Hoofdstuk XI

De Montagne Noire hadden van de Asken de naam Cap-Aret ontvangen, d.w.z. Hoofd der bergen. 

Temidden van deze Zwarte Bergen lagen, dicht aaneen, drie kastelen: Quertinos, Curva-Spina, en de Tor-Nova, heden ten  dage bekend als de torens van Cabardez. 

Zij sloten tezamen de pas van de Montsarrat af, gelegen aan de voet van de Pic de Noire. 

De Tor-Nova, de meest sterke en uitgebreide van deze drie kastelen, bestond uit vier slottorens, gelegen op één bergrug. Zij waren het leenbezit van de zonen van Enos, Roger en Miro, voorname leiders en stamvaders van vele takken van het huis van Carcassonne. 

Ten tijde van de kruistocht hadden zij een illuster stamvader, een man die in de gehele streek bekend was als een kundig veldheer, als een moedig ridder en tevens als een beminnelijk mens. 

Het was de oude Pierre-Roger van Cap-Aret. Dezelfde die vocht op de muren van Carcassonne, dezelfde die Bourchard de Marli, onrechtmatig bezitter van Saissac, in een hinderlaag gelokt had. 

Hij troonde, temidden van de vele afstammelingen van zijn geslacht, op de vier torens van Cap-Aret, vastbesloten Montfort een warme ontvangst te bereiden. 

Deze laatste had reeds meerdere malen een begerig oog laten vallen op deze zo sterke kastelen, die een steunpunt vormden in zijn belegeringstactiek. 

Montfort viel tenslotte aan en hij was zo vermetel zijn ladders tegen de sterke torens van Nova op te zetten en deze te laten beklimmen. Doch allen werden teruggeworpen als lastige vliegen, zodat Montfort tenslotte afdroop, zeer gebelgd en mistroostig om deze mislukte poging. 

Hij richtte zijn aandacht daarna op zwakkere kastelen: Limoux,  dat reeds door de consuls in zijn handen was gesteld; Preixan en tenslotte trok hij op naar Saxago, een oud Romaans kasteel. 

De strijd werd hevig en velen vielen, daar Montfort zich niet slechts tevreden stelde met Saxago, doch ook Hautpol en Saissac in zijn bezit wilde hebben. 

Beide kastelen berustten onder de leiding van Saxago. Bovendien was er nog Puylaurens, het schone kasteel met zijn uitgebreide "cour d'amour", waar vele malen de vooraanstaande kasteel-vrouwen tezamen de liederen van hun zo geliefde troubadours hadden aangehoord. 

Al deze kastelen werden door de leeuw van Montfort overwonnen en aan het hoofd van dit grote bezit van Saxago stelde hij Bourchard de Marli. De man, die echter door de hand van Pierre-Roger niet lang plezier van zijn bezit gehad heeft, zoals wij in ons vorig artikel zagen. 

Gesterkt door deze overwinningen die zijn strijdlustig hart weer hadden opgemonterd, trok Montfort op naar Mirepoix. Zijn eerzucht had hem als een magneet getrokken naar deze plaats, die de zetel was van de oude bisschop Gaucéli en als zodanig het brandpunt vormde van het Pyrenese Katharisme. 

Ook Mirepoix is een oude stad. Haar naam luidde eens Béli  Carta, stad van de maan, Haar kasteel, in de middeleeuwen genaamd de Tour, was het bezit van de Zonen van de Bélissen. 

Het bos van Béléna, of het woud van de Maan vormde een gordel rondom de burcht en de slottoren van de Bélissen. 

Mirepoix was met hart en ziel het Kathaarse geloof toegedaan en het schaarde zich als een groep van religieuze gelovigen rond de oude eerwaardige Gaucéli, die hen leerde en voorging in het geloof van puurheid en toewijding. 

Zo leefde Mirepoix. Zij ging geheel op in haar religie, dat het middelpunt vormde voor haar leven; zij had de blik opwaarts gericht, terwijl de sterke en vurige Zonen der Bélissen waakten over haar heiligheid. 

Dacht Montfort hier Gaucéli en zijn dienaren aan te treffen?

Dacht hij hier te stuiten op een vijand, die hem een pittige strijd niet wilde onthouden? 

Ongetwijfeld streelde het zijn eerzucht dat hij nu dit zo Kathaarse centrum zou belegeren, een centrum dat een voorname leider in zijn midden had.  Doch hij kwam bedrogen uit. 

Zijn commandant. Gui de Lévis betrad de burcht der Bélissen zonder slag of stoot. Het lag daar verlaten en stil; als een stenen spelonk, waarin al het leven verstild was. Niets herinnerde meer aan de bewoners, die toch eens zo intens geleefd moesten hebben tussen deze sterke muren en op deze krachtige torens. 

Slechts de scholen, de gestichten en de werkplaatsen waarin eens de Katharen hun geloof beleden en leerden stonden er als een herinnering aan het brandpunt Mirepoix. 

En op deze herinneringen reageerde Montfort zijn razernij af.

De geest die nog heerste in deze gewijde gebouwen zwiepte zijn haat op en als een woestelingen wierp hij zich op de verwoestende arbeid. Alle muren, die mogelijk Katharen zou op de andere blijven. Niets, niets mocht meer resten als een teken van deze religie. 

Voldaan na deze arbeid keerde hij naar zijn domicilie terug. Echter niet voor lang. Zijn onrustige, eerzuchtige geest richtte zich spoedig wederom op andere objecten. 

Een leger van kruisvaarders naderde langs de Rhône en maakte zich gereed Montfort te hulp te komen, die zich bezorgd maakte over de roerselen binnen de muren van Carcassonne, over de feller tegenstand van de Pyrenese ridders, aangemoedigd en gesterkt door het voorbeeld van Pierre Roger van Cap-Aret. 

Simon, ongeduldig, reisde zijn kruisvaarders tegemoet en stelde zich aan het hoofd van hen om het leger naar Carcassonne te begeleiden. 

Onderweg kwam hij langs Montlaur waar hem de verrassing wachtte van een groep zijner soldaten, belegerd door de heren van Montlaur. Hij stortte zich direct midden in de strijd, ontzette zijn soldaten en richtte rond Montlaur een kordon op van galgen en lijken. 

Aangekomen te Carcassonne en daar achterlatende velen zijner mannen om Carcassonne te bewaken, vertrok hij weer spoedig  om zijn tocht van terreur voort te zetten. 

Eerst ging hij naar Alzonne, dat hij verlaten vond, dan volgde Bram, het vriendelijke kasteel vlakbij Saissac en hij belegerde dit drie dagen lang. 

Na de overwinning mismaakte hij 100 gevangenen, door hen de ogen uit te steken en de neus af te snijden: stelde aan het hoofd van deze erbarmelijke groep een eenogige aan en zond hen naar Cabardez, de plaats die hem zo diep gegriefd had. Zo wilde hij Pierre Roger van Cap-Aret verontrusten en beangstigen. 

Dan trok bij verder naar Minervois, deze zo schone en romantische streek, die geschapen lijkt voor vrede en harmonie. Enkele kleine plaatsen moesten zich aan Montfort overgeven,  doch de sterke torens van Minerve hielden stand en irriteerden Montfort in hoge mate. 

Minerbe, Men-Erba, stad van wolven of vogelvrij verklaarden. Stad van moedigen en vechtlustigen. 

Minerve, Termes en Cabaret waren de drie onneembare vestingen in dit gebied. En iedere onneembare vesting werkte op Montfort als een rode lap op een stier.  

Minerve viel Narbonne lastig, dat zich aan de zijde van de kruisvaarders had geschaard, het veroorzaakte onlusten in de streken, overviel eenzame ridders die als sympathiserenden met Montfort bekend stonden. Kortom, Minerve was een lastig en onopgevoed kind. 

Het werd tijd dat er strenge maatregelen werden genomen om  deze kleine, maar sterke vesting tucht te leren. 

En deze kwam, toen Améric, graaf van Narbonne, hevig gestoord in zijn rust door Minerve. Montfort te hulp riep. 

Simon trok op en het sterkste deel van zijn uitgebreide leger omsingelde Minerve. Een ondoordringbare keten van kruis-soldaten legerden rond Minerve, dag en nacht, en wachtten op de dingen die komen zouden.   

Guilhem van Minerve was echter een dapper man. Niet voor niets woonde hij in de stad der vogelvrijverklaarden. 

De onophoudelijk werkende oorlogsmachines van de belegeraars werden een ware marteling voor de inwoners van Minerve. Daarom, gedurende een donkere nacht, slopen Guilhem en enkele ridders de oostelijke poort uit en staken één der oorlogswerktuigen in brand. Ongelukkigerwijze stootte een der bewakers zulk een luide smartelijke kreet uit, voordat hij in het vuur stortte, dat het leger der belegeraars ontwaakte. 

Een hevig tumult ontstond, doch men slaagde erin de machine te redden, hoewel zwartgeblakerd, kon deze wederom zijn helse diensten verrichten. 

Zeven lange weken duurde de belegering. 

Minerve, uitgeput door honger en aan het einde van haar   krachten besloot tot een overeenkomst met Simon te komen. 

Daarom daalde Guilhem van Minerve af van zijn slottoren en betrad het vijandelijk kamp, waar hij Simon om een onderhoud verzocht. 

Onverwacht echter, gedurende de bespreking, arriveerden de abt van Côteaux, de bisschop van Riez en meester Thédise. 

Simon, zelve de dappere Guilhem niet tot een oneervol besluit kunnende dwingen, antwoordde plotseling, dat hij het besluit overgaf aan de abt van Côteaux en bij zich bij diens antwoord   neer zou leggen. 

Hij wilde deze strijd in handen van de abt leggen, "die alle zaken van Christus behartigde."

De abt, slim en hardvochtig man, veinsde droefheid. 

In zijn hart wenste hij, volgens zijn woorden, dat alle vijanden van Christus ter dood gebracht zouden worden. Hij echter kon hen niet veroordelen, hij was monnik en priester! 

Dan ontdekte meester Thédise een zeer listige oplossing. 

Schriftelijk zullen Guilhem en Montfort overeenkomen dat de capitulatie opgeheven is. 

Guilhem betwistte deze overeenkomst.

"Wel", riep Simon uit, "gaat dan heen en verdedigt uw kasteel!"

"Neen", antwoordde Guilhem, "maar leg Uw condities bloot."

"Dat recht", antwoordde Simon, "heeft de heer abt van Côteaux."

De abt nu bevrijd van zijn scrupules, antwoordde dat de graaf meester mocht blijven van het kasteel Hij mocht zijn leven behouden, evenals de overige katholieken van de burcht. Bovendien zou iedere Volmaakte, die zich bekeerde tot het katholicisme  gratie verleend worden. 

Deze zachtaardige condities irriteerden de baronnen. Robert de Mauvoisin riep woedend uit: 

"Heer legaat, wij zijn gekomen om de ketters uit te roeien en niet om hen gratie te verlenen. Zij zullen zich schijnbaar bekeren uit angst voor de dood en zo zullen zij gered zijn. Hiermede zullen  de pelgrims nooit genoegen nemen."

"Robert", zei de abt, voldaan over dit fanatisme, "vrees niets, slechts heel weinigen zullen zich bekeren."

De 22e juli trokken de kruisvaarders Menerbe binnen, voorgegaan door het kruis en gevolgd door de banier met de Ieeuw van Montfort. 

De kroniekschrijver beweert: "Het was juist, dat Christus voorop ging. want hij was de overwinnaar."  

Simon trad niet binnen de poorten, de glorie van de overwinning liet hij geheel aan de abt van Côteaux over. 

Deze, zingende het "Te Deum", aan het hoofd van een stoet pelgrims ging de kerk binnen, die hij zuiverde van de sfeer ontstaan door de predikingen der Katharen. 

Op de klokkentoren werd de kruisbanier geplant en op een andere de banier met de leeuw. 

Gui, abt van Vaulx-Cernay, en de ooggetuige en kroniekschrijver van vele van deze historische feiten, trad twee huizen binnen, waar de Volmaakten, mannen en vrouwen, zich gevestigd hadden. 

Hij sprak bij zijn binnenkomen de zegen uit en uitte woorden van vrede en des heils. 

"Waarom predikt u tegen ons," zo riepen de Volmaakten uit. "Wij willen Uw geloof niet; wij zweren het katholieke geloof af. Zelfs voor de dood zullen wij de kerk van de Consolateur niet verlaten." 

Tenslotte trad Montfort toch de stad binnen. Hij vond al de ketters tezamengedreven op het plein voor de kerk. Hij sommeerde hen zich te bekeren tot het katholicisme. 

Eenparig weigerden zij. Toen richtte men een enorme brandstapel op.  

"En zij bestegen deze brandstapel met een blijmoedig hart," zo zegt de kroniekschrijver. "De één na de ander verdwenen zij in de vlammen." Er waren er 140 tot 180. 

Ten aanzien van de vele soldaten, die met intens genoegen hun marteldood aanschouwden, zegen zij zingend tussen de vlammen ineen.  

Zo werd Minerve, nadat Simon een groot leger in de stad had achtergelaten, een dode stad, een plaats vol smartelijke herinneringen.   

En nog heden herinnert de oude plaats voor het kerkje van Minerve aan de toenmaals wrede terechtstelling. 

Bij de inwoners is la "Place des Martyrs" nog steeds een heilige plaats.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene