In Lavaur worden de harten der mensen overvallen door de verraderlijke twijfel. Niet langer is het mogelijk met de ogen dicht een alles overstemmend optimisme te handhaven.
De aanvallende soldaten, ontelbaar velen, keren steeds weer terug op de muren; immer weer komen nieuwe gezichten, waarin fanatieke ogen strijdlustig flikkeren op de tinnen te voorschijn. Nu lukt het nog deze talrijke te verjagen, terug te zenden naar hun kamp of te drijven tot in de stroom van de Agout, waar het heldere water zich liefkozend boven vriend en vijand sluit.
Het gerucht, dat Montfort hunkerend wacht op de vele pelgrims uit Duitsland. die hem zullen bijstaan voor de muren van Lavaur, bereikt het oor van de graaf van Foix.
Deze, nimmer moe vrienden in de nood bij te staan, neemt maatregelen om dit grote leger op te wachten.
Dan komen de Duitsers eindelijk in Carcassonne aan en brengen de nacht door in Montjoie. Heel vroeg in de morgen maken deze Duitsers zich gereed voor de opmars naar Lavaur. Geen van allen zijn er op voorbereid dat in het bos aan de wegkant honderden soldaten op hen wachten. Soldaten van Foix.
Zij willen ook een steentje bijdragen in de heldenstrijd van Lavaur en trachten te verhinderen dat deze vreemdelingen mee zullen doen aan de slachting.
De val is goed opgezet en wanneer de Duitsers het bos naderen, worden zij omringd door het in drie groepen verdeelde leger van Foix. Al de pelgrims worden gedood. Geen enkele blijft er over om Simon bij te staan. Zelfs de priesters onder hen, die deze z.g. pelgrimstocht medemaakten, ontkwamen niet aan het moordende zwaard. Toen Montfort vernam welk een nederlaag de kruis-vaarders te Montjoie geleden hadden, vertrok hij briesend van Lavaur en ging naar Montjoie waar hij de gewonden hulp verleende en het dorp in brand stak.
Hierna keerde hij naar Lavaur terug, meer nog dan voorheen, bezeten om wraak te nemen.
In zijn hart wanhoopte hij al aan een overwinning voor hem. Al zijn pogingen, overdag ondernomen, om de stad te bestormen, werden des nachts door de ijverige ridders van Lavaur wederom teniet gedaan.
Toch komt de dag waarop Lavaur zijn poorten noodgedwongen moet openen voor Montfort.
Het viaduct over de rivier is de oorzaak.
Werklieden, druk doende dit viaduct te herstellen, onder bescherming van een schietmachine, haasten zich met deze arbeid. Een kruisvaarder stelt voor het hele viaduct in brand te steken en weldra wordt een ontvlambaar project afgeschoten dat doel treft. Het vuur grijpt snel om zich heen, ontziet niets en bereikt de houten versierselen van het kasteel die ook direct in vlammen opgaan.
Dit vuur veroorzaakt bij het laatste handjevol moedige ridders van Lavaur een paniek. Het is meer dan men nog dragen kan. En tijdens deze panische toestand forceert Simon de stormloop. De legaten, bisschoppen en priesters, ook hun ijver willende tonen, doen deze stormloop vergezellen van het geestdriftig gezongen "Veni Creator Spiritus".
Zo viel Lavaur.
Duizenden kruisvaarders verspreidden zich binnen haar muren en vielen de huizen binnen om te nemen wat van hun gading was. 15.000 kruisvaarders onder leiding van Simon de Montfort, vele Franse en Duitse prinsen en 20 legaten, dienaars van god, hadden wederom een overwinning behaald.
Zo staat dan Montfort tegenover Améric de Laurac, de moedige verdediger, broer van de kasteelvrouwe.
Naast hem staat een tachtigtal ridders, mensen zonder burcht en woning, die tezamen gekomen waren om Lavaur te verdedigen. In hun midden staat als enige vrouw, Geralda van Lavaur, de jonge meesteres van de nu zwartgeblakerde puinhoop.
Deze groep ziet toe dat de soldaten galgen oprichten binnen de muren, galgen bestemd voor allen die nu in handen van Montfort gevallen zijn.
