in de ingebeelde spiritualiteit, terwijl zijn handen krampachtig de materie omklemmen.
Daarom krijgt in deze aeon de kandidaat een zeer harde zweep-slag, opdat hij ontwaken zal uit zijn dromerijen, uit zijn ver-meende veiligheid en zijn zelf geschapen schoonheid, die niets anders zijn dan een weerspiegeling van de eigen verbeelding en het onbewuste verlangen.
Door middel van de zeven demonen of planeten straalt er in elke aeon een vals licht, waardoor hij iedere keer opnieuw geplaatst wordt voor zijn eens gemaakte fout: het zich overgeven aan het aeonen of leeuwenkrachtlicht.
Geen enkele serieuze kandidaat behoeft echter de zweepslagen der ervaringen te vrezen, zolang hij zichzelf vasthoudt aan de herinnering der lichtimpulsen, die hem steeds weer door de zwaarste beproevingen hebben heen geholpen.
Daar waar de kandidaat zijn misstap blijft erkennen, daar blijft dit Licht hem terzijde en helpt hem door de meest geraffineerde valstrik ken heen.
Deze situatie is duidelijk te herkennen in de boetezangen van de Pistis Sophia: zo looft zij het Licht, één en al vreugde zijnde, zo is zij verblind door duisternis en wanhoop, en bespringt haar de vrees al haar oorspronkelijke Lichtkracht te verliezen, daar zij zonder dit Licht gelijk zou worden aan de trawanten van Authades, die haar omringen.
De angstdemon heeft in de kandidaat vele aanzichten en hij is niet te vernietigen door het overwinnen van enkele aeonen, maar hij gaat mede tot aan de dertiende aeon, en iedere keer verandert hij van uiterlijk, al naar gelang het wezen van de te doorschrijden aeon.
De angstdemon neemt het gezicht aan van het eigenbelang van de aeon. En zo worstelt iedere kandidaat met deze angst, die het levenselixer van de aeonen-trawanten bevat.
Mystieke overgave betekent altijd een offerande van innerlijke energie, van zenuwether en zielekracht. Daarom trachten in de tweede aeon de trawanten de kandidaat in deze toestand te houden.
Er zijn in de wereld vele groeperingen die zich in de greep van de tweede aeon bevinden en zich zelf staande houden door de mystieke offeranden, die de aangeslotenen plengen op het altaar van de ingebeelde spiritualiteit.
Iedere mystiek-occulte magische beweging wordt in leven ge-houden door de zenuw-ethertrillingen, die uit de verbondenen geëxtraheerd worden via hun verbeelding, en door hun onbewuste verlangen naar zekerheid en bescherming te stimuleren.
Daarom klaagt de Pistis Sophia in de tweede boetezang:
"Zij hebben al mijn licht geroofd en mij geheel en al omringd. Zij wensten al mijn licht weg te nemen en mijn kracht te bewaken."
De kandidaat die in de tweede aeon tot bewustzijn komt, gevoelt zich plotseling krachteloos, beroofd van een innerlijke veerkracht, die hem verder zou moeten leiden.
De trawanten der leeuwenkracht bemerken dit en zeiden tegen elkander:
"Zie, het Licht heeft haar verlaten, laten wij haar overweldigen en alle licht van haar nemen."
In de zijnstoestand waarin hij verkeert, bezit deze kandidaat niet de kracht om zich tegen de aanvallers te verzetten, zo hij in zich-zelf niet die onuitwisbare Herinnering aan het Licht zou bewaren!
Daarom zullen allen die zich de tweede aeon onrechtmatig ingeforceerd hebben, onder de aanvallen van de trawanten der aeonen neervallen en hun licht verliezen en worden gelijk de hen omringende machten.
U kunt dit aan de hand van velerlei voorbeelden herkennen.
De mens die door wilsforcering in de mystificatie van de tweede aeon binnendringt, vleit zichzelf met de gedachte: "Ik heb de materie vaarwel gezegd en mij tot de geest der dingen gewend, want ik mediteer vlijtig en kan tot in het rijk der lichten schouwen door middel van mijn derde oog."
De onthechting die deze mensen praktizeren is schijnbaar, want de grove materie heeft slechts de plaats afgestaan aan de abstractie, waaraan deze mens zich vastklampt en die hem door niemand ontnomen kan worden.
Hij bijt zich vast in de beelden, die hij schouwt en die hij nooit zal verloochenen, daar dan de zekerheid die hij meent te bezitten zou wegglijden en hij geen vaste grond onder zijn voeten meer zou gevoelen.
Deze mens is de keiharde abstracte materialist en doet in zijn strijd om bezit en eigenbelang niet onder voor de uiterlijke materialist, die vecht voor zijn levenszekerheid.
De tweede-aeon kandidaat kristalliseert in de waan en de bezitsaanbidding, zodra hij getracht heeft via zijn wil de aeonen-gang aan te vangen.
De ijver voor het zo geliefde doel kan dan verstarren in het gevecht om een innerlijk bezit, waarbij de onbewogenheid in de stromen der tegengestelden nooit gerealiseerd kan worden.
In deze Aquarius-era is een duidelijke tegenreactie merkbaar op de intensieve werking van de tweede aeon die zovele mensen in zijn macht houdt.
Men gaat nu vluchten in de materiële onthechting, waarbij een beeldenbezit in de abstractie het gebrek aan materieel bezit moet vergoeden.
De instinctieve hunkering naar schoonheid, volmaking, rust en harmonie eindigt in een egocentrische inkapseling, waarbij de mens zich niet meer bekommert om de medemensen, doch waar hij slechts zichzelf uitleeft in de eigen begeerten.
