Hoofdstuk VII

Na het bloedbad van Beziers trok het kruisleger op Carcassonne aan, dat reeds druk doende was om haar muren te versterken onder leiding van haar jonge burggraaf. Carcassonne was een toevluchtsoord voor de uitgeweken Katharen, die uit Toulouse en omliggende steden toegestroomd waren. De stad was dus volop Kathaars: de vooraanstaande consuls, de raadgevers van de burggraaf, de priesters, allen hingen zij het Kathaarse geloof aan. 

Hier dacht het leger een rijke buit te vinden aan ketters. 

Carcassonne is een stad die bogen kan op een oud druïdisch verleden, Haar naam betekent: "Rots der eiken" en omtrent haar oorspronkelijke bedoeling doen vele mythen de ronde, die betrekking hebben op haar belangrijkheid als religieus centrum van het Druïdisme. 

De burggraven van Carcassonne waren zeer rijke grondbezitters en hun bezittingen reikten tot aan de Middellandse Zee en tot aan de toppen van de Pyreneeën. Vele vooraanstaande steden telden   zij tot hun land, zoals o.a. Albi, Castres, Agde, Beziers. 

Aladaïs, de moeder van de jonge burggraaf, die nu zijn poorten moet verdedigen tegen de optrekkende legers, was een alombekende schoonheid, naar uiterlijk zowel als naar innerlijk, Zij en haar man Roger Trencabel waren vooraanstaande beschermers van de gnostieke Idee en gedurende hun heerschappij floreerden verschillende godsdiensten aan hun hoven. 

Hun zoon werd opgevoed door een Kathaarse leraar. Hij werd reeds jong geïnstrueerd in de houding die een Kathaar in het  leven diende aan te nemen. 

Men kan met betrekking tot deze jonge Ramon-Roger zeker niet spreken van een Volmaakte, daar zijn vele verplichtingen aan zulk een groot grondbezit het hem onmogelijk maakte zich geheel uit het wereldse leven terug te trekken. Hij was jong en onstuimig, doch bezat een goede en rechtschapen inborst. Zijn religieuze ideeën waren gelijk aan die van zijn ouders en hij had zijn zwaard en zijn hart in dienst van de Nieuwe Geloofsidee gesteld. 

Zo heette het toentertijd. 

Vele ridders stelden hun zwaard en hun leven in dienst van de religie, waardoor de beschermers van de Volmaakten ontstonden. Deze Volmaakten of Parfaits hadden afstand gedaan van alle mogelijke wereldse erfdelen: hadden al hun verbindingen met hun aardse bezittingen en verwanten verbroken en richtten hun gehele leven op de Goddelijkheid. 

Zij streden niet, zij verdedigden zich op geen enkele wijze: zij haatten hun vervolgers niet en presten niemand, ridder of burger, tot het wraaknemen op hun belagers. 

Zo de ridders de verdediging van hen ter hand namen, deden zij  dit vrijwillig en slechts om de vertegenwoordigers van de Paraclet op aarde zo lang mogelijk in de wereld te doen voortleven, zodat door middel van hen de binding tussen de Trooster en de leerlingen levend zou blijven. 

Hun leven was lijnrecht in tegenstelling tot dat van de hen vervolgende roomse geestelijkheid. 

Deze geestelijken waren leiders van de bloedige kruistochten: de abt van Côteaux was een zeer fanatiek en wraakzuchtig man, die slechts leefde wanneer voor zijn ogen de Volmaakten levend verbrand werden of de ridders aan de galgen bengelden. Hij was het die achter Simon de Montfort stond, die deze ijzervreter aanzette tot de meest afzichtelijke gruweldaden en die geen  pardon kende, noch voor burgers, noch voor edelen, noch voor vrouwen en kinderen. 

Hij was heerszuchtig en er op uit om zich te verrijken met aardse bezittingen. Deze beloning viel hem later dan ook ten deel toen hij aangesteld werd als aartsbisschop van Narbonne. 

Dan waren er nog de bisschop van Osma, die door zijn predikingen de mensen rijp gemaakt had voor de komende kruistochten en niet te vergeten Dominicus, een zeer kundig en intelligent man. Zij kwamen alle drie uit Spanje en hadden het klooster verlaten, daar een teruggetrokken leven hen niet lag en zij naar vertier en bevrediging van hun eerzucht zochten. Hetgeen  hun leven ruimschoots bewijst. 

