Hoofdstuk IV

Op de zevende dag - de dag van Saturnus - reist C.R.C. op het schip "De Weegschaal" naar de voltooiing van zijn reis. De naam van het schip duidt er op dat hij zijn reis door de horizontale vlakten van zijn ervaringsleven achter zich heeft gelaten en nu de verbinding bewerkt van het "zo boven, zo beneden", de harmonie der kosmische weegschaal, waarvan de woorden: "De natuur is de tijdelijke dochter van de 

oorspronkelijke natuur", getuigen. 

Deze woorden grijpen diep in, in het principe van de alchemische omzetting, en zij onderschrijven het monotheïsme, of de alomtegenwoordige goddelijkheid van de Godsnatuur . 

Er zijn historisch twee stromen in de gnostiek te herkennen en deze vinden hun bron in het dualisme en het monotheïsme. Het is mogelijk dat deze gespletenheid werd veroorzaakt door het beperkte bewustzijn der volgelingen, want tot op de dag van vandaag is het verschil tussen monotheïsme en dualisme een strijdpunt gebleven. 

Daar in het Scheikundig Huwelijk van C.R.C. duidelijk naar het monotheïsme (de werkelijkheid van slechts één alomtegenwoordige God) wordt verwezen, bevestigt dit de alchemische opvatting omtrent de oer-eenheid als bron van de waarheid. 

De dualistische leerstelling omtrent de twee eeuwige goden van goed en kwaad was altijd een voortbrengsel van de gedachtengang der mensheid, die slechts tweeledig kan denken en de tweeheid aanwendt om te trachten tot de aloude eenheid terug te keren. leder dualisme draagt de kern van een verbrokenheid in zich. De gedachte dat het Katharisme zich grondveste op een oorspronkelijke goddelijke tweevoudigheid, is slechts te wijten aan de beperking van het menselijk begrip. 

De god van het goede, die als vijand tegenover de god van het kwade zou staan, is een beeld van de disharmonische natuur, die echter na de opheffing van de tijdelijkheid oplost in de eenheid van de Absolute God. 

In het Algoede is geen oppositie. 

De chaos waarover het Gnostieke Evangelie van de Pistis Sophia spreekt en die wij de "tijdelijke natuur" noemen, is geen tegenstelling van God, maar een reflectie. Dat deze reflectie door het gedrag van de mensheid haar helderheid steeds meer verliest is een andere kwestie, die het principe van het dualisme echter geen levensvatbaarheid verschaft. 

Door de aangehaalde woorden "de natuur is de tijdelijke dochter van de oorspronkelijke natuur" komen wij tot de vraag: "Is het leven binnen deze natuur verdoemd en duivels, of niet?" 

Uit het geloof in de verdoemenis van deze natuur komen die fanatieke methoden voort, waarbij de mens zichzelf kwellingen en straffen oplegt om de natuurdrift van zijn natuurlijk wezen te doden. In waarheid liggen binnen de geciteerde woorden uit het Scheikundig Huwelijk de harmonie en de rust van de ademhaling tussen God en mens, Godsnatuur en tijdelijke natuur. 

Er is geen breuk, geen geforceerde verbreking te bespeuren tussen God en mens, zoals sommige religieuze groeperingen proberen te suggereren. Noch het Katharisme, noch de alchemie kennen geëxalteerde methoden om de z.g. ikversterving, of de lood-omzetting te bewerken. 

Het endura (z.g. zelfmoord) van de Katharen werd door de historici, en waarschijnlijk ook door fanatieke volgelingen, altijd verkeerd begrepen. Men kan een leer niet afmeten naar het bewustzijn van een volgeling. Een lering herkent men slechts naar de staat van het eigen bewustzijn, naar de mate men zelf in staat is tot herkennen. Iedere gnostieke, verheven leer kan door volgelingen en critici worden teruggebracht tot een dogma of een bekrompen theologie. 

Iedere leer is voor de mens zo diep of zo groots als de draagwijdte van zijn eigen bewustzijn. Daarom kan de historie nooit een volkomen Leer overdragen, maar slechts brokstukken, die via het bewustzijn van anderen weergegeven worden. 

Het Scheikundig Huwelijk van C.R.C. bevat daarom voor iedere lezer andere waarden, en slechts hij benadert de kern van de overgedragen wijsheid, die het wezen van de schrijver vermag te ontmoeten. Het is als met de vertolking van een muziekstuk: slechts hij brengt de juiste vertolking, die één wordt met het wezen van de componist. Ook hierin herkennen wij dus de eenheid, de samenvoeging, de harmonie. 

De schepper van het Scheikundig Huwelijk van C.R.C. was een alchemist, die nimmer mens en God, Godsnatuur en natuur als vijanden tegenover elkander heeft geplaatst. 

Daarom kan de mens die zijn eigen vijand is, nimmer tot de harmonie van het "zo boven, zo beneden" doordringen. Hij die zichzelf haat schept bij voorbaat een mislukking, omdat zijn uitgangspunt reeds disharmonisch is. Deze haat tot het ego zet velen aan tot een pad van zelfbevrijding. 