Allen die zo hun wil forceren om een aeonengang te doorschrijden zullen, zo zij te laat tot inzicht komen, bemerken dat zij hun wilskracht verloren hebben en energieloos terneder zitten, ge-worden tot een protest tegen iedere activiteit, omdat de angst hen de ledematen verlamt.
Met deze demon strijdt de Pistis Sophia in de tweede aeon, waar zij moet leren los te komen van alle bezit, van alle zekerheid en alleen te bouwen op het innerlijke licht der herinnering.
Zij gevoelt zich balanceren op de rand van de afgrond tussen waan en werkelijkheid, tussen zekerheid en het bodemloze Niet-Zijn, dat zij met haar "ik" niet doorschouwen kan.
Daarom is haar door de nood gedwongen uitroep:
"Want Gij zijt het, o Licht, in wiens Licht ik geloofd heb en op wiens Licht ik van den beginne vertrouwd heb!"
Zij wil met al haar kracht getuigen dat zij niet gelooft in dat valse licht, dat haar in deze tweede aeon zo overmatig wordt getoond.
Neen, zo zegt zij, op Uw Licht heb ik van den beginne vertrouwd!
Zij staat zo dicht aan de afgrond dat zij de donkere diepten kan ontwaren en de zuigkracht van de "grond beneden" kan gevoelen.
Deze drempel der onthechting is voor de natuurgeboren mens ontzettend moeilijk om te overschrijden, want met het loslaten van de materiële en waan-spirituele zekerheid zijn zijn levens-voorwaarden gemoeid.
Het gaat er niet slechts omdat de mens afscheid moet nemen van financiële en maatschappelijke zekerheid, want velen hechten geen waarde aan de fundamenten dezer maatschappij, maar hier komt het er op aan dat ieder mens, al naar zijn eigen bewustzijn, loskomt van datgene waarin hij in dit leven hecht.
En dat kan materiële zekerheid zijn, maar ook een spiritueel comfort, waar hij door de loop der jaren in opgegroeid is.
Ieder mens bouwt zijn zelfbewustzijn op het fundament van de één of andere zekerheid.
Breekt men die zekerheid af, dan verliest hij zijn zelfbewustzijn en daarmede tast men de kern van het ineigen menselijke wezen aan.
Bezitsdrift ligt zo dikwijls verborgen achter schone schijn en doet zich kennen in allerlei vormen.
De kandidaat zal vanuit de tweede aeon volkomen arm, en dat betekent verstoken van alle voornoemde zekerheid, de derde aeon moeten binnengaan, wil hij slagen in de aeonengang.
Niemand kan zich zelfverzekerd en zelfbewust op de borst slaan, zo hij kennis neemt van een universele leer en meent die leer te verstaan, want iedere kandidaat op de weg-terug profiteert van een microcosmische erfenis, die het resultaat is van zijn voorganger in de micros.
Daarom is bescheidenheid de eerste vereiste voor de kandidaat op deze aeonengang, want alles wat hij bereikt, is de vrucht van de bijstand van het Licht der Lichten en kan nooit toegeschreven worden aan zijn eigen capaciteiten.
Een zielebegaafdheid is een genade en geen verdienste.
Slechts de natuurgeboren, door zijn verstand benevelde mens, spreekt over verdiensten, omdat hij zich met zijn wilskracht en zijn eigenbelang en energie voortgevochten heeft op een levens-weg, de schade die hij berokkende niet schouwende.
Daarom is het woord van de wijze zo schoon:
"Ik méén vernomen te hebben.....", en dan vertelt hij de intuïtieve wijsheid die opgetast ligt in de ziel.
Want de oren van de kandidaat kunnen slechts menen iets te vernemen en zijn mond kan daarvan slechts gebrekkig getuigen, want alles wat zich in de vorm uitdrukt is een slechte weergave van de volkomenheid der goddelijke beelden.
Wanneer de kreet om verlossing, zoals wij die door alle boete-zangen heen bij de Pistis Sophia waarnemen, niet meer uit u omhoog stijgt, dan kunt u ervan verzekerd zijn dat u naast de weg-terug staat en dat u zich slechts bezig houdt met uiterlijke waarnemingen, die een mentale ontspanning vormen, maar waarbij de ziel zich niet beweegt.
U wordt dan op deze universele weg, die slechts door de grote zielen alleen bewandeld kon worden, een schertsfiguur, tragisch en lachwekkend.
Hij, die ophoudt met trachten, glijdt weg in de drab der aeonen-trillingen en hij, die meent zelf de weg-terug te kunnen bewandelen, zonder gedragen te worden door de ziele-impulsen, die de binding tussen het innerlijk en het Licht der Lichten bevestigen, is een arrogant en armelijk schepsel, dat de begrenzing van het eigen verstand en het eigen kunnen nog niet heeft afgetast.
Slechts zij, die kunnen spreken:
"Slechts Gij, O Licht der Lichten, Heer der Heirscharen, bezit mijn hart!",
hebben een kans op de overwinning, zo deze woorden levend blijven in hun bloed en medebewegen op de klop van hun hart, dat het leven door hun lichaam stuwt.
Want zij, die deze woorden, naar de diepte van hun bewustzijn, niet doorgronden, ook als zij de toppen van alle kennis beklommen hebben, zijn bestolen door de aeonen-trawanten en missen het eerste Licht.
Moge u zich dit realiseren wanneer u de weg van kennis en bezit bewandelt!