"Hoort, mijn kinderen, voordat alles ontstond en voordat alle schepselen geschapen waren, maakte de Heer al zijn schepselen, de zichtbaren en de onzichtbaren.
Hoe vele tijden er waren en voorbijgingen, herkent (beseft) dat Hij na dit alles de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis; en Hij plaatste ogen in hem om te zien en oren om te horen en het hart om na te denken en het verstand om raad te vragen.
En de Heer verbrak de aeonen om des mensen willen en maakte (schiep) om zijnentwille alle schepselen en deelde de tijd in en de tijd rangschikte Hij in jaren en de jaren deelde Hij maanden en de maanden deelde Hij in dagen, van de dagen voegde Hij zeven tezamen; en de dag verdeelde Hij in uren en de uren deelde Hij precies in. Zodat de mens de tijden kon nagaan, opdat de mens tellen kon de jaren en de maanden en de dagen en de uren en de veranderingen, en het begin en het einde, en opdat hij tellen kon zijn leven van begin tot aan zijn dood, en opdat hij overdenken zijn zonden, en opdat hij zijn werken kon beschrijven, het boze en het goede.
Wanneer alle schepselen zullen ophouden, de zichtbaren en de onzichtbaren, welke de Heer geschapen heeft, dan gaat ieder mens het grote gerecht des Heren binnen.
Dan zullen de tijden vernietigd worden en de jaren zullen er niet meer zijn, noch de maanden, noch de dagen, noch de uren.
Zij zullen opgelost worden, en voortaan worden zij niet meer gerekend, want dan begint de Ene Aeon.
En alle rechtvaardigen welke ontkomen aan het grote oordeel van de Heer, zullen verenigt worden in de grote Aeon."
Wanneer er gesproken wordt over de tijdelijke natuur, is er wellicht in het hart van de mens enige bevreemding, want de "tijdelijke" natuur schijnt hem onbegrensd, niet te meten naar jaren, dagen en uren.
Eeuw na eeuw trekt voorbij en er lijkt geen einde te komen aan de op- en neergang, het leven en de leringen.
Er zijn genoeg mensen die menen dat onze natuur een onbegrensd bestaan is beschoren. Daarom maken zij zich geen zorgen over hun ziele-leven, want deze natuur is uit God en wordt door God beschermd.
Zoals altijd is de halve waarheid erger dan de hele leugen.
Deze natuur was oorspronkelijk uit God en berust op de idee Gods en zij wordt door God in beweging gehouden, maar zij wordt noch als een eeuwige schepping beschouwd, noch door God tegen het kwade beschermd.
Zij is geschapen zonder het z.g. "kwade"; in haar bestaat slechts de beweging der tegengestelden, doch het bewust kwade, dat momenteel veelvuldig aan de dag treedt, is een verschijnsel van onevenwichtigheid binnen de natuur en binnen het schepsel.
God schiep "de zichtbare en onzichtbare wezens, hij schonk de mens de verdeling van de tijd, opdat deze zich zou kunnen beraden op zijn daden en zich zou kunnen herstellen."
Hoewel deze regels wellicht enigszins vreemd schijnen, hebben zij grote betekenis.
Er kan uit worden geconcludeerd dat de Schepper de mens met de tijd confronteerde, omdat Hij diens innerlijke strijd kende. De tijd maakt het de mens gemakkelijk zijn kwade en goede daden op te tekenen en te scheiden.
De natuur kent geen kwaad, zij kent dag en nacht, uren, dagen, maanden, jaren, waarbinnen de mens kan berekenen of hij overwegend goed dan wel overwegend kwaad is geweest.
God gaf de mensen de verdeling der tijd als een hulp, zegt Henoch, want zonder tijdsbegrip zou er geen bezinning zijn, geen halt, om de mens in staat te stellen zichzelf van zijn daden reken-schap te geven.
Tijd is relatief, zeggen de wetenschapsmensen.
Maar de mens zelf is ook relatief in denken en handelen, zijn relativiteit behoort in de tijdelijke natuur thuis.
Alles wat tot de tijdelijke natuur behoort is relatief en er bestaat geen schepping binnen deze natuur die de relativiteit kan op-heffen.
