Hij die de wijsheid van een wijze wil doorgeven moet in staat zijn het wezen van de wijze te benaderen. Slechts binnen de spirituele trillingen kunnen de wijzen elkander ontmoeten, en in dat gebied vormt zich ook die broederschapsketen, waaruit de onverbrekelijke Eenheid voortspruit.
Verheft men zich boven de begrenzing van het ego, dan ontmoet men de iklozen, die nimmer in disharmonie met elkander zijn.
Vanuit de Eenheid stroomt onophoudelijk de levenschenkende Adem in deze schepping in en slechts de arroganten sluiten zich van deze levensadem af en gaan vegeteren op de tijdelijke levenskracht van de tijdelijke natuur.
Verdiepen wij ons in het geschrift van Andreae dan moeten wij hem ook kunnen benaderen in de grootsheid van zijn vrije esoterische denken zonder dit door een dogma te begrenzen.
Andreae sprak namelijk: "Wie het boek der wereld aandachtig leest, zal de schrifttekens Gods kunnen volgen en zal daardoor, zonder zichzelf te noemen, een waarachtig Rozekruiser zijn."
Het "boek der wereld" is het Boek der Natuur, waarbinnen de reflexen Gods de mens heenwijzen naar zijn heilige schrijftekens. Opklimmende vanuit het geheimenis der tijdelijke natuur, zal men tot het geheimenis der eeuwige natuur kunnen geraken. Daarom is niet hij de Rozekruiser, die fanatiek zijn organisatie verdedigt, maar hij die zijn Orde, zijn Rozekruisersorde der Innerlijke Waarheid *), niet aan de duivel of een geest, toeschrijft.
Het is duidelijk dat hier niet wordt gezinspeeld op een uiterlijke Rozekruisersbeweging, maar op een geheimenis, dat God, - de Schepper - en zijn dienares, - de natuur - bewaren. Het is de orde waarbinnen de Lichtzonen, of de terugkerende zielen zich verenigen, zonder zichzelf bij name te noemen.
Binnen deze Orde verenigen zich allen, die de Schepper in zijn allerhoogste Eenheid loven en zich daartoe verdiepen in het "mysterie" van de tijdelijkheid van de natuur", een natuurvorm die terug moet keren in de schoot der Eeuwigheid.
De Rozekruisers-Orde zoals Andreae deze zag, is een voortzetting vanuit het verste verleden, waarin anderen "de geheimen der natuur" doorvorsten naar de oorzaak en het sterven der tijdelijkheid. Daarom kan men nooit spreken van een nieuwe jonge beweging van Rozekruisers, want alle symbolen des levens, van swastika tot het Egyptische levenskruis, en van het rad van Boeddha tot aan het kruis van Jezus, spreken van die éne onsterfelijke Orde, waarvan alle broeders, die zich in dankbaarheid willen offeren aan de Poortwachter, leden zijn.
Het vijfde gebod van de Orde lijkt lachwekkend, zoals C.R.C. schrijft, doch het zal dat niet zijn voor hen, die het Scheikundig Huwelijk vanuit een alchemische instelling lezen.
De waarachtige alchemist is geen wils-occultist en daarom is de wens tot langer leven een grap, maar de materialist, opgeklommen tot de schijnbare hoogten van het wils-occultisme, streeft maar naar één ding: het eeuwige leven als ego, hetzij in de stof, hetzij in de astrale sfeer. Deze laatste verordening heeft opgehouden een grap te zijn zodra de keiharde, occult saturnale mens zijn interesse op het alchemische proces richt.
De razernij waarmede de ego-centrale mens naar het "levende water" zoekt, heeft slechts tot doel om "de dood" uit zijn levensgang te wissen. Het zichzelf handhaven in de onzichtbare sfeer van de tijdelijke natuur is het grote zelfbedrog van de saturnale mens, die niet wenst onder te gaan in die onafwendbare "dood" der alchemisten.
De gaven die de waarachtige Rozekruiser tot hulp van zijn naasten moet aanwenden, komen voort uit zijn consequente levenshouding, op basis van Geweten en Intuïtie. Met zijn Ge-weten zoekt hij de gerechte weg en staat met deze Gewetens-stem zijn naasten bij.
Met zijn Intuïtie doorvorst hij de geheimen van God en de natuur, die alle in hemzelf verborgen liggen. De allereerste opgave van de Broeder van deze Orde der Lichtzonen zal dan ook zijn: het evenwicht der tijdelijke natuur te bewerkstelligen, opdat langs deze banen van het evenwicht de stromen van de goddelijke Harmonie kunnen neerdalen.