De kandidaat, die zijn tijdelijke ego haat om diens onvolkomenheden kent de Liefde Gods niet. Deze haat of afschuw tegenover het ego kan hem drijven tot wreedheden ten opzichte van zichzelf en elke levensvorm binnen de tijdelijke natuur. Daar waar het Katharisme iedere vorm van moord op het leven veroordeelde, kan het nooit de letterlijke zelfdoding, de zelfmoord van de mens, hebben gepredikt. Het is zulk een belachelijke tegenstelling dat deze slechts uit het dualistische bewustzijn van een, door de disharmonie gevangen genomen mens, kan opwellen. 

De zevende dag van het Scheikundig Huwelijk stelt eenvoudig de bevestiging van de bovenste cirkel van het symbolische cijfer acht aan de onderste cirkel, waarna de ziel rustig overglijdt in dat bovenste, hemelse bewustzijn. 

Op dat moment gaat "de tijdelijke dochter" over in het leven van de oorspronkelijke natuur. Dit heet "dood" of endura, of versterving. De verschijning die wij binnen het dualisme van deze tijdelijke natuur "dood" noemen is geen dood, maar een noodzakelijke actie om de levens beweging binnen deze natuur in werking te houden, zoals ook de geboorte beoogt. 

Het principe "dood" wordt door het beperkte verstand van de tijdelijke mens niet begrepen. In iedere goddelijke Leer wil "dood" zeggen: opheffing van de tijdelijke natuur. Er wordt de broeders van het Scheikundig Huwelijk duidelijk voorgehouden dat alle tegenwerking tegen de eenheid oernatuur-natuur zondig en verkeerd is. 

Hiermee zijn alle vormen van geforceerde ikdoding veroordeeld. De kandidaat heeft niets anders te doen dan in harmonie mee te bewegen met de ademhaling Gods, waarin is begrepen "de eerbied voor het leven", zoals de Katharen die kenden. Tevens ligt daarin de hoge realisatie van de goddelijke Liefde verborgen, die de tijdelijke natuur, als noodzakelijke oplossing, binnen de bescherming van haar trilling houdt. 

Die verdoemenis naar de "buitenste duisternis" is een oordeel dat de mens zichzelf door zijn daden oplegt, omdat hij zich aan het Licht of de ademhaling Gods onttrekt en zo tot de verharding en de verstening en de saturnale arrogantie komt. 

Het is de vertolking van een mens, die tot poortwachter geroepen is, maar de waarde van dit ambt niet onderkent en daarom vlucht in de cirkel der tijdelijkheid. 

Eeuwige verdoemenis is daarom eveneens een waan, er is geen eeuwigheid buiten God. De chaos, de duisternis bestaat door de genade Gods, hoe vreemd dit misschien moge klinken. Gelijk harde ervaringen een "genade Gods" vormen. 

Is die laatste ervaring van C.R.C., waarbij hij ontdekt dat hij "niets" is, geen harde ervaring? 

Men kan nalezen hoe hij zich gevoelt. Maar men kan ook lezen hoe hij die harde confrontatie ervaart: kome wat komen moet. Juist deze levensinstelling, die sprong boven zijn beperkte bewustzijn uit tot in het "niets", waar het ego hem niet kan volgen, brengt hem de Thuiskomst. 

De grote overwinning bestaat op deze zevende dag uit niets anders dan een innerlijke omzetting, in denken, in willen, in gevoelen. Het is in een fractie van de tijd geschied, zoals steeds gezegd wordt, het is een overschakeling van de zelfhandhaving van de tijdelijke natuur in het laten wegsterven van deze handhavingsangst. 

De uitspraak van een wens door ieder van de broeders is een duidelijke heenwijzing naar het beëindigen van een levensweg. Na verloop van de zes voorgaande fasen moet de kandidaat in staat zijn te weten welke weg hij kiest en wat hij wil. 

De woorden "de som van alle weten is, dat ik niets weet" bevestigen eveneens deze eindfase, die echter niet voor iedereen geldt, gezien dat "ieder iets schreef naar eigen keuze". 

C.R.C. is uitverkoren, omdat hij - vanaf de eerste dag - door de poortwachter werd geholpen. Ziehier de keten der Liefde. Slechts de poortwachter, hij die bereid is aan de poort te staan, smeedt de keten der ziele-verbondenheid. Allen speculeren slechts op de eigen vrijheid, op die schijnbare vrijheid, die wordt begrensd door de saturnale ring van de tijdelijke natuur, waardoor het teken van de spirituele acht van Saturnus nooit kan worden geschreven, maar altijd eindigt in de valse bekroning van de zevenvoudigheid, die deze doorbraak nog niet kent. 

De zevende dag wordt zo voor velen een onheilige dag, terwijl hij heilig zou kunnen zijn. Zo verkracht men de heiligheid tot onheiligheid, en zo verlaagt men de eenheid, die de wonderbaarlijke universele Acht voorschrijft, tot de onheiligheid van het dualisme, dat binnen de onheilige zevenheid besloten ligt. 

De zevenvoudigheid is slechts heilig wanneer zij gevolgd wordt door de achtvoudigheid. Er is een keten van opeenvolging, en er is geen verbreking van deze keten mogelijk zonder tot onheiligheid te komen. Er is altijd beweging nodig om tot vernieuwing of heiliging te komen. 

Een boodschapper van de Universele Waarheid kan zich nooit losmaken van de keten der Universele Boodschappers, die eveneens één zijn. 

Slechts een alomtegenwoordige eenheid brengt harmonie en heilzame werking. Iedere verbreking van deze eenheid brengt de terugval binnen de ommuring of "de dood" der tijdelijkheid. 

De spirituele mens moet de eenheid zoeken door de Gouden Draad vanuit het verleden wederom op te nemen en daaraan verder te weven. 

Binnen deze tijdelijke natuur en binnen de tijdelijke mens moeten de brokstukken der universele waarheid aaneengevoegd worden om het bewustzijn der eenheid te vestigen. Daarom is iedere leer èn is ieder mens die zich opsluit in zichzelf, als binnen een begrenzing, gedoemd te sterven binnen de op- en neergang van deze tijdelijke natuur. 

Al degenen die op deze zevende dag Christiaan Rosencreutz omringen, spelen met de gedachte aan een bepaalde vorm van vrijheid van het ego. Welke wens men ook uitspreekt, iedere vorm van verlangen naar het "goede" is een uiting van zelfbevrediging, eigenbelang. 

Men betreedt het Pad der Alchemie òf uit verlangen naar enige vorm van wijsheid, òf uit innerlijke nood, uit zieledrijven. 

Daarom herkent de poortwachter C.R.C. reeds op de eerste dag: diens begin was juist en daarom ligt het Goede Einde daarin reeds besloten. Een juist begin van de weg brengt veel intensievere beproevingen dan een onjuist begin, want iedere dag vormt dan een keuring. 

De waardevolle mens ontvangt het kruis, nietwaar? 

Voordat wij C.R.C. volgen op zijn laatste schreden, hadden wij daarom graag dat men zou verstaan dat wij die grote, harmonische eenheid tussen Godsnatuur en tijdelijke natuur, waarbij de laatste geholpen wordt in haar stervensure, voorstaan en dat wij niet fanatiek het ego najagen om het te verzieken, te verminken of op enige wijze te beschadigen, zodat het zijn tijdelijke arbeid niet meer kan verrichten. 

Daar tegenover staat dat wij het ego niet zien als een volmaakt werktuig, dat men zou moeten aanbidden, maar daar waar de oorspronkelijke natuur deze tijdelijke natuur als haar dochter aanvaardt, daar kan de kandidaat zeker zoeken naar de oplossing van het geheimenis, van de Liefde tussen God en mens. 

Hierin moet de willoze kandidaat echter geen excuus vinden voor het "God heeft mij lief zoals ik ben", want de liefde van de oorspronkelijke natuur gaat uit naar de evenwichtige, tijdelijke natuur, naar de mens die harmonie heeft gevonden tussen de tegengestelden. 

En hij, die op enigerlei wijze zondigt tegen deze wet, hij is bezig zichzelf af te sluiten voor de instraling vanuit de oorspronkelijke natuur, zodat hij slechts "tijdelijk" wordt. 

De kern van het probleem ligt in het woord "tijdelijkheid" dat ver uitstijgt boven het begrip "dood en leven" dat de mens als hoogste vorm van de tijdelijkheid ziet. Deze lichamelijke dood is tijdelijk, het leven ná de dood is tijdelijk, gelijk het leven in de zichtbare stof tijdelijk is, maar ook de "dood", als innerlijke duisternis, is tijdelijk. Alle vormen binnen de zodiakale saturnale ring of de onderste cirkel van de acht, zijn tijdelijk. 

Dat is de genade Gods. Zodra echter Saturnus de Poort in de kandidaat opent, of de ziel de poort opent voor de kandidaat, gaat hij het eeuwige Leven binnen en verglijdt de tijdelijkheid voor hem. Hetgeen echter niet beduidt dat zulk een ziel - als vertolker van de Goddelijke Liefde - de tijdelijkheid van zich afstoot. 

Als vertolker van de hoogste Liefdevorm, kan hij - binnen de bovenste cirkel van de acht - de tijdelijke dochter, de natuur, te hulp komen, nietwaar? 

Dit is nu de offerande van de poortwachter, een offerande die echter eindigt zodra iedere tijdelijkheid zich heeft opgelost. 

Dit is de betekenis van de woorden: "De poortwachter kan slechts afgelost worden wanneer een ander zijn plaats inneemt." 

Het "redden van zielen" is de enige voorwaarde om tot de universaliteit van de waarheidsketen te komen, waarbinnen alle facetten onderling harmoniëren. Iedere ziel is verbonden met zijn mede-ziel. 

Ziet de kandidaat dit niet in, ziet hij deze offerande van zijn egovrijheid niet als de enige oplossing, dan zal er voor hem géén saturnale rustdag zijn, de dag waarop C.R.C. inslaapt om vredig in het Tehuis des Vaders te ontwaken. 

Zijn ziel heeft haar oorspronkelijk tehuis terug gevonden. Het Aurora van een nieuwe dageraad is over deze mens opgegaan.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene