Nu Simon de Montfort in het land der Katharen uiterlijk heerser is geworden, doordat hij de meest sterke burchten heeft veroverd en diverse kasteelheren tot knechten heeft gemaakt, lijkt het of over het gehele land een soort gelatenheid komt.
De burgers doen hun werkzaamheden zonder enige hoop op het herstel van de vrede, een vrede waarin een geloof tot bloei kwam dat slechts teniet schijnt te kunnen worden gedaan door het meest wreedaardige bloedvergieten.
De ogen van de Franse burgers hebben zovele beestachtigheden gezien, dat hun harten vergeten hebben enige ontroering te tonen bij de meest gruwelijke misdaden.
Hun ogen hebben opgehouden tranen te vergieten; zij leven door, slechts omdat het leven nog onophoudelijk in hen klopt en omdat in de meesten ergens diep verborgen een intens weten schrijnt: het weten dat de uiteindelijke overwinning toch diegenen toekomt die rechtvaardig streden. Dat de Gnosis onaantastbaar is!
Door dit innerlijke weten gedreven, vinden hun handen het werk dat gedaan moet worden en wordt hun wil aangezet tot een kalme vastberadenheid.
Daarom staan er steeds mensen klaar aan de zijde der Kathaarse Boodschappers, niettegenstaande de overwinning, te velde reeds van te voren meestal aan Simon kan worden toegeschreven.
Zo vallen de sterke vestingen van Minerve, van Cabardes en van Termes in handen van Simon en deze, nimmer het strijden moe, ziet onrustig rond naar andere obstakels om zijn hartstocht op bot te vieren.
Zo valt zijn heerszuchtige blik op Lavaur, de stad gelegen aan de Agout, niet ver van de plek waar zij in de Tarn uitmondt. Lavaur heeft reeds strijd gekend. Zij weet wat het betekent, belegerd te worden.
Aladaïs van Carcassonne, beschermvrouwe van vele Katharen refugees, had 30 jaren geleden haar intrek genomen in de burcht van Lavaur en het was daar dat de kardinaal van Albano, aan het hoofd van zijn vagebondenleger haar vond, toen hij als eerste op zoek ging naar de zo gehate "ketters".
Zij stond daar als vrouw aan het hoofd van haar manschappen, terwijl haar man de bergen was ingetrokken met de andere Katharen om hun een veilig heenkomen te bezorgen en om de diverse kastelen op de hoogte te brengen van de eerste voorbereidingen die de roomse tegenpartij had getroffen voor de Katharenvervolging.
Zo werd Aladaïs één van de eersten die zich in de strijd wierp terwille van haar Kathaarse vrienden en leraren.
Nu, 30 jaren later is Lavaur nog steeds trouw aan de heren van Trencabel; de bevolking heeft zich volledig achter het Katharisme geschaard en daarom ziet Simon de Montfort Lavaur dan ook als een zeer dankbaar object.
Helaas is de heer van Lavaur reeds gesneuveld; omgekomen tijdens gevechten voor andere burchten.
Zijn vrouw, Geralda is eenzaam op hun burcht achtergebleven, wetende dat in haar lichaam een nieuw leven aan het ontwaken is. Een nieuw mensenkind dat eenmaal opgedragen zou worden aan de Gnosis, dat eenmaal geleid zou worden op het Pad dat reeds door zovele Groten gegaan is. Doch het heeft niet zo mogen zijn.
Geralda zelf stamt uit het edele huis Laurac, dat geheel Kathaars is. Haar Vader is een vroom en edel ridder; moedig en onbevreesd. Hij kent het onwrikbare geloof dat voortvloeit uit een overtuiging van-binnen-uit. Hij laat zich geheel leiden door dit geloof en hij heeft zijn kinderen opgevoed in de zin die de leer ten Leven hem aangaf. Zo ging Geralda eenmaal als bruid uit het huis van haar vader over naar de burcht van haar echtgenoot, wetende dat ook hij van harte zijn leven zou geven voor de overtuiging die de geestelijke binding van hun huwelijk was.
Nu overdenkt zij deze gebeurtenissen, staande op de tinnen van haar kasteel, dat nu eenzaam geworden is, zonder de man die haar lief was en zij glimlacht teder wanneer het ongeboren kind zich in haar kenbaar maakt.
Eenmaal zal wederom een Lavaur hier op de muren staan; zal wederom een heer van Lavaur de waardige Kathaarse leiders voorgaan tot binnen de muren van de burcht en hen begeleiden tot aan de plaats waar zij veilig het moede hoofd neder kunnen leggen. Zij weet nog niet dat Simon plannen beraamt om Lavaur te belegeren, ja, het is waar. In geheel de omtrek staat Lavaur bekend om zijn sympathie met het Katharisme, is het bekend dat de bevolking in het geheim geheel het hart opengesteld heeft voor de bevrijdingsleer. Haar beide zusters zijn Kathaars diacones; haar moeder een volmaakte Kathaarse; haar broeder Améric, heer van Montréal, heeft zwaard en leven in dienst gesteld van de vervolgde leraren. Nu zal het Améric zijn die zijn zuster te hulp zal snellen in het uur van de nood.
Améric van Montréal is een zeer moedig man, kundig en bedreven in het gevecht; destijds was hij metgezel van Richard Leeuwenhart in diens kruistochten naar Jeruzalem.
Dona Geralda, zijn zuster, is zeer geliefd bij haar burgers. Zij staat bekend om haar gastvrijheid en om haar vriendelijkheid jegens iedereen, hetzij burger, hetzij edelman.
Vele troubadours, verjaagde ridders en vervolgde Katharen hebben bij baar een toevlucht gevonden. En zij draagt allen een warm hart toe. Niemand is er, die in haar liefde niet delen mag.
Zo is Lavaur geworden tot een plek, waar verjaagden rust vinden en vermoeiden zich laven kunnen aan de levensdrang van Geralda. Een levensdrang, niet voortspruitende uit hang naar aardse goederen, doch leuter gebaseerd op een innerlijke bron, die vol ongekende diepten steeds opnieuw schatten te voorschijn tovert.
Zo staat daar Geralda, geliefde Vrouw van Lavaur, bescherm-heilige van een leger van hulpzoekenden en staart over het vredige landschap voor haar.
Onder de muren van haar burcht stroomt de Agout; het ruisen van het water is even vredig als altijd. Nog is de stroom helder en blinkt hij hel in het gouden zonlicht.
Nog brengt de wind geen verontrustende geluiden met zich mede van trappelende paardenhoeven of klaroenstoten.
Nog is de bekende geur van stof en zweet niet voorafgegaan aan het leger van Montfort, dat toch reeds aanstalten maakt op te trekken naar Lavaur.
Nog worden Geralda enkele ogenblikken tijds toegemeten.
Doch ver van Lavaur verneemt Améric de tijding dat Simon Lavaur wil innemen en ontsteld over het bericht, verbreekt hij zijn woord tegenover Montfort, dat hij bij de inname van zijn burcht moest afleggen, en snelt zijn zuster te hulp.
Zo verneemt Geralda van haar broeder wat komende is. En zij bewijst haar moed door zich met haar broeder op te sluiten in de burcht en onbevreesd de gebeurtenissen tegemoet te zien. Ook Raymond van Toulouse zendt één van zijn maarschalken.
Dan breekt de dag aan waarop een stofwolk aan de horizon het naderende leger van Montfort kenbaar maakt. Lavaur is gereed.
De burgerij heeft zich eveneens ten strijde opgemaakt en de burcht zelf is van beneden tot boven volgepakt met proviand en strijd-materialen.
Vele Katharen hebben niet meer kunnen vluchten en zij, als derde in de twee strijdende partijen wachten af wat God over hen beslissen zal.
Vele graven komen Montfort te hulp, bevreesd als zij zijn voor de represailles. Doch nog had Montfort geen mannen genoeg om de weerstand van de verdedigers te breken.
Inmiddels heerst er in Toulouse een burgeroorlog.
Raymond heeft zijn handen vol om binnen zijn muren de vrede te handhaven. Er heeft zich een leger gevormd van "blanken" en "zwarten". De blanken zijn de roomse aanhangers, de zwarten de "ketters".
De blanken hebben een tribunaal gevormd onder leiding van vier kardinalen en zij houden zich onledig met het berechten der ketters.
Doch de "zwarten" overvallen hen en hun aanval blijkt zo hevig dat de "blanken" verslagen schijnen.
Deze "blanken" nu, willen een toevluchtsoord zoeken in de strijd van Lavaur. En hoewel Raymond, het gevaar voor Lavaur ziende, hun verbiedt de poorten te verlaten trekken zij toch weg.
Zo trekken 5000 "blanken", roomse tegenstanders van het Katharisme op, hoog voor hen uit houdende het vaandel van Toulouse. Het vaandel dat de Katharen kennen als beschermend en strijdend naast hen.
Wanneer men vanuit Lavaur dit vaandel ziet naderen. gevolgd door een leger van duizenden. kent de vreugde geen grenzen. Reeds zijn de verdedigers aan het einde van hun krachten: reeds maakt de wanhopige gedachte zich van hen meester dat allen gedoemd zijn onder te gaan in de damp van bloed en zweet.
Als het naderende leger stilhoudt bij het kamp der kruisvaarders en de mannen zich onder hen verspreiden, maakt geen wanhoop zich van de burchtbevolking meester, noch drijft de angst hen tot wanhoopsdaden. Slechts nieuwe moed staalt hun spieren en geeft hun ogen een diepe glans.
De roomse bisschop van Toulouse, zich niet langer veilig voelend binnen de muren van zijn stad, waar de resterende bevolking zijn handelingen volgt met een vijandige kalmte, die echter geladen schijnt te zijn met zo'n grote dosis antipathie, dat deze kalmte binnen luttele ogenblikken kan omslaan in haatdragende handelingen, neemt eveneens de wijk naar Lavaur.
Openlijk prediken nu de Kathaarse priesters in Toulouse.
Bisschop Foulques van Toulouse, nergens de kans krijgende in zijn stad om te prediken, wendt zich tot de legaten en priesters van het kruisvaardersleger en vertelt er zijn mening over graaf Raymond van Toulouse.
Hij vindt er een open oor, daar deze graaf toch immer een doorn in het oog is gebleven van de paus en zijn afgevaardigden. Nog zijn er echter geen mensen genoeg om de verdedigers van Lavaur schrik aan te jagen.
Montfort wacht nog op Duitse, Engelse en Franse pelgrims die het leger der kruisvaarders zouden versterken tot 20.000 man.
Een leger van 20.000 man om het handjevol mensen van Geralda en Améric tot overgave te dwingen!
Doch ook de graaf van Foix laat zich niet onbetuigd.
Op zijn eigen onovertroffen wijze werpt hij zich in deze strijd, die het hart van Lavaur dreigt te verpletteren, en niet zonder succes.
Willen wij in het volgende hoofdstuk zien hoe al deze vrienden der Katharen hun leven opofferen om hun Broeders de gelegenheid te geven verder te gaan "met het Werk dat hen wacht".