Harmonie binnen de tijdelijke natuur is altijd het tot kalmte brengen van de demonen, hen elkander laten ontmoeten op de middelste weg, die ontstaat in het kruispunt der tegengestelden. Harmonie beneden, in de kandidaat zelf, is de toebereiding voor de indaling van boven.
Het kruis waarover Andreae spreekt, en aan de voet waar de rozen opbloeien, wordt geplant in de aarde van de tijdelijke natuur, de stofgeboren mens, waardoor deze natuur geïnjecteerd wordt met Goddelijke stromen. Dit kruis brengt verwarring binnen het menselijke wezen, het brengt strijd tussen de tegengestelden, omdat zowel het kwade als het goede de overwinning begeren.
De val in de chaos van de Pistis Sophia (zie: Het Evangelie van de Pistis Sophia) brengt nijd en begeerte onder de tegengestelden, omdat zij het Licht bezit. De neerdaling van de ziel in dit tijdelijke natuurveld brengt strijd en wrevel bij de machten die de tijdelijke natuur voor zichzelf willen misbruiken. Zij begeren de harmonie der eenheid, maar zij kunnen elkander nooit benaderen dan via het oorspronkelijke Licht, dat door middel van het kruis of de offerande van de Lichtzoon tot hem komt.
Inzicht komende vanuit de eenheid der herboren zielegaven, is in staat de tegengestelden tot verlichte rede te brengen.
Wanneer de mens het goede denkt te doen staat het kwade naast hem, dat is een wet binnen deze natuur en daarmede heeft men rekening te houden.
Daarom onthoudt de waarachtige alchemist zich van het oordeel over goed en kwaad, maar hij tracht beide vertegenwoordigers met elkander in overeenstemming te brengen. Het uitblinkende goede vindt in deze wereld zijn tegenpool in het verderfelijke kwade.
Hun bestaan ligt in dezelfde beweeggrond: de fundering van het ego binnen de tijdelijke natuur. Ontneemt men het ego zijn drijfveer, doordat Intuïtie en Geweten dit ego de nutteloosheid van zijn streven aantonen door middel van het geheimenis van de woorden: "de tijdelijke natuur is de dochter van de oorspronkelijke natuur", dan verstaat dit ego dat deze natuur niet tot eenheid in zichzelf kan komen, omdat zij verbonden is met de wet van "geboorte en dood", "opgaan, blinken en verzinken".
Door dit inzicht kan het ego procesmatig tot rust komen, trekt zich in de sfeer van zijn tijdelijkheid terug en vecht niet langer. Alle strijd der tegengestelden is terug te brengen op de ijverzucht van het tijdelijke ego, dat de eeuwigheid begeert. Zelfs in de laatste momenten van C.R.C. herkent men nog die hunkering naar ego-schittering. Het is de jacht van de aeonen-trawanten, die het ego nazitten tot in het vuur, zolang er nog een spoor van leven binnen dit ego te bespeuren valt.
Het kruis waar Andreae in zijn woorden op wijst is het geschenk van een liefdevolle Vader aan de mens die het Eerste Uur van "de volle Dag des Heren" heeft gerealiseerd.
Zolang de kandidaat zijn driften niet beheerst, op alle gebied, ook op het spirituele vlak, loopt hij de kans zijn moeizame arbeid vernietigd te zien worden door de afgunstige trawanten, die in hemzelf loeien.
Het beest uit de afgrond staat op in de apocalyptische tijd, op het moment waarop de kandidaat geroepen wordt de zeven brieven te schrijven, in het ogenblik waarop zijn Licht door allen wordt aanschouwd, hoewel niet altijd als zodanig herkend.
Het apocalyptische beest wordt ook door C.R.C. herkent als hij zegt: "Dit is de zwaarste beproeving die ik kende."
De nog niet ontwaakte kandidaat heeft vrede met "dit beest uit de afgrond", omdat hij het kent als zichzelf en er mee leeft.
Hij kent hem als zijnde zijn "kwade zijde", en hij gaat van op- tot neergang zonder het spel der tegengestelden te onderbreken. Betreedt hij echter het Pad-Omhoog, dan wil hij vanaf dat moment bouwen aan een Innerlijk Tehuis, nietwaar?
