Hoofdstuk IV

Rond de 12de eeuw, was het Katharisme in de Midi zo uitgebreid, dat de kerken zich genoodzaakt zagen scherpe tegenmaatregelen te nemen om te voorkomen dat hun weelderige kerken tot ruïnes zouden vervallen. Wederom werd Toulouse, als stad van Spaanse oorsprong, het religieuze centrum. Het is een erfenis dat op de stad rustte. Lang geleden bevond zich in deze stad een tempel met een gouden koepel, gewijd aan Janus (Apollo) en een tempel met een zilveren koepel, gewijd aan Jana (Diana); daarna, voordat Aquitanië in handen viel van de barbaren, kende Toulouse een bloeitijd van kunst en wetenschap. Tot driemaal toe was zij de hoofdstad van Aquitanië. Nu werd Toulouse de stad vanwaar de Kathaarse overwinning over heel het land uitstraalde. 

De graaf van Toulouse, hoewel in zijn hart niet al te fel tegen de Bonshommes gekant, zag met lede ogen de tweespalt in zijn stad toenemen en besloot tenslotte zich toch aan de zijde van de kerk te plaatsen, waarvoor hij de koning van Frankrijk in de arm nam. Deze wilde echter niet de gehele verantwoordelijkheid op zich laden en besloot deze te delen met de koning van Engeland. 

De op touw gezette kruistochten tegen het Katharisme werden voorafgegaan door de pauselijke gezant Pierre, kardinaal van St.Chrysogone, en deze voegde aan zijn groep nog vele vooraanstaande geestelijken toe. Zo naderde dit "leger Gods" op een slechte dag de poorten van Toulouse, waar de geestelijken echter met spot en gejouw door de bevolking werd ontvangen. De situatie bleek veel erger dan de pauselijke gezant zich ooit had kunnen voorstellen en hij sommeerde de bisschop van Toulouse hem de namen der opstandelingen en hun leiders te melden. 

Pierre Maurand stond als eerste bovenaan de lijst. Hij was de meest vooraanstaande leider, en was de gastheer en assistent van Nicetas, de grote Bulgaarse Katharenleider, die Frankrijk bezocht had, en op vele kastelen de gast was geweest van de Katharen;  ook te Foix en te Carcassonne had hij enige tijd vertoefd om met de daar aanwezige edelen de situatie te bespreken. Pierre Maurand had de plaats ingenomen van Raimond, die uit de stad was verbannen. Pierre was reeds een grijsaard, een 70-jarige baron, doch zeer religieus en zeer eerwaardig met zijn witte haren. Zijn kasteel, omgeven door torens. lag niet ver van de basiliek van St. Saturnin, ten noorden van de weg, die nog de naam draagt van Taureau, die deze oude apostel van Toulouse zo vernederde. 

Op zijn kasteel werden de vele bijeenkomsten der Katharen belegd. Op het bevel om voor de pauselijke gezant te verschijnen gaf hij geen gehoor, doch toen Raimond V hem vriendschappelijk verzocht te komen, kwam de grijsaard naar het kasteel. 

Men ondervroeg hem gedurende lange tijd en daar men hem het ketterse geloof vond toegedaan, veroordeelde men hem ter dood en leverde hem uit aan de roomse berechting. Daar men echter  een uiterlijke voldoening wilde hebben en een voorbeeld aan het volk wilde stellen, liet men hem een voettocht maken door Toulouse, van noord tot zuid. Hij ging, geheel naakt, tussen de bisschop van Toulouse en de abt van St. Saturnin, die hem steeds op publieke plaatsen en ten aanschouwe van een grote menigte kastijdden. 

Men vermeldt, dat hij tenslotte zijn geloof afzwoer; de pauselijke gezant veranderde de doodstraf nu in het confisqueren van zijn bezittingen en het verwoesten van zijn kastelen, bovendien moest hij binnen 40 dagen naar het Heilige Land vertrekken en daar drie jaren blijven in dienst van de armen van Jeruzalem. 

Gedurende deze 40 dagen moest hij nog 500 pond zilver betalen aan de graaf, en zijn bezittingen aan de priesters schenken, en al deze dagen zichzelf geselen en de kerk bezoeken. Deze lijdensweg van de edele grijsaard verwondde heel Toulouse. 

Maurand ontmoette toen hij zich in Marseille inscheepte de grote Moïse Maimonides, rabbi van Cordova, door de synagoge verbannen en op weg naar Egypte. Door de gesprekken met deze "ketters" rabbi nam Pierre Maurand wederom de draad van zijn geloof op. Echter, hij keerde nimmer terug uit het heilige land en hij moet daar gestorven zijn, arm aan materie, doch rijk aan geestelijke waarden. 

In Toulouse, waar de Katharen hun leider kwijt waren, schaarden zij zich nu om Roger en Aladaïs van Carcassonne, naar welke stad reeds Raimondi en zijn Oudste Zoon (assistent bij en opvolger in de Kathaarse eredienst) Baimac, bisschop van Aran, uitgeweken waren. Roger Talhafer, burggraaf van Carcassonne, ontving gelovigen van de meest uiteenlopende godsdiensten aan zijn hof. Naast Katholieken, zag men er Katharen en Joden. Hij had als schatmeester de jood Caravita en als minister de kathaar Bertran van Saissac, en had de bisschop van Albi in de gevangenis gezet en deze onder bewaking gesteld van Paulicianen. Roger en Aladaïs, horende de klaroen van de pauselijke gezant, welke  verder gedragen werd door de abt van Clairvaux en de bisschop van Bath, besloten voorzichtig te zijn en trokken zich met hun bannelingen terug in de bergen en de bossen van Aquitanië. 

In de daarop volgende jaren neemt het Katharisme echter niet af, doch integendeel, neemt de omvang van de sekte toe. 

Hun bijeenkomsten werden openlijk gehouden; zoals te Dun, te Tarascon, te Lauras en te St.Martin. Doch ook de kerk zet haar tegenaanvallen met onverminderde activiteit voort. 

In 1206 komen de Katharen te Mirepoix bijeen om de positie van hun zo achtervolgde aanhangers te bespreken, en er worden uitwijkplaatsen gezocht voor hen, die door de kerk gezocht worden, waarna Raimond de Pérelhe zijn kasteel Montségur ter beschikking stelde. De Kathaarse sekte kende vele scholen, waar de kinderen der edelen onderwezen werden in de diverse takken van wetenschap, kunst en religie. De jongere ridders, de meesten van hen opgevoed op zulk een school, weigerden zich tegen de Katharen te keren, daar zij, volgens hun zeggen, veel dank aan  vele volmaakte Katharen verschuldigd waren. 

Daarom deed de kerk, naast de Katharen, de meeste edelen in de ban. De spanning steeg en de bloedige kruistochten tegen de Katharen kregen een grote omvang, onder leiding van Simon de Montfort, die de strijd in de Oriënt had meegemaakt en als compagnon Gui, abt van Vaux-Cernay, één van de predikers voor de kruistochten tegen de Katharen, kreeg. Als luitenant werd hem de abt van Côteaux toegewezen. Waarschijnlijk had Gui aan de pauselijke gezant zijn vriend Simon de Montfort voorgesteld.

De gezant met twee aartsbisschoppen en vier baronnen verkozen Simon de Montfort als strijder voor God tegen het Katharisme. Eerst weigerde Simon, daar hij zich te onwaardig vond om voor zulk een groots doel op te komen, maar tenslotte beval Amalric hem, als pauselijke legaat, zich in dienst te stellen van de heilige strijd en van de pauselijke kroon. Zo nam Simon dit bevel aan terwille van de glorie van God, de eer van de kerk en de vernietiging van de ketterij. 

Zo deed Montfort zijn intrede. Simon was de tweede zoon van Simon II, heer van Montfort Amaury, graaf van Evreux en van Amicia, Normandisch erfgenaam van het graafschap Leicester in Engeland. Hij was een man van ongeveer 50 jaar, groot van gestalte en met een oorlogszuchtig uiterlijk. De leeuw was zijn wapenembleem en hij gedroeg zich in alle opzichten als dit dier der wildernis. Straks zullen wij zien hoe hij zich voor de poorten van Carcassonne opstelde om deze stad tenslotte in te nemen en Roger Trencaval in de onderaardse gevangenis van zijn eigen kasteel te werpen.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene