Papa Nikita, zoals de Kathaarse leider Nicitas door zijn volgelingen genoemd werd, was degene die de Kathaarse broeders en zusters de grote spirituele lijn van de leer overdroeg, die de bisschoppen bezielde en er voor hoedde dat de leer verviel tot dogma's.
Het leven dat de volkomenen leidden, zal, zoals wij verstaan zullen, zeer zwaar geweest zijn, bezien vanuit een menselijk standpunt.
Zo is het echter niet te bezien.
Vanuit het gezichtspunt der Volmaakte zelf was het de enig juiste levenshouding die hem restte, wilde hij werkelijk zijn leven in dienst van de leer stellen.
Het is echter voorgekomen dat vele "Volmaakten" ten tijde van de vervolgingen ontdekten, dat de eisen die de levenshouding hen stelde niet geheel en al door hen opgevolgd konden worden.
Zodra een Kathaar door het Consolamentum gewijd was tot Volmaakte, hield zijn leven als Gelovige volkomen op. Het was onmogelijk vanuit de levensstaat van Volmaakte wederom terug te keren tot de staat van Gelovige. Het was werkelijk alles of niets. De binding door het Consolamentum wederom tussen Geest en Ziel tot stand gebracht, betekende zoveel dat een breuk daarvan een mens in dit leven onherstelbaar zou beschadigen.
Volgens de overleveringen waren daarom in de tijden van de kruistochten de Volmaakten zeer zeldzaam. Hoewel zij met vele honderden geweest waren. Zodra echter een Volmaakte een fout beging die tegen zijn afgelegde belofte inging, wist hij dat het leven verder als Kathaar hem ten enen male onmogelijk zou zijn.
Daarom nam hij dan totaal afscheid van zijn geloof, naar buiten uit. Hij kon slechts wachten tot hem een nieuwe kans gegeven werd om zijn geloof te belijden.
De Kathaarse leer was waarlijk een ernstige leer en een ieder die zich tot dat geloof bekeerd had, was daarvan overtuigd.
Gelovigen waren er bij vele honderdduizenden. Een gelovige werden geen eisen gesteld die hij als mens niet zou kunnen volbrengen.
Kende de gelovige het verlangen om zijn geloof te belijden, dan werd hij eerst voor het "Endura" (ik-versterving) gesteld, om daarna, zo hij dit goed volbracht, tot het "Volmaakt zijn" geroepen te worden.
De Gelovigen, die zich geroepen voelden tot Volmaakte, moesten een proeftijd doorstaan van zeker 15 jaren. Na de kruistochten waren er ruim 200 Volmaakten overgebleven.
Zij moesten de Katharen, her en derwaarts verspreid, weer verzamelen en bemoedigen. En nog liep dit aantal in de ettelijke duizenden. In de historische geschriften worden zij, die de gelovigen voorgingen in moed en trouw, met name genoemd. Allen zijn het, Volmaakten, die door alles heen het vaandel van de leer hoog verheven hielden boven het aardse gewoel.
En de inquisiteurs, zij vreesden hen.
Niet omdat het mannen waren die klaar stonden voor het gevecht, die scherp waren van tong of streefden naar represaille-maatregelen. Neen, het waren mensen van groot formaat. Hun woord van liefde was als een dodelijk wapen tegenover de vijand. Door dit woord werden de toehoorders beroerd en het maakte van mensen, levende zielen, die noch door angst, noch door afschuw konden worden verschrikt.
Bernard de Maireville onder andere, de diaken van St.Julien was de schrik der Katharenvervolgers. Bij dag en nacht trok hij rond, predikende. Overal zaten zijn vrienden die hem op de hoogte hielden van de bewegingen der inquisiteurs. Zo kon hij rond-trekken zonder dat zijn vervolgers hem konden verschalken.
Er waren plaatsen die liever door de mensen vermeden werden. Plaatsen, waar brandstapels gestaan hadden en waar de lucht nog doortrokken was van de gebeden der vervolgers. Daar waar zwart geblakerde plekken een waarschuwing betekenden voor hen, die hun leven waagden in dienst van het geloof.
Te Puylaurens was zulk een plaats. Estelo van Puylaurens was bij zijn kasteel verbrand en met hem de Volmaakten die er een schuilplaats hadden gevonden.
Meer en meer kwamen er zulke getekende plaatsen. Meer en meer kastelen kregen het teken des doods te dragen.
Zo trokken vele Volmaakten weg van de kastelen en hun heren naar de bossen rondom, waar zij een eenvoudige hut bewoonden en meerdere malen kwam het voor dat de kasteelheren hun geliefde Volmaakten vergezelden en met hen samen gingen wonen in de nederige hutten.
Zo ontstonden de nederzettingen in de bergen en bossen van het Franse land. Ook edelen hadden er hun bepaalde schuilhoeken van waaruit zij optrokken tegen rondreizende monniken.
Velen zagen hun familieleden in de vlammen omkomen en toen het bericht bekend werd dat Montségur belegerd zou worden, trokken allen die niets meer te verliezen hadden op naar het kasteel dat hoog boven de wereld tegen de overkoepelende hemel afstak.
Van beide zijden maakte men zich gereed voor een zware en lange strijd. Montségur immers wist dat deze strijd eenmaal komen zou en had zich erop voorbereid.
Raymon de Pereille, heer van Montségur, kasteelheer van Pereille, kwam vanuit zijn vruchtbare en vriendelijke dal naar het bolwerk. Hij was vergezeld van vele van zijn familieleden. Van vele edelen uit de vooraanstaande families. De zonen der Bélissen bijvoorbeeld hadden hun afstammelingen over geheel Frankrijk verspreid; overal vond men hun kastelen en overal wist men ook dat die kastelen tehuizen voor Katharen waren.
De Bélissenfamilies waren sedert lange jaren Kathaars.
De heren van Fanjeaux, van Foix, van Dun, van Lavelanet en van nog zo vele anderen, zij trokken als vastberaden groepen naar het heilige Katharentehuis.
Ook daar werd de strijd verwacht.
De materiële schat, bewaakt door vooraanstaande Katharen, lag gereed om bij gevaar verborgen te worden. De geestelijke schat, bezit van velen, eveneens.
Doch in de harten werd de val van Montségur niet gevreesd. De mogelijkheid was nog lang niet naderbij gekomen.
In het jaar 1243 begon de belegering. Een belegering die maanden, ja bijna een jaar duurde voordat Montségur ook binnen haar muren de roomse tegenpartij ontvangen moest.
Rond Kerstmis 1243 weet men op Montségur dat men met een mogelijke overgave rekening moet houden.
De eerste tegenmaatregelen worden getroffen en de schat wordt gedeeltelijk vervoerd, in de nacht, over de weg der Katharen die voert over de Pic van de St.Bartholomy.
De gewonden zijn met velen en de Volmaakten hebben dag en nacht werk om hun volgelingen, die stervende zijn, binnen te leiden in het land van belofte.
De oude bisschop Bertrand Martin gaat van mens tot mens, nooit moede zijnde om zijn zegen te schenken aan hen die afscheid nemen van deze aarde.
Immers, zij gaan terwille van hun broeders en zusters, terwille van hen, die geroepen zijn om Liefde te prediken in een wereld waar haat en dood om de voorrang strijden.
"Moge God u tot een Goed Einde geleiden", het zijn immer weer dezelfde woorden waarmede Bertrand Martin de zegen afsluit. Enkele woorden, eenvoudig van klank, doch met een diepte die slechts bekend is aan hem, die mede in dat geloof stond en nu mede in een Geloof aan de Trooster staat.
Met hem gaan de andere Volmaakten, die op Montségur verblijven en gelijk een vader zijn geliefde kinderschaar, zo leggen zij vol liefde hun handen op de voorhoofden van allen die afscheid moeten nemen.
Rondom hen was de klaarlichte dag, de witte stenen van het kasteel, de geur van de kruidige planten van het Franse land, een geur echter die verstikt moet zijn in de dampen van bloed en zweet, die als een wade hing tegen de berg, die onbewogen toekeek. De oude rots waarop Montségur gebouwd was had zoveel reeds aanschouwd. Om hem was door de eeuwen heen gevochten en gestreden.
Mensen kwamen en gingen. Als nietige insecten kropen zij tegen zijn steile rug op, of vielen er langs neder als weggeworpen ballast. De oude rots, geheiligd door de Broederschappen der Gnosis, die hem als zetel verhieven, verroerde zich niet onder deze felle botsing van Licht en duister op zijn bergtop.
Hij was en is gebleven de grote Neutrale, de plaats waarop gestorven was en waarop wederom geboren werd.
In 1244 brak de dag aan waarop Montségur haar doodsstrijd zou beëindigen. Een herder, dom mensenkind, pleegde het verraad zijns levens en vertelde de belegeraars waar de enige zwakke plek was van de zo goed verdedigde Montségur.
En 's nachts sloeg men toe. Onverwacht. Men moest het hoofd buigen voor de overweldiger. En men boog het hoofd, in vrede.
Toen de onderhandelingen gaande waren, liet men in de nacht een touw neder om de "schat der Katharen" langs te laten en met haar, de bewaker Amiel Aicard, Volmaakte. Enkele verdedigers vergezelden hem, toen hij. over de Pic de St.Bartholemy wegtrok door de Pyreneeën.
De volgende dag vertrokken de verdedigers: Raymond de Pereille, Pierre-Roger de Mirepoix en vele anderen. Helden in het verzet, laf bij het aanzien van de dood.
De anderen bleven. Het zijn allen Katharen; enkele verdedigers bleven achter bij hun vrouwen, die, Kathaarse zijnde, niet wilden vluchten.
Bertrand Martin stond vooraan in de groep die besloten had met elkander de dood in te gaan. Immers, de verdedigers konden heengaan op voorwaarde dat zij, de ketters, geofferd werden. Welnu dan, zij gingen heen, en de anderen bleven.
De oude bisschop had niets meer te verliezen. Zijn ziel had de laatste boodschap vrijgegeven aan Amiel Aicard, die deze Boodschap mede nam om verder te dragen "zolang het dag was".
Zo vond de dag hen. Staande op de binnenplaats. Wachtende op de dingen die over hen voltrokken zouden worden. Beneden wachtte de brandstapel. IJverige handen hadden hem opgericht.
En zij gingen langs het pad omlaag.
Een lange, lange rij.
Zij waren met velen.
Hun liederen klonken op tegen de koesterende hemel en de klanken werden meegevoerd door de wind, die hen verder droeg over het ganse land, dat snikkend lag te wachten totdat de laatste klank verstorven zou zijn . In heel de omtrek leefde men mee met de groep die langzaam de berg afdaalde.
Op het ruime veld aan de voet van de grijze rots werd stil gehouden.
Dan kwam het moment
Het vuur was een vuur zoals vele, alleen groter, laaiender, verwoestender.
Het brandt!! tot zij niet meer zijn!!
Montségur is gestorven! De ketterij uitgeroeid! De Paraclet vergeten!
Doch ziet, uit de as ontluikt een nieuwe morgen.
De Gnosis is niet gestorven. Zij leeft en zal leven tot in eeuwigheid!