Hij wil afbreken in de tijdelijke wereld en bouwen in de eeuwigheid. Hij verbreekt het ritme der tegengestelden, die elkander najagen en zoekt hen te verzoenen, opdat zij onbeweeglijk in harmonie zullen blijven. Binnen deze onbeweeglijkheid kan hij pas een eeuwigheidswaarde opbouwen als hij de afbraak niet meer behoeft te riskeren.
Daarom brengt de waarachtige Lichtzoon, die het geheim van zijn Orde kent, "de tijdelijke dochter" terug tot aan de bron van Harmonie, opdat zij haar tijdelijke taak nauwgezet kan vervullen.
Geen enkele kandidaat die naar de Wijsheid zoekt, is een slecht mens, of een incompetent mens, doch hij kan wel zijn Orde vergeten zijn: "De oorspronkelijke natuur heeft de tijdelijke natuur tot dochter."
Hij begaf zich wellicht in het besloten strijdperk der tegengestelden en zocht daar naar de uitweg en het verloren Licht. Zo werd de strijd der tegengestelden het kruis waaronder hij dreigde te bezwijken. Een kruis waarbij de Roos der eeuwige Schoonheid geen steun zoekt en dat waarlijk het "teken des doods" vormt, zoals de Katharen het noemden.
Men neemt zo dikwijls een kruis op zijn schouders alvorens de Roos des Lichts te kennen. Zulk een kruis werd niet opgelegd door de Hogere Orde des Lichts, maar altijd door de mens zelf op zijn schouders genomen, zonder te weten waarvoor en waarheen hij dit kruis sleept. Dan torst hij daarmede rond zonder te beseffen dat hij de Rozenkruisgang tot het Licht niet gaat, maar dat hij slechts de kruisgang der tijdelijkheid aflegt, die hij verheven heeft tot heiligheid.
Het kruis der genade wordt de kandidaat opgelegd wanneer hij de wortels van de Roos in zijn aarde der tijdelijke natuur heeft geplant. Kruis en Roos zijn niet van elkander te scheiden, gelijk de Zoon-des-Vaders en het Licht niet van elkander te scheiden zijn en zoals het kruis bestaat uit een horizontale en een verticale balk.
De harmonie tussen de beweging der tegengestelden - de horizontale balk - roept de inplanting van de verticale balk in de aarde der tijdelijkheid, tot zich, waarna tegelijkertijd het rozenzaad zijn weg omhoog kiest door de aarde heen, tot aan het hart van het kruis.
Het kruisdragen wordt in de kandidaat voorbereid, daarna volgt de oplegging van dat kruis, terwijl de Roos des Lichts als de lamp in zijn handen wordt geplaatst. Deze praktijk van het alchemische Rozekruisersschap stijgt ver boven de wetten en dogma's van elke uiterlijke Rozekruisersbeweging uit.
Hij, die zich zó binnen de begrenzing van de tijdelijke natuur beweegt, is een Broeder van de Orde en hij keert terug tot die oorspronkelijke Orde, wanneer de tijdelijkheid zich in hem heeft opgelost. Dat is de realisatie van de woorden: "Dood waar is uw prikkel?" Want dit afleggen van het aardse kleed heeft geen enkele betekenis, bezien in de beschermende, leven-schenkende ademhaling, die vanuit de Godsnatuur tot in de tijdelijke natuur indaalt.
Door deze herkenning van "de eerste" en "de tweede" dood konden de Katharen hun leven laten op de brandstapel, niettemin trachtten zij voort te leven zolang het hen was toegestaan, daar zij aan hun Orde verplicht waren, de gaven die zij bezaten tot het einde van hun leven aan allen ten dienste te stellen, die deze van node hadden.
Geen enkele gnosticus pleegt een geëxalteerde zelfmoord ten behoeve van zijn religieus fanatieke waanzin, want de "tijdelijke natuur doodt men niet, daar zij de ademhaling Gods in zich omdraagt."
Daar waar eeuwigheid en tijd een verbond vormen, daar geldt slechts dankbaarheid en eerbied, waarbij de ziel zich haasten zal om de genade - haar betoond - om te zetten tot lof van de Schepper.
Om deze eenvoudige reden volgt de Lichtzoon het Pad-Terug en zal hij niet zondigen tegen de heilige, innerlijke wetten van zijn Orde des Lichts.
Moge het Geweten van de Lichtzoon hem levend houden door de woorden: "Roseae Crusis, ik ken U, Heer!"
Moge zijn Intuïtie hem blijvend voorwaarts stuwen door de woorden: "In Uwe handen beveel ik mijne ziel, O Heer."
Dit zij uw leven!