Men kan de tijdsindeling veranderen, iedere planeet heeft een eigen tijdsbestel, zoals de mens zijn eigen tijd is toegemeten, doch deze natuur kan niet, zoals zij is, een deel worden van de eeuwigheid.
Zij bezit daartoe niet de benodigde eigenschappen.
Eeuwig zijn betekent geen deel hebben aan afbraak, noch aan seizoenen.
Het leven van de mens is onderverdeeld in seizoenen, terwille van zijn ziele-verlossing.
De levensseizoenen doen de mens nadenken, en hij gaat te rade bij hart en verstand, met zijn hart komt hij tot bezinning en zijn verstand geeft hem raad.
"God gaf de mens het hart tot bezinnen, nadenken en het verstand om zich mede te beraden."
Dit is geheel anders dan de mens zelf meent.
Het hart is slechts de bron van de emoties en het verstand herbergt de rede, zo veronderstelt hij.
Maar het hart is de belangrijkste factor, op de tweede plaats komt het verstand, nadat het hart zich heeft bezonnen.
In een mensenleven is het altijd het hart dat de doorslag geeft en het is het verstand dat dit hart slechte dan wel goede raad kan geven.
Zonder hart-denken is de mens een onvoltooid schepsel, want het verstand kan de plaats van het hart nooit innemen.
De belangrijkste plaats die Henoch toekent aan het hart-denken, herkennen wij eveneens in de archaïsche yoga: Manas, de intelligentie die ziel en mens verbindt, zetelt in het hart.
De over-ontwikkeling van het verstand dreigt de mensheid van de oorspronkelijke bedoeling der schepping af te voeren, en daar-mede de orde der tijdsverdeling en de goddelijke opzet tot bezinning over goed en kwaad, te verstoren.
Indien het hart zich niet bezint, wordt de tijd een vervormd begrip, worden dagen tot nachten en nachten tot dagen, want de mens weet niet meer waartoe de tijdsindeling tot stand is gekomen.
"De tijd werd geschapen opdat de mens zich zou bezinnen......"
Het hart heeft zijn eigen ritme, het kent het ritme van de dag en het ritme van de nacht, een ritme van activiteit en een ritme van bezinning.
De opkomst der meditatie bewijst dat de mens behoefte gevoelt zich te "bezinnen", al weet hij niet meer hoe hij dit moet doen.
Maar hij gevoelt de noodzaak van een innerlijke rust, d.w.z. van een verandering binnen zijn ritmische hartenklop.
Hij beseft niet meer waarom hij meditatie zoekt, hij weet slechts dat hij topzwaar is geworden, een gevolg van de overbelasting der breinwerkzaamheid.
Het brein is geen zelfstandig organisme, het is afhankelijk van de hartenklop en reageert op een versnelde dan wel een vertraagde hartenklop.
Een vertraagde hartenklop ontlast de hersenen en stelt hen in staat helderder en objectiever "raad te geven".
De bezinning van het hart is een noodzakelijk en fundamenteel onderdeel van het menselijke leven.
Indien dit niet plaatsvindt houdt de mens op gehoor te geven aan zijn goddelijke opdracht en heeft hij dus "het juk afgeworpen" om met Henoch te spreken.
Onze moderne tijd heeft zulk een "juk" reeds lang afgeworpen en wij allen kunnen de gevolgen daarvan waarnemen.
"Wanneer eindigen zal alle schepping, de zichtbare en de onzichtbare, die de Heer geschapen heeft, dan gaat ieder mens het grote Oordeel binnen.
Dan zullen de tijden vernietigd worden, de jaren, de maanden, de dagen en de uren zullen niet meer zijn; zij worden opgelost, zij worden niet meer gerekend, maar dan begint de Ene Aeon."
Er wordt dus duidelijk gezinspeeld op een "einde der tijden" en een begin van de eeuwigheid.
De chaos is geschapen ten behoeve van de gevallen Lichtzoon en zo deze teruggekeerd zal zijn in de Aeon zijns Vaders, zal de tijdelijke schepping zijn tijd hebben uitgediend.
"Uw tijd is toegemeten", is een geliefde uitspraak van vele boete-predikers. Zij hebben gelijk, en hun waarschuwing als een zweep gebruikende, dwingen zij de mens tot boetedoening en berouw.
De tijd is de zweep des Heren, want tijdeloosheid zou de mens nimmer bij zijn zijnstoestand bepalen.
Uw tijd is waarlijk toegemeten en dit behoeft u niet als een zweepslag te gevoelen, maar het is wel een waarschuwing.
De schepping is niet tot stand gekomen om bevolkt te worden met gemakzuchtige wezens, die slechts gericht zijn op de eigen verrijking, en het liefste het "juk des Heren" zouden willen vergeten.
Daarom is de tijd belangrijk.
De kosmische wet grijpt op zijn eigen tijd in en forceert het schepsel, de Lichtzoon, opnieuw zijn juk op te nemen, opdat eens de grote Aeon zal kunnen beginnen en deze komt gewis, met of zonder degenen die zich nu nog vermaken in zalige onwetendheid.
"God is goed en God is liefde", zo roepen de velen, maar deze liefdevolle Schepper maakte zijn weerstrevende lichtzoon tot een gevangene van de tijd en het tijdsbegrip beperkt de liefde Gods.
Gods liefde duurt zolang als Hij de mens zijn tijd heeft toegemeten en geen seconde langer.
Binnen deze tijdelijke natuur is de mens gebonden aan een lichtindaling binnen de tijd, slechts wanneer hij zelf eeuwigheidswaarden heeft gerealiseerd, kan hij die tijdblokkade op-heffen, maar dat is niet gemakkelijk.
Zodra de mens door middel van de reinheid en de intelligentie des harten de ziel tot hernieuwd leven wekt, begint in hemzelf de Ene Aeon, de Aeon die niet gebonden is aan tijd.
Die Ene Aeon begint niet op de tijd die de mens bepaalt, maar in het moment dat zijn hart rein geworden is en zijn intelligentie, Manas, arbeidt en daardoor de tijd voor deze mens wegvalt.
Zulk een mens heeft geen deel meer aan de tijd en zijn tijd op aarde dient nog slechts tot het laten uitvibreren van de stoffelijke trillingen.
Hijzelf is opgenomen in de Ene Aeon en hij gaat behoren tot hen die zich eventueel vrijwillig, nogmaals, in deze gevangenis der tijden laten opsluiten.
"Ik heb geen tijd", zo roept de bezige en gespannen mens vertwijfelt, en dat is juist zijn fout!
Ieder mens kreeg zijn tijd toegemeten "opdat hij zich zou bezinnen" en niet om deze als water door zijn vingers te laten wegglippen, doordat hij druk doende was met onbelangrijke dingen.
Men mag overal tijd te kort voor hebben, behalve voor deze "bezinning, dit denken des harten", want deze is de opdracht Gods en behoort tot het juk.
Het is een hulpactie tot het verdragen en torsen van dat juk. Iemand, die deze hulpbron niet aanboort gaat onder het juk bezwijken, tot hij tenslotte dit juk vertwijfelt afwerpt en dan is de beslissende stonde daar!
De stonde waarin de mens zichzelf geoordeeld heeft.
"En alle rechtgeaarde mensen, die het oordeel des Heren ontkomen, zullen in de grote Aeon verenigd worden."
Het oordeel des Heren ontkomen of ontvluchten betekent niets anders dan innerlijk levend blijven wanneer de wet der tijden zal worden opgelost.
Zodra een materieel ingesteld mens aan deze tijd wordt ontheven, valt hij uiteen, zoals zijn stoflichaam uiteenvalt.
Zijn denken verliest de concentratiekracht en zijn hart vergeet het eigen ritme; slechts degenen die reeds op aarde ingesteld zijn op het eeuwigheidsritme van de Grote Aeon, kunnen de overgang van de tijdelijke aeon naar de grote Aeon doorstaan.
Zij ontkomen aan het "oordeel des Heren" en vanzelfsprekend verenigen zij zich in de grote Aeon, omdat binnen deze geen andere wezens bestaan.
Zodra het tijdelijke zich oplost, blijft het eeuwige over en alle wezens die de eeuwigheid in zich omdragen.
Het is daarom ook zo begrijpelijk dat de voortbrengselen van de mens aan de tijdelijkheid zijn onderworpen, daar hun schepper eveneens tijdelijk is.
Vriendschap, liefde, edelmoedigheid zijn tijdelijke begrippen, zolang zij niet gevoed worden uit het ritme van de individuele innerlijke grote Aeon.
De scheppingen, die uit de bron van deze Ene Aeon voortkomen, blijven levend over de grens van afbraak en dood heen, en de gelijken trekken de gelijken aan binnen de grote Aeon, zodat daar zullen zijn:
Liefde zonder haat;
wijsheid zonder terugval in domheid;
waarheid zonder de leugen;
en gerechtigheid zonder het onrecht.
Deze vier gaven van de Grote Aeon zijn de vier pijlers waarop de eeuwigheid berust, zij zijn gelijk aan de vereniging van de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur, die doorlouterd worden door de etherkracht, en zij zijn gelijk de vier poten waaraan, zoals Henoch zegt, de mens zijn voedsel moet binden.
De vereniging van deze vier "hoeken der schepping", oost en west, noord en zuid, heft de begrenzing van de tijdelijkheid op en luidt de Aeon des geestes in.
Zodra oost en west, noord en zuid in elkaar overvloeien valt alle begrip van tijd en begrenzing weg.
De mens, die zich voedt uit de eenheid van de "vier pijlers", neemt het leven des geestes in zich op.
De tijd brengt de ervaring van smart, de ervaring van vreugden, de ervaring van haat en liefde.
De tijd is onze zweep èn onze hulp, en gelukkig voor de mens is deze tijd voor hem evenmin relatief als hij zichzelf relatief ervaart.
Tijd is dwingende wet Gods, waaraan de gevallen Lichtzoon werd onderworpen, opdat hij de werkelijkheid van de eeuwigheid zou begrijpen en zich die zijnstoestand zou herinneren.
Tijd wordt een kwelling zodra men zich voortdurend met "hebben" en de onverzadigbaarheid bezig houdt, maar zij wordt een genade zodra men zich realiseert dat "de tijd is toegemeten" en dat wij ons moeten haasten om tot een bezinning des harten te komen.
Dan volgt een mogelijke omwending en een krachtsinspanning en de tijd wordt onze dienaar, gelijk wij voorheen zijn slaaf zijn ge-weest.
Ieder uur, iedere minuut heeft zijn eigen taak in ons leven en zodra ons hart hen vervult van de belangrijkheid van hun bestaan, ontvangen zij wederom hun eigen afmetingen.
Een seconde vervuld van Godsbegrip is langer en betekenisvoller dan vele uren die gevuld werden met onbelangrijke dingen.
Zo wordt de tijd een individueel begrip, voor u zal de seconde waarde hebben, voor uw medemens zullen de dagen kleurloos voorbijtrekken.
Het ligt er slechts aan, waaraan en aan wie u deze tijd opdraagt.
"Ik heb geen tijd", roept de rusteloze en bedrijvige mens.
Inderdaad bezit hij de tijd niet, omdat hij zijn betekenis niet kent.
De uren en de dagen vliegen door zijn handen en hij beseft niet dat hij paarlen verliest, seconden en minuten die konden worden tot de edelstenen, waarmede de lichtzoon zijn draad van Ariadne siert, opdat hun schittering hem thuis zal voeren.
Het is als met de Waarheid; u moet deze waarheid niet zoeken, zij moet u vinden!
De tijd wordt uw dienaar, zodra u bewijst deze genadevolle in-deling Gods waardig te zijn.
Dan looft u de minuten en bezingt u de uren en hun aantal zal door u niet geteld kunnen worden, want zij verliezen hun tijdelijke waarde, omdat zij u wederom plaatsen in de Grote Aeon, waar-binnen uren, dagen, maanden en jaren ineenvloeien.
Dan wordt de tijd de genade die u de eeuwigheid binnenvoert, en op hetzelfde moment omvat de eeuwigheid deze tijd en koestert haar, zoals de goddelijke natuur de tijdelijke opneemt.
Beidt uw tijd, pelgrim, want zij is u niet voor niets geschonken.
God kent de uren die u toegemeten zijn, mogen zij door u waarlijk doorleefd worden, opdat de Grote Aeon ook u zal ontvangen.