Almaric, abt van Côteaux, pauselijke legaat, houdt zich wanneer de kruislegers Beziers uitmoorden, bezig met in het kamp het "Veni Creator Spiritus" te zingen en brengt zo de soldaten onder zijn magische ban en doet hen herleven en verlangen naar een nieuwe strijd. 

Onder het eentonige gezang van de gerokte aanvoerders trekt het leger op naar Carcassonne. Vijf dagen lang trekken zij voort, het land doordringend van hun gezangen en van hun bedwelmende invloed. De burgers trekken zich vol angst in hun woningen terug en durven niet stilstaan bij het komende lot van Carcassonne. 

De kruissoldaten zijn het uitvaagsel van de maatschappij, belust  op buit. Zij staan onder de kundige leiding van vele graven en baronnen en niet te vergeten onder Simon de Montfort, die bewezen heeft een zeer moedig en uitstekend militair leider te  zijn. Zijn ingenieurs, die de machines opstellen en perfectioneren en de aanvallen leiden. zijn zonder uitzondering geestelijke vertegenwoordigers die Ën in het militaire ingenieurschap en blijkbaar in de geestelijkheid hun sporen verdiend hebben. 

Carcassonne is een sterke vesting; zelfs haar poorten lijken onneembaar. Boven op de top van de steile helling ligt het burggravelijk kasteel en hierachter verborgen ziet men nog de kathedraal St.Nazaire. 

De uitkijkpost meldt dat in de verte een stofwolk het komende leger aankondigt en op dit bericht verstijft de burgerij van schrik. De melding van het massagraf van Beziers is nog nauwelijks verklonken en nog steeds doen de verhalen over de gruwelen in die stad de ronde en verschrikken ieder mens. 

Zou reeds nu het leger komen? 

Nu de weeë lucht van het vergoten bloed nog als een wolk boven Beziers hangt? 

Zou Carcassonne een tweede slachtveld worden en wachtte ook hen een slachting zoals geen tweede in de wereld gekend werd? 

Er daalt een diepe stilte over de stad. 

Men wacht in stilzwijgen op de komende dingen en hoopt en   bidt dat alles spoedig voorbij zal zijn. De jonge burggraaf, verbitterd over de uitmoording van zijn volk staat rechtop op zijn kantelen en besluit tot het bittere einde weerstand te bieden. 

Wonen binnen zijn muren niet honderden Volmaakten? Hebben niet velen een veilig toevluchtsoord bij hem gezocht, binnen de muren van de stad die men onneembaar acht? 

Het is zijn opdracht en plicht te strijden voor deze Dienaren der Paraclet en hij zal zich van deze taak kwijten, zover dat in zijn vermogen ligt. 

Hij is nog jong; zijn moed is die van een jongeling, zonder  overleg en direct opwellend uit een hart dat slaat voor de Kathaarse idee. 

Pierre de Vaux-Cernay, abt en assistent van alle kruistochten, begeleider van de pauselijke legaat, hij die vaak de eerste   schreden zette in de overwonnen steden en met eigen ogen de   vele brandstapels en afslachtingen aanschouwde is de schrijver van de volgende regels: 

"De prins van Carcassonne is jong en vriendelijk; hij houdt van allen, zijn leenheren hebben noch vrees noch wantrouwen voor hem; hij is de man met het grote hart. De wereld kent geen liberaler, dapperder, hoffelijker en innemender ridder dan hij. Hij is 21 jaren en wees. Zijn vrouw Agnes had met hun baby een toevlucht gezocht in het kasteel van Foix.  

Helaas, hij zal hen nooit weerzien. 

Vanaf zijn hoogte ziet hij de soldaten naderen en roept uit: "Baronnen, laten wij onze rossen bestijgen en met 400 ridders snel de stad verlaten. Op de bergen kunnen wij de voorhoede van de kruistocht verslaan."

"Heer," antwoordt Pierre-Roger van Cab-Aret, een oude baron, "laten wij niet heengaan. Laten wij de stad bewaken. Wanneer wij heengaan zullen morgen de Fransen U afsnijden van het water der rivier."