Wanneer tenslotte ieder aan het doodswerktuig hangt en Montfort zich verheugt over hun langzame doodsstrijd, blijkt hij plotseling genoeg te krijgen van dit zo vaak aanschouwde tafereel en beveelt zijn mannen de ridders dood te knuppelen.
Zo stierven deze ridders, moedig van hart en oprecht van geest een knuppeldood, een manier van sterven die men toentertijd slechts de schadelijkste beesten deed toekomen.
Geralda, haar ogen drooggeschreid, ziet allen sterven en haar lichaam is niet meer in staat enige smart te gevoelen.
Zo groot is het leed dat zich als een zware sluier om haar windt, dat pijn noch dood van enige betekenis meer voor haar zijn.
Voor haar echter bedenkt men het meest wrede einde.
Men werpt haar levend in de droge kasteelput, terwijl de manschappen zich naar hartenlust mogen vermaken met haar dood te stenigen.
Zo stierf Geralda, vrouwe van Lavaur, Kathaarse leerlinge en gastvrouwe van honderden Volmaakten.
Drie dagen lang brandde nog het verdelgende vuur in Lavaur, tot ook dit geen voedsel meer vond en verstikte in zijn as.
Montfort trok weg uit Lavaur, op naar Puy-Laurens om de man te zoeken die hij ervan verdacht een hand te hebben in de verdelging van de Duitse pelgrims.
Wederom trok Montfort naar Montjoie en nam zijn intrek in het kasteel, terwijl hij als tussenspel even Cassers les Chènes nam, dat niet bedacht was op deze blijk van belangstelling en dus onverhoeds zich tegenover de wreker geplaatst zag.
Cassers was vol Volmaakten en Montfort stelde de eis: Indien de inwoners gered willen worden, moeten zij de Volmaakten uit-leveren.
Deze traden vrijwillig naar voren en beklommen de brandstapel, nadat de bisschoppen hen in dit uur der overgave nog lastig gevallen hadden met bekeringspogingen.
Doch natuurlijk bereikten deze woorden uit een geheel ander rijk de mensen niet, die reeds innerlijk deel hadden aan het goddelijke Rijk.
Zo bleef er geen Volmaakte meer over in Cassers, slechts hun geesten bleven nog een wijle toeven op de plaats die hen tot zetel diende in het aardse rijk.
Ook Graaf Raymon van Toulouse, ziende dat zovelen de vuur-dood zouden sterven, deed een poging om hun leven te redden. Hij vroeg een onderhoud aan bij Montfort.
Doch deze ontstak in hevige woede en antwoordde:
"Ik zal ze allen najagen tot op een mijl voor Toulouse!"
Met geheven hoofd, trots en verblind trekt hij, na de terecht-stelling, verder naar Montferrand in de Laurageais, Doch al deze plaatsen vormen slechts het voorspel tot de werkelijke strijd, tot het werkelijke doel van Montfort nl. Toulouse.
Bevreemd vragen zijn ridders hem waarom zij naar Toulouse zullen optrekken, daar deze stad immers geheel katholiek is?
"De stad erkent Graaf Raymon als leider en zij zal Montfort als leider moeten erkennen, zo zij werkelijk katholiek is," zo spreekt Montfort.
Bisschop Foulques van Toulouse, eenmaal smadelijk weggejaagd door Raymon, glimlacht en wendt zich tot zijn ambtsbroeders, bisschop Almaric en Dominicus.
Montfort weet zich vergezeld van zeer krachtdadige medestanders en wordt dan ook zo vermetel om naar Toulouse op te trekken.
Toulouse, stad van Volmaakten, stad der Katharen, stad die geschiedenis heeft gemaakt door haar euvele daden en moedige burgerij.
Zo zal ook zij straks Montfort voor haar poorten weten, doch geen man of vrouw maakt zich bezorgd voor de komende tijd, want Toulouse is groot en sterk.
Haar leiding is eensgezind, haar graaf diplomatiek en de kloosters vol monniken binnen haar muren, weten reeds dat de burgers van Toulouse niet met zich laten sollen.
Zo trekt Montfort verder, en passant moordend en plunderend, tot hij zich gereed kan maken voor een kamp, van waaruit hij Toulouse kan aanvallen.