De wijze raad van de oude baron wordt door de ridders eenstemmig geaccepteerd. De legende zegt immers dat Karel de Grote Carcassonne 7 jaren belegerde en deze stad nog niet kon innemen?! 

Zijn torens bogen niet voor hem, zij zullen ook niet buigen voor  de legaat van Rome.   

De burggraaf bracht de nacht door op zijn muren en bij het ochtendkrieken wachtte hem de eerste stormloop. 

De verdediging der stad hield stand. 

Na een dag rust ziet men vanaf de burcht dat er een tumult heerst in het kamp der belegeraars. Tussen de soldaten door wandelen  de priesters en spreken hen toe. 

Zij trekken dan op naar de rivier en voor de stroom houden zij halt. De legaat, omringd door zijn bisschoppen staat vooraan en op zijn kreet "Veni Creator" stort het leger zich in de Aude en trekt haar over. 

Na een omtrekkende beweging vallen zij de stad aan; na een   strijd van twee uur moet de burggraaf de oostelijke wijk prijs-geven en ziet met leedwezen hoe zo de overwinnaars meester blijven van het water van de Aude. 

Dit water was in die dagen de energiebron voor mens en   machine. Machines worden opgesteld om de rotsen te doen splijten, doch niettemin houden Raymon-Roger en zijn ridders stand. 

Op dit hoogtepunt van de strijd doet de mare de ronde dat de koning van Aragon zijn bloedverwant Raymon-Roger en de stad Carcassonne te hulp zal komen.   

Helaas deze vorst werpt zich slechts op als bemiddelaar. 

Hij komt met de voorwaarde van de legaat de stad binnen: Raymon-Roger en twaalf ridders zullen ongehinderd de stad mogen verlaten, doch de rest van de edelen en de burgers zullen worden overgelaten aan de willekeur van de soldaten.  

Raymon-Roger weigert op deze eis in te gaan. Deze voorwaarde is speciaal uitgegaan van Almaric, abt van Côteaux, die liever allen ziet sterven dan één Kathaar te laten vluchten. 

Zo gaat de strijd weer verder.  

De monniken en bisschoppen in het kamp der kruisvaarders worden ongeduldig. De strijd duurt te lang, de buit wordt hen te lang onthouden.   

Gedurig sporen zij de soldaten aan met hun kreten. 

Dan opnieuw beklimmen de opgezweepte mannen de muren.

Doch steeds weer worden zij teruggeslagen en de rotsen en  muren liggen bezaaid met lijken. 

De muren van Carcassonne zijn hoog, de poorten sterk en nooit zou men Carcassonne kunnen nemen. 

Helaas worden de belegerden belemmerd doordat de kruis-soldaten het water van de rivier afgesneden hebben en zodoende  in de putten geen water meer staat.  Er komt een epidemie in de stad. Mens en dier worden aangetast door de infectie. 

Nog worden er veel pijlen afgeschoten, doch deze treffen hun  doel niet meer, daar de handen die ze besturen onzeker worden, ondermijnd door de ziekte die een ieder aantast. 

Op, een dag meldt een leider der kruisvaarders zich met 30 ridders aan de poort. 

Hij wil de burggraaf spreken.   

Het is Beaudoin, erfgenaam van Toulouse en oom van Raymon-Roger. Hij strijdt in het leger van Rome. 

Hij dreigt Raymon-Roger dat hem hetzelfde lot wacht als Beziers en overreedt hem zich over te geven aan de macht van de Paus en zijn legaat. 

Tenslotte gaat Raymon-Roger ermede akkoord hem te volgen in het kamp van de kruisvaarders om een overeenkomst te sluiten. zodoende hopende het lot van de burgers te redden. 

"Ik zal U erheen leiden," verzekert hem Beaudoin, "en ik zal U hier tussen Uw mensen terugbrengen, dat verzeker ik U oprecht."

Om deze woorden kracht bij te zetten roept hij God aan en verwijst naar de verwantschap tussen hem en de burggraaf. 

Dan verlaat Raymon-Roger zijn stad, begeleid door 100 ridders en daalt af in het legerkamp. 

Hij vindt er de abt van Côteaux, omringd door de prinsen. De baronnen bezien de jonge burggraaf als een curiositeit en wijken wat terzijde. 

Raymon-Roger richt het woord tot Almaric. 

Deze luistert stilzwijgend en met een nors uiterlijk. Dan neemt   hij zijn baronnen apart en deelt hen mede dat het hem geschikt lijkt om de jonge prins in het kamp te houden als gijzelaar tot aan de overgave van Carcassonne. De baronnen, dit verradersidee vernemend, zijn verbijsterd. Doch wie zal Almaric durven tegenspreken. 

Raymon-Roger werd in de tent van de graaf van Bourgogne vangen gezet en zijn gevolg spoedde zich terug naar Carcassonne om de stad van het verraad op de hoogte te stellen. 

Dit nieuws was de doodsteek voor de verdediging van de stad. 

De consuls en ridders, alle burgers die deelgenomen hadden aan de strijd besloten te vluchten. In de nacht trokken zij weg en zochten hun heil in de Montagne Noire, waar zij zich wederom gereed maakten om de strijd voort te zetten. 

Toen de belegeraars de volgende morgen sommeerden om de poorten te openen, was er niemand die hun bevel gehoorzaamde. 

Een zwijgende stad wachtte zijn lot af. 

De soldaten beklommen de muren en ontdekten in de stad nog vele herinneringen aan een overhaaste vlucht. 

Opgetuigde paarden, wapens en harnassen. Vee, bijeengedreven op de pleinen en achter de vensters van hun huizen de arme mensen, die vol angst wachtten wat Rome over hen beslissen   zou. 

Dat was de wreedheid van de middeleeuwen. 

De edelen konden zich verdedigen, de gegoede burgerij was gerechtigd wapens te dragen en te strijden voor graaf en stad.   

Het volk bestond uit lijfeigenen van de edelen en waren niet gemachtigd enig wapen te hanteren. Het was de speelbal tussen  de edelman en zijn tegenpartij. 

Op het ongelooflijke bericht dat Carcassonne in hun handen was gevallen sloot het kruisleger de burggraaf van Carcassonne in de ijzers en wierp hem in één der torens van zijn eigen kasteel. 

Daar Carcassonne als een rijke stad gold en een sleutelpositie vormde in de Languedoc, besloot Almaric de stad aan Simon de Montfort te schenken.  

Er zou geen uitmoording plaats vinden; een ieder die een hand ophief tegen het volk of aan de buit kwam zou worden gestraft. De baronnen kregen opdracht in de stad rond te gaan om te zien of het bevel van de abt uitgevoerd werd. 

WaarIijk, Almeric was de werkelijke leider van de kruistocht. Het is bekend dat Simon de Montfort, zonder bijstand van deze man geen overwinning kon bewerkstelligen. 

Pierre de Vaux-Cernay als ooggetuige roept het steeds uit. Deze abt van Côteaux bezielde de soldaten en hield streng de hand aan de spirituele machtsgebruiken die noodzakelijk waren om een uiterlijke overwinning te kunnen vieren. 

Wist hij dan niet dat hij "niet-strijders" tegenover zich had? 

Wist hij dan niet dat lichamelijke uitmoording geen eeuwige   dood betekende? 

Wist hij niet dat de ware Geest voortleefde, niettegenstaande te vuur en te zwaard geprobeerd werd haar uit te roeien? 

Neen, dat besefte Almaric niet. 

Hij gaf slechts tot in de perfectie gehoor aan de opdracht die Innocentius III hem gaf. 

"Verdelg de ketters en verdelg ze allen."

Doch voor het nageslacht staat de naam Almaric met bloedige letters aan de horizont opgetekend. Zijn naam zal niet genoemd worden zonder een beeld van afschuw en afschrik op te roepen  bij hem of haar die deze naam hoort uitspreken. 

Doch, gode zij dank, zijn macht is slechts toereikend tot in deze wereld. En vanuit de Andere Wereld, vanuit een Eeuwig Bewegend Leven wordt immer weer opnieuw deze wereld geïnjecteerd niet de Levende Geest, de Paraclet, die nimmer zal kunnen worden gedood.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene